Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer De Meyer heeft het woord.
Onlangs en niet voor het eerst werd een proefballonnetje opgelaten over de gelijkschakeling van de noemers in het onderwijs. Waarom zou men een onderscheid bewaren tussen voltijds met 20, 22 of 29 uren? Voor alle duidelijkheid benadruk ik dat het gaat over noemers, en niet over werkuren. Zoals de minister onlangs verklaarde, bestaat de werkweek van een leraar die 22/22e presteert wel degelijk uit meer dan 22 werkuren of uren aanwezigheid op school. Als men opdrachtnoemers gelijk stelt met werkuren, dan zou bijvoorbeeld een voltijdse schooldirecteur in 10/10e slechts een weekopdracht hebben van 10 uren. Dat is overduidelijk niet het geval. Daar kan ik van meespreken.
Wil men de opdrachten in het onderwijs aanpassen, moet men weten wat de noemers voorstellen en welke taakbelasting ermee samenhangt. Het recentste door de overheid aangestuurde onderzoek over tijdsbesteding en taakbelasting in het onderwijs zijn waarschijnlijk de beleidsaanbevelingen OBPWO-project 00.07, met als titel ‘Tijdsbesteding en taakbelasting van leerkrachten basis- en secundair onderwijs in Vlaanderen’, vrijgegeven in juli 2003, van Wendy Ver Heyen, Miet Lamberts, Els Mertens, Erik Henderickx, Ria Janvier en Peggy De Prins. Het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving (HIVA) onderzocht de taakbelasting in 2001 tegenover deze in 1990. Deze studie toont duidelijk een verzwaarde taakbelasting aan: 66 procent van de voltijdse leerkrachten gaven aan meer dan 42 klokuren per week te werken, 13 procent meer dan 54 klokuren en 11 procent zelfs meer dan 60 klokuren. In het onderzoek wordt geen onderscheid gemaakt tussen personeelsleden met verschillende noemers of met taken in gecombineerde noemers. Uit deze studie kan dus zeker niet worden afgeleid dat een voltijdse aanstelling in 20/20e minder belastend is dan een voltijdse aanstelling in 22/22e of 29/29e.
Bij gebrek aan recent onderzoek, en aangezien het niet onmogelijk is dat de taakbelasting sinds 2001 nog is toegenomen, lijkt een actualisering van de gegevens wenselijk, vooral in de context van de discussie over een loopbaanpact in het onderwijs.
Minister, bestaat er een recent en grondig onderzoek over de taakbelasting en tijdsbesteding van leerkrachten? Zo ja, welke conclusies kunnen daaruit worden getrokken inzake de evolutie van de taakbelasting en tijdsinvestering sinds 2001? Zo neen, overweegt u hierover een onderzoek te laten uitvoeren als achtergrond bij het loopbaanpact? Op welke termijn? Zal door gerichte onderzoeksvragen ook worden gepeild naar de eventuele verschillen in taakbelasting en tijdsbesteding tussen opdrachten in verschillende noemers?
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik heb me ook verdiept in deze materie. Ik wil oproepen om ons niet te laten verleiden tot het voeren van een minischoolloopbaandebat omdat we met heel veel factoren rekening moeten houden. Het veld kan perfect die dingen doorgeven zonder dat daarover een onderzoek moet gebeuren. Een eenvoudige vraagstelling zou al heel wat klaarheid kunnen brengen over alle elementen die hieronder vallen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de manier, minister, waarop u met planlast hebt gewerkt. U hebt toen ook een forum opgericht waarop het veld de bezorgdheden met betrekking tot planlast kon doorgeven. Dit kan in deze misschien ook een eenvoudige en goedkopere oplossing zijn dan een onderzoek. De dingen die ik van mensen uit de praktijk heb gekregen, zijn heel waardevol. Als u dergelijk forum zou oprichten, zou u die heel waardevolle informatie vanzelf kunnen krijgen.
De heer Daniëls heeft het woord
In 2001 is er het onderzoek van de Hay Group geweest over het opstellen van de taak van een leraar. Het was verre van evident om in kaart te brengen wat leraars allemaal doen omdat het van school tot school afhing hoe de invulling gebeurde. Wat mevrouw Krekels zegt, is terecht. Ik denk niet dat het uw doelstelling is om ter plekke het lerarenloopbaandebat af te kloppen. Het is wel goed dat we weten in welke richting we willen gaan. Telkens een discussie houden over 21, 22, 23 of 24 uren, al dan niet met plage-uren, omzetting van uren die in de ene school wel gelden en in de andere niet, zou ons zeer ver leiden. Het debat in de Vlor over het beroepsprofiel van de leraar loopt ook niet echt van een leien dakje.
In het bso en tso zijn er heel wat mensen met 29 praktijkuren. We blijven zeggen dat we bso en tso willen herwaarderen. Daarnet was het nog aan de orde in het debat over de wiskundeleerkrachten. Als we het echt willen herwaarderen, kunnen we het niet maken dat mensen die praktijkvakken geven ondergeschikt zijn. Ik blijf op die nagel kloppen omdat ik heb gezien dat het echt niet meer is wat sommigen denken, namelijk twee stenen op elkaar zetten en eindigen als de school uit is. Dat is niet zo. Ze bereiden voor, ze begeleiden leerlingen en moeten nieuwe concepten uitwerken.
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer De Meyer, uw vraag is erg actueel. Wie de pennenvruchten van de vakbonden dezer dagen leest, weet dat het woordje ‘taakbelasting’ en ‘tijdsbesteding’ voor leerkrachten ook bij hen de gemoederen beroert, om te niet zeggen verhit.
Er is recenter onderzoek beschikbaar over de taakbelasting en tijdsbesteding van de leraar. In 2006 is aan de VUB een onderzoek uitgevoerd door Mark Elchardus dat het beroep van leraar doorlicht. Daar staan enkele interessante zaken in over de arbeidsduur van de leraar. Uit zelfrapportering bleek dat de leraar gemiddeld 41 uur per week werkt. Uit de tijdsbudgetgegevens blijkt dat het aantal gewerkte uren per week gemiddeld 37 uur en 43 minuten is. De Stichting Innovatie & Arbeid van de SERV heeft in haar rapport over het werkbaarheidsprofiel van het onderwijzend personeel informatie over de arbeidstijd opgenomen. Daar komen we aan 40,3 uren. Dat staat in het rapport ‘Werkbaarheidsprofiel onderwijzend personeel 2004-2013’. Dit rapport steunt op informatie uit de Vlaamse Werkbaarheidsmonitor voor werknemers en zelfstandige ondernemers en is te raadplegen op de website van de SERV. Er is ook het recente TALIS-onderzoek, waarin tot uiting komt dat leraren in Vlaanderen – ongeacht hun werktijdregime – gemiddeld 37 uren in de eerste graad van het secundair onderwijs tot 41 uren in het basisonderwijs per week werken. Dat onderzoek kunt u terugvinden op de website van Onderwijs Vlaanderen.
Die gegevens, collega, wijken niet zo sterk af van waar u naar verwijst in 2001. Vandaar dat ik op dit ogenblik geen nieuw onderzoek plan naar de taakbelasting en de tijdsbesteding van leraars. Wel wil ik in het najaar met de sociale partners tot afspraken komen over de loopbaan en daarna kijken of we snel kunnen overgaan tot concrete maatregelen.
Ik denk dat we voldoende gegevens hebben om het debat over de opdracht en taakbelasting van de leraar te voeden. We hebben heel wat onderzoeken, we hebben de uren en alle debatten errond, waar ik nu niet dieper op inga, en ook alle verlofstelsels en de schoolopdracht. Eigenlijk liggen alle ingrediënten klaar om het debat daarover te voeren. Mijnheer De Meyer, ik sta open voor alle suggesties, maar nu nog een extra onderzoek lanceren? Zeker als ik de aanvullende onderzoeken zie en zie dat het aantal uren zeker niet verminderd is en zeer stabiel blijft, denk ik dat wij de onderhandelingen daarover wel kunnen starten.
De heer De Meyer heeft het woord.
Ik wil verschillende elementen aanbrengen. Minister, het is belangrijk dat het loopbaandebat en alles wat ermee samenhangt effectief zo spoedig mogelijk kan worden gevoerd. Dat is inderdaad zo. Minister, het is uiteraard niet mijn bedoeling een miniloopbaandebatje in een tijdsspanne van een kwartier te voeren, dat zou zinloos zijn. Ik ervaar wel dat wat betreft het belang van onderzoek, collega Daniëls een wat andere invalshoek heeft dan u en dat hij mij eerder in dezen zou steunen, zo heb ik het tenminste begrepen.
Minister, ik begrijp ten volle dat u uitgebreid onderzoek nu niet snel kunt aanvatten, maar misschien kan er nog wel wat aanvullend onderzoek gebeuren, als je weet wat de datum is van de drie studies waar u naar verwijst.
De meest recente studie, en eigenlijk de enige recente, TALIS 2013, is een interessant onderzoek, maar ik moet er wel op wijzen dat de tweede en de derde graad niet in dat onderzoek betrokken zijn. Met andere woorden, u kunt dat gebruiken, maar u moet wel weten dat het slechts over een beperkt facet gaat. Bovendien is er in dat onderzoek geen bevraging en onderscheid tussen deeltijdsen en voltijdsen. Het geeft u deelinformatie, en niet alle informatie die je nodig hebt.
Ik heb in het verleden soms mijn zorg geuit bij de enorme sommen geld die binnen Onderwijs naar onderzoek zijn gegaan. We moeten op dat vlak zeker niet overdrijven. Ik denk dat het u zou kunnen ondersteunen als er toch nog wat aanvullend bijkomend onderzoek komt bij wat in 2006 en iets later gebeurd is. Maar de studie van 2013 is bijzonder interessant, maar zeer onvolledig. Het is een suggestie die ik u wil meegeven, minister.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik wil nog even reageren op collega De Meyer. Ik ben in se niet tegen onderzoek, maar een onderzoek heeft altijd een beetje het nadeel dat heel veel dingen samen worden onderzocht en in een bepaalde pot worden gegooid. Dan komen er bepaalde procenten naar boven. Ik vind het in dezen zeer belangrijk om zeker het veld te horen.
Het onderzoek ‘Kom op tegen Planlast!’ had de sterkte dat bij leerkrachten en directies, in alle lagen van het onderwijs, een bevraging is geweest. In dezen is dat ook een heel belangrijk gegeven. Een gewone bevraging kan heel veel antwoorden geven op dingen die misschien in de onderzoeken die voorliggen niet duidelijk zijn. Ik vind het woord van het veld in dezen een heel belangrijk gegeven.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik wil nog iets toevoegen aan de pure tijdmeting, want er is een verschil tussen een tijdmeting en een beleving van de tijd voor de opdrachten die mensen hebben. Een werklast kan 37, 36, 42 of 44 uren zijn, maar je hebt ook de beleving van het aantal uren. Dat lijkt me nog iets om mee te nemen in het verhaal. Dat is het geval bij psychosociaal welzijn. Het kan zijn dat een opdracht die niet zo zwaar lijkt, wel veel zwaarder wordt gewogen. Ik laat het over aan het loopbaandebat om dat al of niet in rekening te brengen. Je moet opletten hoe je dat brengt als het debat van de schoolopdracht naar boven komt.
Ik wil ervoor waarschuwen dat we niet in de val trappen die we in het hoger onderwijs hebben gehad, waar je een enveloppe krijgt die volledig vrij wordt besteed, waar eerst wordt gekeken naar het management en het hoofd van de hogeschool, dan het middelmanagement en dan kijken wat we nog hebben, om dat in procenten te verdelen. Het ene jaar is de studentenbegeleiding 2 procent en het andere jaar is het 1 procent, omdat er al is afgetopt. Ik neem aan, afgaande op uw instemmende non-verbale reactie, dat u dat absoluut meeneemt.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega De Meyer, ik wil zeker verder bekijken wat nodig is. Ik zal ook de sociale partners bevragen over wat zij eventueel nog nodig vinden. Ik lees in alle opinies die zij schrijven de grote nood om het debat te voeren. Dat staat een beetje haaks op meer onderzoek. Je kunt een beetje aanvullende informatie en dergelijke hebben, en u hebt gelijk met uw opmerking over wat de beperking is van onderzoeken, maar we moeten wel dringend met het debat starten. Nu is het het ideale moment, want ik zit nu buiten een begrotingscontext. Je kunt je nu puur op de inhoud focussen, en dat is zuiver.
Collega Daniëls, het is juist wat u zegt. Ik ben het daarmee eens. Inzake de schoolopdracht vertolkt u perfect de zorg van de vakbonden. Die zeggen dat de schoolopdracht allemaal sympathiek is, maar als je niet oppast, kun je daar ook een willekeurig personeelsbeleid mee in de steigers zetten: uw gezicht staat mij niet aan, u gaat voor mij iets anders doen. Dat is een zorg, maar je kunt ook een stukje kleuren in het toewijzen van waarvoor middelen gebruikt moeten worden.
De schoolopdracht bestaat de facto in het secundair onderwijs, want ze moeten heel veel extra doen. Doordat dit altijd wordt uitgedrukt in een aantal contacturen, de noemers, krijgt dit een heel onhygiënische smaak. Ik vind het heel spijtig dat dit in uren wordt uitgedrukt en het ook zo in de gazet komt. Ik heb dat al eens gezegd. Het klopt niet dat de mensen ‘maar zo veel’ moeten werken. Het positieve aan een afgebakende schoolopdracht, is dat het voor de hele wereld duidelijk is dat er veel meer gewerkt wordt.
Ik wil alles naar elkaar laten evolueren, maar we moeten ook oppassen. Er mag geen misbruik zijn, de sociale rechten zijn belangrijk. Ook is er geen haar op mijn hoofd dat eraan denkt om tot een envelop te komen die tot situaties kan leiden waarbij de onderwijsopdracht gereduceerd wordt tot taken.
Mevrouw Krekels, wat uw opmerking betreft, zitten we op dezelfde lijn.
Voorzitter, dit wordt ongetwijfeld vervolgd.
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik geef een korte repliek voor de duidelijkheid. Zeker niet vertragen en aanvullend onderzoek indien het nuttig is, dat is mijn suggestie.
Mevrouw Krekels, het veld horen, is uitermate belangrijk, maar een paar honderdduizend mensen horen, is niet zo eenvoudig. Misschien bedoelt u dat we het middenveld moeten horen. Dat taalgebruik is minder eigen aan uw partij, maar een belangrijke kentering wordt altijd geapprecieerd.
Uiteraard, minister, als u hierover het gesprek wilt voeren met de sociale partners, dan juichen we dat toe.
De vraag om uitleg is afgehandeld.