Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over het gebruik van medicatie en isolatie in de kinderpsychiatrie
Vraag om uitleg over de isolatie van jongeren en het uitwerken van een kader daarvoor
Verslag
De heer Anseeuw heeft het woord.
Voorzitter, minister, een therapeut, Tom Verhaeghe, die eerder werkzaam was in het Psychiatrisch Centrum Dr. Guislain op de afdeling Fioretti heeft aan de alarmbel getrokken over het therapeutische klimaat op deze afdeling voor kinder- en jongerenpsychiatrie. Het is een afdeling voor observatie en behandeling van kinderen met een licht verstandelijke handicap en een bijkomende psychiatrische problematiek. Het spreekt voor zich dat werken met deze doelgroep niet makkelijk is. Agressie is vaak niet veraf. Het isoleren van kinderen en jongeren is toch vaak een heel moeilijke afweging, zeker omdat het isoleren zelf ook traumatiserend kan zijn voor kinderen en jongeren die al een psychiatrische problematiek met zich meetorsen waardoor ze al te vaak hun vroegere opgelopen trauma’s herbeleven.
De klachten die de heer Verhaeghe heeft geuit, zijn tweeërlei. Ten eerste worden kinderen en jongeren te vaak in isolatie ondergebracht en ten tweede moeten ze te veel medicatie slikken. Dit werd genuanceerd door professor Peter Adriaenssens, die zei dat dit niet mag worden veralgemeend. U hebt toch opdracht gegeven aan de Zorginspectie om een onderzoek te starten naar aanleiding van deze klachten. Ik kan alleen maar vermoeden dat u aanwijzingen hebt dat de klachten mogelijk gegrond zijn.
Minister, welke elementen hebben u ertoe bewogen om opdracht te geven aan de Zorginspectie om een onderzoek naar deze afdeling te openen? Hebt u overwogen om in afwachting van de resultaten van het onderzoek bewarende maatregelen te nemen, teneinde een goed therapeutisch klimaat voor de kinderen en jongeren te waarborgen? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet? Ziet u structurele oorzaken die aan de grondslag kunnen liggen van de klachten en de eventueel onderliggende feiten? Ik kan me immers niet van de indruk ontdoen dat ook op andere afdelingen van kinder- en jongerenpsychiatrie wel eens de vraag wordt opgeworpen wanneer men wel of niet gaat isoleren en op welke manier men met psychofarmaca omgaat. Fioretti zal niet de enige afdeling zijn waar die vragen gesteld worden.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, mijn vragen gaan in dezelfde richting en zijn geïnspireerd door dezelfde interviews. Ik voeg er enkel nog aan toe wat de heer Anseeuw nog niet heeft gezegd.
Ik vind het goed dat u de Zorginspectie stuurt. Het is belangrijk dat er niet wordt gewerkt met medicatie of sedatie als dat niet strikt noodzakelijk is en dat er vanzelfsprekend ook niet meer gebruik wordt gemaakt van de isoleercel dan strikt noodzakelijk. Ik vind het zeer goed dat u een dergelijke klacht ernstig neemt en dat u de inspectie daarop laat toezien en dat u hen daar naartoe stuurt.
Heel specifiek gaat mijn zorg naar het volgende uit. Zijn er aanwijzingen dat de aanpak op die specifieke plek heel anders is dan elders? Of is de tijd misschien rijp om na te denken over hoe er in de psychiatrie met jongeren wel en niet moet worden omgegaan? En is het dan misschien veeleer een thematiek die moet worden bekeken in een volledig Vlaamse context, en dus niet enkel in dat ene psychiatrische ziekenhuis? Misschien gaat het om praktijken die wijder verspreid zijn dan louter daar. Mijn eerste bekommernis is dus of het om een specifieke problematiek op één specifieke plaats gaat, dan wel of het gaat om praktijken die niet meer van deze tijd zijn of die te maken hebben met personeelsgebrek.
Dat brengt mij meteen bij mijn tweede bezorgdheid. Als ik op bezoek ga in psychiatrische instellingen, zegt men mij soms dat men bij gebrek aan voldoende personeel niet anders kan dan een jongere die agressief is, te isoleren of te sederen, eenvoudigweg omdat er ook nog andere jongeren zijn met noden en men soms met te weinig mensen is om dat anders op te vangen.
Denkt u met andere woorden dat een manier om dat te vermijden, investeren is in meer personeel? Of denkt u dat het simpelweg een manier van aanpakken is van het personeel dat er is, en dat dat personeel naar uw aanvoelen wel in voldoende aantallen aanwezig is in die instellingen?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, mijn vraag is ruimer opgevat, al was de aanleiding dezelfde berichtgeving waar de collega’s naar verwezen. Mijn vraag richt zich meer op de problematiek in het algemeen van isolatie in de jeugdhulpverlening en zeker ook in de gemeenschapsinstellingen, dus niet alleen in de kinder- en jongerenpsychiatrie.
Uit het antwoord op een schriftelijke vraag die ik in 2013 stelde, bleek dat het gebruik van isolatiecellen of -kamers in 2012 hoger kon oplopen dan de vijf dagen die een jongere principieel in isolatie kan verblijven, terwijl afwijkingen daarop toch duidelijk en uitdrukkelijk gemotiveerd moeten worden.
De Zorginspectie constateerde in 2010 ook dat slechts 26 van de 57 voorzieningen die over minstens één afzonderingsruimte beschikken, hun procedures voor het afzonderen van minderjarigen hadden uitgeschreven in een huishoudelijk reglement. In zijn jaarverslag van 2012 stelde Jongerenwelzijn dat de afdeling Gemeenschapsinstellingen een actieplan voorstelde, dat evenwel niet actief publiek werd gemaakt. Dat actieplan formuleerde objectieven op korte en op lange termijn, die onder meer te maken hebben met de opleiding van het personeel in het geweldloos omgaan met agressie, acties gericht op een verantwoord gebruik van afzondering en isolatie, het op punt stellen van de interne klachtmogelijkheden, inspraak van jongeren en ouders in het hulpverleningsproces en het samenstellen van een kwaliteitshandboek met uitdrukkelijke focus op de beleving van de cliënt.
Collega’s die hier in de vorige legislatuur al aanwezig waren, zullen zich de besprekingen herinneren naar aanleiding van een conceptnota die we in 2013 hebben ingediend over extern toezicht en externe klachtenbehandeling inzake hulp- en dienstverlening aan kinderen en jongeren en hun gezinnen, waarin we al pleitten voor de oprichting van een extern orgaan dat erop moet toezien dat sanctiemaatregelen, onder meer en a fortiori isolatie, uitzonderlijk en correct worden toegepast.
Minister, wat is uw reactie op de berichtgeving met betrekking tot het gebruik van isolatie in de jeugdpsychiatrie? Welke objectieven werden opgenomen in het actieplan van de Gemeenschapsinstellingen waarvan sprake in het jaarverslag van Jongerenwelzijn 2012 met betrekking tot het geweldloos omgaan met agressie, acties gericht op een verantwoord gebruik van afzondering en isolatie? Hebt u nog cijfers met betrekking tot het gebruik van isolatiecellen en -kamers in jeugdinstellingen? Is daarin een evolutie merkbaar? Zo ja, is daar een verklaring voor? Welke stappen zult u ondernemen om isolatie van jongeren in voorzieningen verder te beperken en om ervoor te zorgen dat voor isolatie duidelijke procedures zijn uitgewerkt in alle voorzieningen die een of meer afzonderingsruimten hebben, en dat die ook gecommuniceerd worden aan alle jongeren die er verblijven?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Net als veel collega’s krijg ik een heel ongemakkelijk gevoel. Het gaat om kinderen met bepaalde problemen en gedragsproblemen. Maar vooraleer je kinderen in isolatie plaatst, moet je je daar ernstige vragen bij stellen.
Ik wil iets verder gaan dan de collega’s. Zij zeggen dat het goed is dat de Zorginspectie gegaan is. Dat is ook goed. Als er vermoeden van misbruik is, moet de Zorginspectie gaan. Ik hoop dat dat in alle gevallen gebeurt, dat de Zorginspectie ten velde gaat als er zorgwekkende klachten zijn. Dat is één ding.
Maar het is uw verantwoordelijkheid om te bekijken welk beleid we hanteren. Op basis van welke inzichten hanteren we dat beleid? Hoe evolueren we in ons beleid? Dat zijn de vragen die ik u wil stellen. Op basis van welke inzichten en wetenschappelijke bevindingen hebt u een beleid opgemaakt rond deze problematieken? Bent u van plan dat te herbekijken? Bent u in gesprek met een aantal experten om dit beleid bij te sturen en te herzien in gevolge van voortschrijdend inzicht of aangepaste kaders? En vooral: welke steun geeft u voor alternatieven die momenteel aanwezig zijn? Binnen de zorgsector en binnen de instellingen zijn er organisaties die bewust werken met andere methodes en dit bewust vermijden. Dat vraagt een andere aanpak. Dat is daarom niet altijd perfect goed of niet goed. Maar op welke manier steunt u initiatieven die hierop inzetten?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, u hebt aan Zorginspectie de opdracht gegeven tot een onderzoek. Tegen wanneer wordt dat resultaat van het onderzoek verwacht? Ik denk dat het logisch is om eerst een onderzoek te bevelen en op basis hiervan actie te ondernemen.
Ik zou willen weten of er in vroegere inspectierapporten vaststellingen zijn gedaan met betrekking tot overmatig gebruik van isoleercellen en overmatig toedienen van medicatie in dit psychiatrisch centrum. Zo ja, welke remediëring werd er gevraagd?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, het Kwaliteitsdecreet van oktober 2003 bepaalt dat een voorziening overeenkomstig haar opdracht verplicht is om aan iedere gebruiker verantwoorde zorg te verstrekken. Die verantwoorde zorg dient te voldoen aan de vereisten van doeltreffendheid, doelmatigheid, continuïteit, maatschappelijke aanvaardbaarheid en gebruikersgerichtheid. Bij het verstrekken van die zorg zijn respect voor de menselijke waardigheid en diversiteit, de bejegening, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het zelfbeschikkingsrecht, de klachtenbemiddeling en -behandeling, de informatie aan en de inspraak van de gebruiker en iedere belanghebbende uit zijn leefomgeving gewaarborgd.
Elke erkende voorziening of voorziening die een erkenning heeft aangevraagd, verplicht zich ertoe de gemachtigden van de Vlaamse Regering toe te laten ter plaatse het gevoerde kwaliteitsbeleid te verifiëren en te evalueren en alle stappen te ondernemen die daarvoor noodzakelijk zijn. Tot 1 april 2006 werd het toezicht uitgevoerd door de inspectiediensten binnen Kind en Gezin, het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap, de administratie Gezondheidszorg en de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn. Met de herstructurering van de Vlaamse overheid in het kader van Beter Bestuurlijk Beleid (BBB), zijn deze inspectiediensten geïntegreerd in de Zorginspectie.
Wanneer ons verontrustende informatie bereikt over een psychiatrisch ziekenhuis, is het volgens mij vanzelfsprekend dat zulke gegevens verder worden onderzocht. Dat kan op verschillende manieren gebeuren: via een intern gesprek met het betreffende team en de directie en gesprekken met behulp van de ombudsfunctie. In dit geval lijkt een inspectiebezoek ter plaatse de meest aangewezen manier om te kunnen nagaan of er problemen zijn met betrekking tot de behandeling en/of bejegening.
We kunnen geen uitspraken doen over de individuele gevallen. Ik heb de inspectieverslagen over de betrokken instelling niet bij me. Ik heb dus geen inzicht in wat de Zorginspectie heeft onderzocht. Zij moeten een afspraak maken. Er moeten vaststellingen worden gedaan die dan tegensprekelijk worden gemaakt. Ik kan u dus niet zeggen wanneer dat rapport mij zal bereiken.
Ik kan wel in het algemeen spreken. Ik neem aan dat we ons er allemaal van bewust zijn dat het gaat over jongeren met zeer complexe problemen. Ik probeer voorzichtig te zijn met het trekken van conclusies totdat ik echt daarover informatie heb. Ik ga ervan uit dat goede instellingen en voorzieningen dit soort zaken niet lichtzinnig doen. Alvorens te zeggen wat de geobjectiveerde vaststellingen zijn, is het het best inzicht te hebben in wat er door een inspectie onder meer ter plaatse kan worden vastgesteld. Het gaat over jongeren met heel complexe problemen: agressie, gedragsproblemen, vormen van handicap, psychiatrische problematiek enzovoort. Ik neem aan dat u die groep wel herkent als wat wij noemen de ‘jongeren met een complexe problematiek’.
Dat inspectiebezoek vindt plaats op korte termijn. Ik neem aan dat het de normale procedure is dat dat wordt vastgelegd – wat men ondertussen heeft gedaan – en dat men dan ter plaatse gaat. Vervolgens gaat het agentschap Zorg en Gezondheid aan het werk met de vaststellingen uit het inspectiebezoek. Daarbij kunnen ze in overleg gaan met het ziekenhuis om af te spreken op welke manier en binnen welke termijn eventuele knelpunten kunnen worden geremedieerd. Dit alles uiteraard in het kader van onze handhavingsmogelijkheden en gebaseerd op onder meer het Kwaliteitsdecreet.
Mijnheer Anseeuw, u hebt er al op gewezen dat de meningen van mensen met ervaring over dit soort zaken niet allemaal gelijklopend zijn. Er bestaan hierover nogal verschillende opvattingen. Zoals ik heb gezegd, is het in de eerste plaats belangrijk om zicht te krijgen op de specifieke vaststellingen ter plaatse alvorens daarover standpunten in te nemen.
Velen onder u hebben gevraagd of de getuigenissen van de betrokkenen over hun situatie in dat ziekenhuis een fenomeen zijn of eerder een bredere problematiek en hoe we daarmee moeten omgaan.
Ik geef hierover een aantal punten. Het decreet betreffende rechtspositie van minderjarigen in de jeugdhulp is goedgekeurd in 2004, en is sinds 2006 ook van toepassing. Artikel 28 van dat decreet stelt dat tijdelijke afzondering of tijdelijke vrijheidsbeperking alleen mogelijk is indien en zolang het gedrag van de minderjarige risico’s inhoudt voor zijn eigen fysieke integriteit of risico’s inhoudt voor de fysieke integriteit van medebewoners, personeelsleden, of materiaalvernielend werkt.
De procedures van jeugdhulpvoorzieningen om tot tijdelijke afzondering of tijdelijke vrijheidsbeperking over te gaan, zijn duidelijk omschreven in het huishoudelijk reglement en worden duidelijk meegedeeld. Dat is de basis die in de rechtpositie is beschreven. Als wordt gebruikgemaakt van een beveiligingskamer, beschrijft het huishoudelijk reglement in elk geval de inrichting en het gebruik van de beveiligingskamer, het beveiligingsdossier, de duur van de beveiliging en het toezicht.
Bij afzonderen staan een aantal essentiële waarden van de kinderen en jongeren centraal. Die zijn onder meer: de waarde van de privacy van de patiënt, de waarde van fysieke en psychische integriteit van de patiënt en zijn omgeving en de waarde van de keuzevrijheid van de patiënt. Het ondergaan van afzondering en fixatie is voor veel patiënten met een psychiatrische stoornis een traumatische ervaring. Maar ook voor hulpverleners is het geen evident gebeuren. Er dient steeds te worden gezocht naar een legitiem gebruik van de afzonderingsruimte. Hulpverleners hebben ook de ervaring dat de pedagogisch bedoelde maatregel soms soelaas biedt vanwege machteloosheid en handelingsverlegenheid. Anders gezegd: ze weten niet meer wat ze nog kunnen aanbieden van therapie of zorg in deze specifieke situatie.
De beslissing tot isolatie/fixatie en het geven van dwangmedicatie moet steeds een weloverwogen beslissing zijn die tijdelijk en beperkt een meerwaarde kan hebben voor de jongeren. Het is dan ook een beslissing die door het interdisciplinair team op een heel zorgvuldige wijze moet worden overwogen en toegepast. De eindverantwoordelijkheid hiervan ligt bij de behandelende arts. Vanuit de Vlaamse overheid wordt er gepleit voor een graduele aanpak zoals gaande van kamerarrest, een-op-eenbegeleiding, prikkelarme kamer, time-outkamer, comfort room tot fixatie en isolatie. Dat laatste moet op de juiste wijze worden uitgevoerd en moet tot het absolute minimum in tijdsduur worden beperkt. Steeds moeten de indicatie, tijdsduur en observaties worden geregistreerd.
Het is belangrijk dat, gezien het ingrijpende effect op de integriteit en de persoon van de patiënt, dergelijke maatregelen enkel mogen worden genomen op basis van duidelijke, transparante indicaties. Indicaties zoals een tekort aan personeel zouden niet aan de oorsprong mogen liggen van dergelijke beslissingen.
Uit onderzoek van Fisher in 1994 ‘Restraint and seclusion: a review of the literature’ blijkt dat de hoeveelheid separaties en toegepaste dwang niet zozeer wordt bepaald door de klinische factoren zoals leeftijd en diagnose, maar vooral door de cultuur, perceptie van de hulpverleners en de houding van de instelling. Ook al is dit een artikel dat reeds meer dan 20 jaar oud is, de inhoud en de conclusies zijn nog steeds actueel.
De vragen inzake isolatie en fixatie overstijgen de concrete problemen op de afdeling Fioretti. Dat is onze overtuiging. Ook en vooral in de volwassenenzorg leeft deze discussie. De Hoge Gezondheidsraad (HGR) bereidt op dit ogenblik een advies voor over dwanginterventie in de psychiatrie, een richtlijnontwikkeling. Ik heb begrepen dat daarover in september een overleg plaatsvindt met de stakeholders. We mogen dus verwachten dat de HGR daarvoor een aantal aanbevelingen zal doen.
De zorginspectie is van start gegaan met het bewandelen van een traject inzake de actualisatie van het referentiekader psychiatrische ziekenhuizen, zowel voor kinderen als voor jongeren en volwassenen. Isolatie en fixatie komen daarin aan bod. De keuze van de thema’s voor actualisatie werd ingegeven zowel vanuit de sector als vanuit de bevindingen van de auditverslagen eerste cyclus van de psychiatrische ziekenhuizen.
Op basis hiervan werd het duidelijk dat de wijze van omgaan met en het toepassen van fixatie en isolatie in de ziekenhuizen vaak nog niet op een goede manier gebeurt. In samenspraak met de sector zal er worden gekomen tot een aangepast voorstel van de wijze waarop er met fixatie en isolatie moet worden omgegaan. Dat kan worden opengetrokken naar de bredere praktijk, ook in een andere dan een ziekenhuiscontext.
In elke audit wordt het gebruik van medicatie en isolatie in het ziekenhuis bevraagd. De Vlaamse overheid beschikt niet over het exacte aantal fixaties en isolaties. Oorspronkelijk was het de bedoeling om gegevens inzake fixatie en isolatie en vrijheidsbeperkende maatregelen in het algemeen te incorporeren in het Vlaamse Indicatorenproject Geestelijke Gezondheid. Deze piste werd echter niet geselecteerd aangezien de Federale Raad voor de Kwaliteit van de Verpleegkundige Activiteit reeds data verzamelt over vrijheidsbeperkende maatregelen en agressie op psychiatrische afdelingen. Output daarover is nog niet beschikbaar. We hebben geen zicht op de timing wanneer de output beschikbaar zal zijn.
Er werden voor de gemeenschapsinstellingen formele en eenduidige afspraken gemaakt over het registreren in het elektronisch dossier van afzonderingen en het toezicht tijdens afzonderingen. De gemeenschapsinstellingen zetten gerichte vormingsacties op om ervoor te zorgen dat hulpverleners op de werkvloer goed het onderscheid kunnen aangeven tussen afzondering en isolatie en daaraan de passende gevolgen koppelen voor de praktijk inzake registratie, toezicht en andere begeleidende maatregelen naar aanleiding van beide soorten interventies. Alle personeelsleden worden opgeleid in ‘Life Space Crisis Intervention’, een verbale methodiek om escalatie van conflicten te voorkomen.
De Vlaamse overheid beschikt niet over de gegevens van het aantal fixaties en isolaties in private instellingen. In 2011, 2012, 2013 en 2014 kregen respectievelijk 209, 169, 179 en 187 jongeren een maatregel van isolatie in de gemeenschapsinstellingen opgelegd. Hoewel ze allemaal zijn geplaatst vanwege de noodzaak tot beveiliging, zien we dat gemiddeld meer dan 80 procent van de jongeren niet wordt geconfronteerd met isolatie tijdens hun verblijf in een gemeenschapsinstelling. We beschikken op dit moment over te weinig gegevens om uitspraken te kunnen doen over de graduele verschillen over de jaren heen.
Vandaag beschikken de gemeenschapsinstellingen reeds over gevalideerde documenten die preciseren wanneer het gebruik van isolatie als beveiligingsmaatregel verantwoord wordt geacht, welke gedragscodes hierbij moet worden gerespecteerd en welke de te volgen procedures zijn. De richtlijnen bieden duidelijkheid en ondersteuning aan het personeel om isolaties op een professionele wijze te hanteren vanuit een gedeelde visie. Tevens bieden ze belangrijke waarborgen en duidelijkheid voor de geplaatste jongeren.
Het huishoudelijk reglement, het reglement en de gedragscode zijn te consulteren op de website van Jongerenwelzijn. Bij hun aankomst in de leefgroep krijgen alle jongeren een brochure waarin de huisregels, met inbegrip van de veiligheidsmaatregelen, worden uitgelegd. Deze informatie wordt mondeling toegelicht door de opvoeder.
In het private hulpaanbod van Jongerenwelzijn mogen enkel de onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra (OOOC’s) minderjarigen tijdelijk afzonderen en in hun vrijheid beperken, indien ze hierover een door Jongerenwelzijn goedgekeurd huishoudelijke reglement hebben. Geen enkel OOOC heeft de vraag tot goedkeuring van een dergelijk reglement gesteld. We kunnen evenmin uit de verslaggeving van de Zorginspectie, in het bijzonder inzake de infrastructuurbeschrijving, vaststellen dat sommige OOOC’s zulke ruimtes zouden gebruiken.
Wat wel frequent gebruikt wordt in de private residentiële voorzieningen van Jongerenwelzijn is de zogenaamde prikkelarme ruimte (PAR). Dergelijke prikkelarme ruimtes zijn kamers met minimale inrichting waar kinderen en jongeren tot rust kunnen komen. Ze worden niet als vrijheidsbeperkend beschouwd omdat ze niet op slot gaan. In de algemene erkenningsvoorwaarden en kwaliteitszorg van voorzieningen voor opvang, behandeling en begeleiding van personen met een handicap is bepaald wanneer tijdelijke afzonderingsmaatregelen mogen worden gehanteerd en dat elke voorziening hiervoor een duidelijke procedure moet hanteren.
Onze Zorginspectie bereidt dus op dit moment een nieuw initiatief voor om horizontaal en breed in de sector van de psychiatrische ziekenhuizen in overleg met de sector te kijken of we een nieuw model kunnen aanbevelen of een wijze kunnen voorstellen waarop moet worden omgegaan met fixatie en isolatie. Die oefening was bezig toen de gegevens van de heer Verhaeghe over het ziekenhuis in de krant verschenen. Het artikel heeft aangetoond dat het belangrijk is dat we daarmee doorgaan.
De heer Anseeuw heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord. Het is een zeer goede zaak dat u kort op de bal speelt als u verontrustende berichten krijgt vanuit een psychiatrisch ziekenhuis. Ik zei het en u bevestigde dat het gaat om kwetsbare jongeren met zeer complexe problemen. Het is niet vanzelfsprekend om daarmee te werken. Het moet zeker niet onze bedoeling zijn om mensen in de sector te beschuldigen, we moeten hen in de eerste plaats trachten te helpen. Deze casus kan een zeer goede aanleiding zijn om daarover mee na te denken.
Het gaat om mensen waarvan een aantal basiswaarden in het gedrang komen: integriteit, privacy, zelfbeschikkingsrecht. Ik wil een onderscheid maken. Ik verwijs naar de vraag van mevrouw Schryvers, over de situatie in gemeenschapsinstellingen. Ze omschrijft isolatie als een strafmaatregel. In de psychiatrie kan het nooit om een strafmaatregel gaan; het moet altijd de bedoeling zijn om in de eerste plaats zorg te dragen voor de therapeutische relatie. Net in dergelijke extreme omstandigheden van isolatie komt die therapeutische relatie en daarmee ook het therapeutische proces onder druk te staan.
Ik hoor dat een aantal actoren zoals de Gezondheidsinspectie bezig zijn met het zoeken naar een nieuw model. Ik hoop dat er voldoende ambitie aan de dag wordt gelegd. In het buitenland is men er al langer mee bezig. Er zijn Europese landen waar isolatie verboden is. Zo ver wil ik het vandaag niet drijven, maar het zou de ambitie moeten zijn om dwangmaatregelen zo veel mogelijk terug te dringen. In Nederland is men in 2001 al gestart met een project, waaraan meer dan vijftig instellingen actief meewerken en waaruit men al heel veel lessen heeft getrokken. Men stelt vast dat het aantal isolaties in de geestelijke gezondheidszorg sterk kan worden teruggedrongen, niet uitgesloten.
We moeten heel goed zorg dragen voor de meest kwetsbare jongeren, ook in extreme zorgomstandigheden. En we mogen het niet op één hoop gooien. Isolatie in de geestelijke gezondheidszorg mogen we zeker nooit als strafmaatregel zien of als laatste redmiddel. Het zou zo veel mogelijk deel moeten kunnen uitmaken van een therapeutisch proces, hoe moeilijk die twee soms ook met elkaar te verbinden zijn.
Minister, wanneer mogen we de resultaten verwachten? U noemt de Hoge Gezondheidsraad en de Zorginspectie. Kunt u duidelijkheid geven?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Isolatie zou enkel een beveiligingsmaatregel mogen zijn, voor een jongere tegenover zichzelf of andere jongeren bij wie hij verblijft. Het is een maatregel die vaker wordt gebruikt dan noodzakelijk, getuigen voorbeelden. U zegt dat meer dan 80 procent van de jongeren er niet mee wordt geconfronteerd, maar dan hoor ik dat bijna één op de vijf van de jongeren er wel mee wordt geconfronteerd. Dat vind ik een hoog aantal, omdat het gaat over jongeren die zorgen nodig hebben. Het is de psychiatrie, de jongeren hebben een mentaal probleem. Zo’n beveiligingsmaatregel komt bij de jongeren wel degelijk over als een straf.
Er moeten alternatieven zijn, er zijn alternatieven. Maar ik kom terug op een punt uit mijn vraag: er is ook voldoende personeel nodig. In crisissituaties weten heel veel hulpverleners hoe ze die situatie de baas kunnen, rechtstreeks met de jongere, maar dan is het soms eens nodig dat er een hulpverlener één op één met de jongere werkt. Maar dat moet je natuurlijk kunnen, er moeten natuurlijk andere mensen zijn die dan voldoende in staat zijn om de andere jongeren op dat moment op te vangen.
Mijn vraag dus: denkt u niet dat veel van die isolaties kunnen worden vermeden, simpelweg door de juiste aanpak? Veel hulpverleners zeggen dat ook. Dat is wellicht ook de manier waarop de jongere beter leert om te gaan met de crisis. Isolatie is niet de beste aanpak, men is er even ‘van af’ maar de jongere leert niets voor zijn terugkeer in de maatschappij, wat toch het uiteindelijke doel is. Mijn vraag blijft: wat denkt u van meer personeel? Hebt u daar oog voor? Als uit de resultaten zou blijken dat men met minder isolaties kan en met meer personeel, wilt u daar dan rekening mee houden? Dat lijkt me een goede stap.
Wanneer komen die duidelijke afspraken en procedures over heel Vlaanderen? Ik ben blij dat het breder is dan Fioretti. Ik ben blij dat u erkent dat het nog een wijdverspreid fenomeen is en dat het inderdaad moet verminderen. Wanneer komen welke stappen in het hele proces?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Ik dank u voor uw antwoord, minister.
Collega’s, de cijfers die de minister gegeven heeft, gaan over de gemeenschapsinstellingen en niet over de kinderen- en jongerenpsychiatrie. In tegenstelling tot wat u zegt, mijnheer Anseeuw, gaat het in gemeenschapsinstellingen helemaal niet alleen over een straf. (Opmerkingen)
Het decreet Rechtspositieregeling en het artikel waar de minister naar verwijst, zijn daar zeer duidelijk in. Ik ben alleszins heel tevreden met de initiatieven, minister. Goede regelgeving is van belang, maar ook een goede vertaling in de huishoudelijke reglementen en een goede communicatie. Daarnaast zijn de cultuur en manier van handelen in de voorzieningen van belang. Welke regels wij ook maken, daar moet continu aandacht voor zijn. Dat zou natuurlijk gelijklopend moeten worden toegepast in de voorzieningen.
De heer Parys heeft het woord.
Ik heb hier de cijfers van de isolaties in de gemeenschapsinstellingen per maand in 2014. De cijfers zijn opgedeeld per aanleiding voor de isolatie. Mijn vraag gaat over de discrepantie van die toepassingen. In Ruiselede vonden vorig jaar 152 isolaties plaats, in De Markt waren dat er 98, in De Hutten 34. In verhouding tot het aantal plaatsen in die instellingen merken we nog grote verschillen. Waar komen die vandaan? Heeft dat te maken met de populatie, met de cultuur van de instelling?
De tabel met de details waarom een jongere geplaatst is, wordt op verschillende manieren ingevuld. Bij De Markt is er een categorie ‘andere’, een soort restcategorie. Vorig jaar was er twee keer een isolatie naar aanleiding van die categorie ‘andere’. In Ruiselede was dat 33 keer het geval. Wordt die tabel overal op dezelfde manier ingevuld? Heeft dat de te maken met de cultuur van de instelling? Misschien zijn er verschillende interpretaties van de aanleiding tot een isolatie, misschien worden de isolaties anders gerapporteerd.
Volgens mij is het belangrijk dat we naar die eenheid van filosofie gaan zodat een jongere – hopelijk altijd in de overweging dat het voor zijn eigen veiligheid is in het kader van therapie – die een isolatie krijgt opgelegd, in elke instelling op dezelfde manier wordt behandeld. Hij heeft recht op rechtszekerheid, zelfs als er isolatie wordt toegepast.
Ik weet niet of mijn vraag duidelijk was. Waarom die verschillende cijfers? Wordt er overal op dezelfde manier toepassing gemaakt van de isolatie?
Voorzitter, ik vind dit een heel, heel terechte vraag. Dat was de bekommernis die ook ik wou uiten. Ik heb die cijfers ook al opgevraagd en Ruiselede springt daar telkens bovenuit, met een veel groter aantal isolaties. De heer Parys heeft nu cijfers van 2014 en die duiden op hetzelfde.
Ik kreeg toen als antwoord: “De aanwezigheid van een beperkt aantal jongeren met zeer complexe problemen die meermaals moeten worden geïsoleerd, kan tot een beduidende stijging van het aantal isolaties aanleiding geven.”
Dat kan wel een verklaring zijn, maar ik heb het aanvoelen dat er mogelijk ook andere toepassingen worden gemaakt. Mijn vragen gaan daar ook naar.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Het is alleszins de bedoeling dat wat de toepassingen en de richtlijnen betreft, het voor alle gemeenschapsinstellingen gelijkloopt. De instructies zijn ook gelijk. Er bestaan gedragscodes rond isolatie in gemeenschapsinstellingen. We hebben nota’s over de verantwoording en de praktijk van afzondering. In die zin is het duidelijk dat er vanuit dezelfde aanpak moet worden vertrokken. Maar wat mevrouw Schryvers zegt, is ook waar. Je moet proberen te weten over welke jongeren het gaat. Meisjes of jongens, time-out of niet time-out, open, gesloten of half gesloten. Er zijn een aantal parameters die je erbij moet kunnen zetten om te weten of je daar een verklaring in kunt vinden.
Men zegt mij dat, zoals u het zelf zegt, bepaalde cijfers echt verklaard worden en dat er een groep is waar het gebruik van een afzondering meer noodzakelijk is. Ik heb geen bezwaar dat we die cijfers verder laten ontrafelen, maar a priori lijkt het mij zo te zijn dat er een aantal verklarende factoren voor zijn en dat de ‘bedrijfscultuur’ niet echt de beste factor is om dat beleid te bepalen. Er zijn voldoende documenten beschikbaar waaruit blijkt dat men wel overal de richtlijnen probeert gemeenschappelijk te maken in onze gemeenschapsinstellingen.
Ik moet misschien even corrigeren wat ik heb gezegd. De inspectie bij Fioretti zal onaangekondigd zijn. Naar aanleiding van een incident of een aantal informaties, is het de geplogenheid dat het onaangekondigd gebeurt.
Wat de vragen van mevrouw Van den Bossche betreft, als er een reden is waarom wij extra geld uittrekken om complexe dossiers van een rugzak te kunnen voorzien, is het omdat we weten dat in sommige situaties de een-op-eenbegeleiding bijna de enige aanpak is. Dat is de reden waarom de voorbije periode zo sterk is ingezet op GES-plus (gedrags- en emotionele stoornis) en we nu ook voor die complexe situaties in dit soort van rugzakmodellen voorzien. Dat is precies om het echte escaleren te beperken. Sommige situaties veronderstellen inderdaad een zeer zware personeelsmobilisatie. Voor de financiering van dat personeel in de ziekenhuizen ben ik niet bevoegd.
Ik wil aangeven dat van de aankondiging die vanuit de Hoge Gezondheidsraad is gebeurd, dus een advies over dwanginterventie in de psychiatrie en richtlijnontwikkeling, de timing is dat ze op 11 december 2015 een publieke conferentie zullen organiseren. Ik ga ervan uit dat het overleg dat de Zorginspectie met de sector organiseert en dat voldoende ruim moet zijn om het draagvlak voor een zo delicate materie te waarborgen, wellicht ook zal moeten sporen met het feit dat vanuit de Hoge Gezondheidsraad een advies op komst is en dat daaromtrent een publieke conferentie zal worden georganiseerd. We gaan proberen om op basis van die gegevens een kader te ontwikkelen, waarbij ook vanuit ethisch standpunt praktische consequenties en een aantal zaken kunnen worden afgeleid.
Tot slot moet ik blijven beklemtonen dat er heel wat voorzieningen inzetten op alternatieve methoden, zoals geweldloos verzet. Er wordt heel wat in alternatieven geïnvesteerd door onze voorzieningen, maar het thema is dermate belangrijk dat het ook vanuit het handhavingsbeleid noodzakelijk is om er een stuk voortgang in te maken en een aantal dingen met de sector af te spreken die dan later de basis kunnen vormen waarop de inspectie kan optreden.
De heer Anseeuw heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw bijkomende antwoorden. Als ik zo vrij mag zijn, vind ik het nog altijd straf dat anno 2015, wanneer we het hebben over de kinder- en jongerenpsychiatrie – ik heb het niet over gemeenschapsinstellingen – we de omvang van het toepassen van de praktijk van bijvoorbeeld het isoleren, eigenlijk niet kennen. Het is zeer goed dat we eind dit jaar al van de Hoge Gezondheidsraad daar een advies over zullen hebben, maar als we geen nulmeting hebben, dan kunnen we eender welk beleid uitstippelen. We zullen niet echt weten welke vorderingen we daar op het veld mee kunnen maken. Ik hoop alvast dat in het najaar een aanzet kan worden gegeven naar een meer gecoördineerde aanpak van de manier waarop we met isoleren in de geestelijke gezondheidszorg kunnen omgaan. Waarom? Ik erken inderdaad dat in verschillende instellingen er wordt geëxperimenteerd en men zoekt naar alternatieven, alleen zou het efficiënter kunnen zijn als dat gecoördineerd kan, zoals in het buitenland, waar er al enkele jaren verschillende voorbeelden zijn die hun vruchten afwerpen. Ik denk dat een gecoördineerde aanpak hier zeker op zijn plaats is. Het is heel belangrijk dat we niet alles op een hoopje gooien en dat we de geestelijke gezondheidszorg niet zomaar gaan gelijkstellen met de praktijk in de gemeenschapsinstellingen, want wat betreft het publiek is er een kleine overlap, maar er zijn ook heel grote verschillen tussen het gros van het publiek enerzijds in de gemeenschapsinstellingen en anderzijds in de geestelijke gezondheidszorg.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Ik kijk uit naar alles wat u belooft dat er aankomt, minister. Het is belangrijk dat jongeren vooral therapeutisch geholpen worden. Dat medicatie daar af en toe een rol bij kan spelen, wil ik niet betwisten, maar wat mij betreft dan niet wanneer therapie een even positief resultaat kan opleveren, wat vaak het geval is. Dat is recent nog aangetoond via wetenschappelijke studies. Zeker wat betreft sederen en, erger nog, fixeren of isoleren, moeten we dat zo min mogelijk doen.
We moeten dat absoluut vermijden. Elke keer dat we dat moeten doen in de geestelijke gezondheidszorg en in de psychiatrie, is dat een falen van een oplossing die menselijker, humaner is voor die jongeren. Ik hoop dat uw document daarover voldoende duidelijk zal zijn en dat wij veel meer dan vandaag die praktijken zullen kunnen vermijden.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.