Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
De heer Van Overmeire heeft het woord.
Ondanks het belang van het dossier, probeer ik deze vraag om uitleg vlot af te werken, voorzitter. De collega’s kennen het dossier.
De drie samenwerkingsakkoorden zijn dringend aan een aanpassing toe. We hebben een update nodig naar aanleiding van de stappen die in de staatshervorming zijn gezet. In het verleden stond de federale overheid altijd op de rem. Vorig jaar was er dan enige hoop omdat in het federaal regeerakkoord uitdrukkelijk staat: “We hechten veel belang aan de herziening van de samenwerkingsakkoorden met de deelstaatregeringen in verband met de vertegenwoordiging in de diplomatieke en consulaire posten van ons land en met het overleg en de vertegenwoordiging in het kader van de Europese Unie en de relevante internationale organisaties. De herziening is prioritair en moet dringend aangepast worden aan de institutionele hervormingen in Europees en Belgisch verband.”
Duidelijker kan niet. Dit wordt zeer breed gedragen, toch in Vlaanderen. Ik heb u daar op 10 maart 2015 een schriftelijke vraag over gesteld, minister-president. U hebt toen geantwoord dat ik nog even geduld moest hebben en dat de Interministeriële Conferentie voor Buitenlands Beleid (ICBB) nog moest worden samengesteld.
Ondertussen is er overleg geweest tussen de Vlaamse Regering en de regering van de Duitstalige Gemeenschap. We zitten op dezelfde lijn, denk ik. We hebben daar een bondgenoot.
U hebt het punt nu op de agenda van het Overlegcomité gezet. Het wordt nu wel tijd om de daad bij het woord te voeren op federaal niveau. Ik zou willen weten wat de stand van zaken is na al die jaren, dit zou in een normaal federaal land een evidentie moeten zijn. Dit zou niet het voorwerp mogen uitmaken van eindeloze onderhandelingen, eindeloos armworstelen en eindeloze vertragingsmanoeuvres.
Het zou eigenlijk een evidentie moeten zijn, en toch blijft dit maar aanslepen. Minister-president, kunt u mij zeggen, behalve de uitgangspunten en de doelstellingen, welke standpunten de andere deelentiteiten hebben ingenomen? We weten dat de Duitstaligen op dezelfde lijn zitten. Geldt dit ook voor Brussel, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest? Op welke manier denkt u in dezen nog hopelijk zeer binnenkort vooruitgang te boeken?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Ik zal beginnen met het procedurele. U hebt inderdaad gemerkt, collega, dat ik de zaak heb geagendeerd op het Overlegcomité en ook al diverse keren heb aangedrongen op het bijeenroepen van de interministeriële conferentie voor Buitenlands Beleid. Die is ondertussen samengeroepen op 6 juli. Ik neem aan dat het punt van het Overlegcomité automatisch worden verwezen naar de interministeriële conferentie die plaatsheeft op 6 juli. Ik ben van plan om daar het punt te agenderen met het oog op besluitvorming. We hebben het federaal regeerakkoord als aanknopingspunt. Ons voorstel is dat we eerst en vooral een protocollaire rangorde krijgen in het buitenland voor onze deelstaatvertegenwoordigers die recht doet aan het gewicht dat de deelstaten hebben, wat tot uiting moet komen in hun titulatuur, hun plaats op de diplomatieke lijst en de manier waarop de post aan de buitenwereld wordt voorgesteld.
We willen een tweede belangrijk onderdeel bespreken, namelijk de samenwerkingsakkoorden voor de Europese Unie, met een aantal praktische aanbevelingen. Ook willen we daar dat de voorbereiding van de Europese raden altijd gebeurt met de vertegenwoordiging van de deelstaten in de Belgische delegatie van de Europese Raad, in de EU-expertencomités en de EU-raadswerkgroepen. Dat gebeurt vaak de facto, maar eigenlijk is dat niet geregeld. Je bent dus niet gegarandeerd betrokken bij die informele voorbereidingen.
We willen ook dat er in het samenwerkingsakkoord wat flexibiliteit mogelijk is voor de ene deelstaatminister om de andere te vervangen. Dat gebeurt ook een beetje in de feiten. Voor sport bijvoorbeeld, zie ik dat minister Muyters bijna altijd gevraagd wordt door de collega’s van de Franse en de Duitstalige Gemeenschap om hem internationaal te vertegenwoordigen, wat hij ook graag doet. Maar eigenlijk zouden we ook willen hebben dat er een regel is dat als een deelstaatminister verhinderd is of om een of andere reden niet wenst deel te nemen, we dan een collega, in ons geval, van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest of de Duitstalige Gemeenschap kunnen aanspreken. We willen ook dat er een aantal categoriewijzigingen zijn, namelijk dat werk en vervoer, categorie 2, en handel, categorie 1, naar categorie 3 zouden verschuiven. Dat wil zeggen dat de ‘lead’ daar bij de deelstaten zou liggen. We vragen dat met uitzondering van consumentenzaken. Dat is een exclusief federale aangelegenheid waar de deelstaten nog altijd niet bij betrokken zijn.
Ook bij onderzoek is er nog geen aanpassing. Er is natuurlijk nog federaal wetenschappelijk onderzoek, maar er is ondertussen veel meer klemtoon bij de deelstaten op onderzoek. Ook voor cohesiebeleid en stedenbeleid, willen we dat. Ik ben nu naar Riga geweest voor cohesiebeleid en stedenbeleid, maar dat is een feitelijke afspraak. Ook dit zou geïnstitutionaliseerd moeten worden. Dit is een zaak voor de deelstaatministers, vinden wij.
Ook multilateraal willen wij dezelfde actualiseringen. Er is een hele lijst van multilaterale organisaties. Dat samenwerkingsakkoord zou dus ook van toepassing moeten zijn op het United Nations Development Programme (UNDP), het World Food Programme, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), de Mensenrechtenraaad en de internationale organisatie met betrekking tot de controle op de strategische goederen. Als je aanpassingen doet op Europees vlak, zijn dat ook zaken die multilateraal zouden moeten kunnen worden besproken.
Er is al een mondelinge uitwisseling geweest van ideeën en voorstellen daaromtrent met de andere deelstaten. De constellatie is op het ogenblik gunstig, denk ik. Er is aandacht voor dit probleem in de verschillende regeerakkoorden, niet alleen in Vlaanderen en federaal, maar ook in de andere deelstaten. We hebben gelijklopende standpunten en belangen. Ik hoop dat we daar gezamenlijk zullen uitkomen.
Zoals u weet, heb ik het geagendeerd. Op 6 juli bespreken we het een eerste keer. Op 6 juli zal het waarschijnlijk nog niet beslist worden. Er zal waarschijnlijk nog een officiële werkgroep zijn. Maar we moeten nu inderdaad overgaan tot concrete afspraken en veranderingen.
De heer Van Overmeire heeft het woord.
Minister-president, dank u wel voor uw antwoord. We zullen 6 juli afwachten. Wat u zegt over flexibiliteit, is wel belangrijk. We moeten voor ogen houden dat ondanks de formele gelijkheid, er toch nog een zekere asymmetrie is in het Belgische federaal model in die zin dat de bevoegdheden wel dezelfde zijn maar dat de ambitie en de capaciteit van Vlaanderen om een eigen buitenlands beleid te voeren of om op Europees vlak volwaardig mee te spelen, groter zijn dan bij sommige andere gemeenschappen of gewesten. Die flexibiliteit is dus nodig om toch tot een werkbaar systeem te komen voor Vlaanderen.
Ik hoop alleen dat u op 6 juli niet met een kluitje in het riet wordt gestuurd. Werkgroepen zullen nodig zijn, maar die werkgroepen moeten ook een strikte timing hebben. Het is een gekende manier van werken om iets naar een werkgroep over te hevelen die er dan maanden en jaren over doet om tot enig resultaat te komen, waarna we weer naar verkiezingen gaan en er een nieuwe Federale Regering komt. Alle elementen zijn er nu om die samenwerkingsakkoorden effectief aan te passen. We zullen zien wat 6 juli brengt. Ik zal zeker op dat moment de zaak opnieuw ter sprake brengen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.