Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Beenders heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, dit is een vraag naar aanleiding van een schriftelijke vraag van vorig jaar over het Fonds Vrijetijdsparticipatie. Ik meen dat dit een heel goed fonds is dat ook zijn nut al heeft bewezen, want het heeft de afgelopen jaren altijd alle middelen opgebruikt. Bepaalde jaren waren er zelfs tekorten en dat toont aan dat de noden alleen maar toenemen.
Op een schriftelijke vraag van vorig jaar hebt u geantwoord dat u niet zult besparen op de lokale netwerken armoede. U zei ook dat u vooraleer u het subsidiebedrag voor 2015 zou bepalen, in overleg zou gaan met vzw Demos om een addendum toe te voegen aan het bestaand contract dat nog loopt tot 2016. U plande eind vorig jaar gesprekken.
We zien nu dat sinds 1 februari het fonds weer aanvragen aanneemt. Een tijdlang kon men geen middelen meer krijgen omdat de budgetten op waren. Sinds 1 februari kunnen er dus opnieuw aanvragen worden ingediend. Het lijkt er dus op dat er een bedrag bepaald is voor dit werkingsjaar. Die doorstart is alleen maar toe te juichen.
Toch zijn er een aantal punten waarover ik me wel zorgen maak. Eentje ervan is het overleg met uw collega Muyters. We hebben het over de betaalbaarheid van de sportclubs gehad. In het Fonds Vrijetijdsparticipatie stijgt het aandeel voor bijdragen voor lidgelden van sportclubs aanzienlijk. Steeds meer mensen hebben het moeilijk om hun lidgeld te kunnen betalen. Ze dienen een aanvraag in om een bijdrage te krijgen van het fonds.
Minister Muyters heeft hierop gereageerd dat het niet de taak is van de overheid om tussenbeide te komen in de lidgelden of om de betaalbaarheid van de sportclubs mee te regelen. Hij heeft duidelijk geantwoord in de commissie dat er andere middelen moeten zijn om te bemiddelen indien er een probleem is met de betaalbaarheid van de sportclubs en dat het vooral de rol van de sportclubs zelf is om de sociale rol op zich te nemen. Werd hier intern over gesproken? Zijn er andere criteria voor het Fonds Vrijetijdsparticipatie? Of zal men in de toekomst nog steeds kunnen rekenen op de bijdragen voor lidgelden van sportclubs?
Klopt het dat de beschikbare kredieten op basis van de trekkingsrechten voor lokale netwerken voor het fonds in 2015 zijn aangepast? En klopt het dat het beschikbare krediet per gemeente is vastgelegd op 90 procent? Werd dit behouden voor 2015?
Hebben de bijsturingen die u na overleg met de vzw Demos hebt doorgevoerd een impact op de werking van het vrijetijdsfonds gedurende de eerste maanden van 2015? Zullen de budgettaire problemen van 2014 in 2015 vermeden kunnen worden? Kunt u al een toelichting geven over de afspraken die u hebt gemaakt met vzw Demos?
De heer Meremans heeft het woord.
Voorzitter, ik wil me even aansluiten en een aantal zaken misschien ook rechtzetten. Toen ik dit betoog voorbereidde, keek ik naar eerdere vragen over dit thema. De minister haalde daarin terecht aan dat het budget voor 2014 hoger was dan tevoren. Het fonds heeft de voorbije jaren inderdaad zijn werking versterkt en verbeterd zodat men het budget effectief kon uitputten. Dat is zeker en vast een verdienste van het fonds.
Bij de opmaak van het budget 2015 is er inderdaad 50.000 euro bespaard op het Fonds Vrijetijdsparticipatie. U zou kunnen vragen of we daarop willen besparen, maar de vraag is eigenlijk of het budget kan blijven stijgen. We kunnen er almaar meer geld in stoppen, maar dan moeten we ook de criteria bekijken. Zoals ik het heb begrepen, was de verhoging voor 2014 uitzonderlijk en vallen we nu terug op de normale toestand.
Volgens een vorig antwoord van de minister werkt vzw Demos een voorstel uit voor duidelijke criteria voor het beheer van die uitgaven volgens de beschikbare middelen, met aandacht voor een spreiding over het volledige jaar. Die criteria zijn volgens mij noodzakelijk indien we het fonds transparant willen houden en ook om te zien of het budget optimaal wordt ingezet. Misschien kan de minister straks een toelichting geven bij de concrete criteria die nu vastgelegd zijn.
De heer Beenders zegt dat minister Muyters het de taak niet vindt van de overheid om bij te dragen aan het lidgeld voor sportclubs van mensen die het financieel moeilijk hebben.
Ik wil daarop repliceren, mijnheer Beenders. Ik citeer uw vraag: “Als u de laagdrempeligheid van sport wilt garanderen, dan moeten we met minister Gatz aan tafel gaan zitten en tijdens de begrotingscontrole voorstellen om een beperkt budget vanuit Sport aan het fonds toe te voegen. Op die manier kan iedereen die wil sporten maar dat niet kan betalen, genieten van een subsidie.”
De minister heeft u toen het volgende geantwoord: “Ik ben het er volledig mee eens dat iedereen die wil sporten die kans moet krijgen. We mogen echter ook rekenen op een sociale rol die sporters op zich nemen. Ik denk niet dat alles moet worden gefinancierd vanuit de overheid. We vervullen daarin een belangrijke rol, maar ik ben er ook echt van overtuigd dat sociale inclusie een rol is van elke federatie.”
De minister heeft dus niet gezegd dat het fonds niet langer zou mogen bijdragen aan het lidgeld. Wel haalde hij aan dat we niet alles moeten financieren vanuit de overheid, dat hij vanuit Sport dus geen extra middelen zou inzetten voor het fonds, maar dat binnen de sportsector verantwoordelijkheid kan en zal worden genomen. Dat is de juiste teneur.
We mogen dus niet zeggen dat er vanuit Sport geen verantwoordelijkheid wordt opgenomen. Sportclubs nemen al verantwoordelijkheid op door bijvoorbeeld spreiding van gedifferentieerde prijzen, maar ook op termijn door materiaal aan te bieden. Vanuit de Vlaamse Sportfederatie (VSF) is er de website www.laagdrempeligesportclub.be en zijn er de lokale netwerken vrijetijdsparticipatie en zo meer.
Natuurlijk kunnen we zo’n fonds exponentieel laten groeien. Het is dan steeds de overheid die dit moet bekostigen. Ik meen dat er beperkingen moeten zijn, dat er duidelijke criteria moeten zijn zodat we de mensen bereiken die we moeten bereiken, namelijk de mensen die het heel moeilijk hebben, want er kan voor hen inderdaad een drempel zijn. Het is echter ook een verantwoordelijkheid van de sector en de clubs om er een rol in te spelen. Ik zie ook een rol weggelegd van de bevoegde schepen van een gemeente of stad om te bekijken hoe hij daarmee aan de slag kan gaan. Dat gebeurt nu trouwens al. Ik ken geen enkele club, toch niet op het grondgebied van mijn stad, die daar geen aandacht voor zou hebben. Misschien kent u er, maar bij mijn weten zijn die er niet.
Dit wou ik even toevoegen als nuance.
Ik wil me ook graag namens mijn fractie even aansluiten bij deze vraag. Ik zal de discussie nu niet voeren over sport, mijnheer Meremans, want daarvoor zitten we nu met de verkeerde minister aan tafel, ook al weten we dat hij een groot sportliefhebber is.
Ik wil graag iets opmerken. Het is ook in het jeugdwerk zo dat heel veel organisaties korting toestaan aan mensen die het moeilijker hebben. Het kan gaan over een korting op het lidgeld, op een bivak, op om het even wat. De vraag is wanneer het elastiek breekt en wanneer de rol van de overheid in het geding is.
Ik verwijs even naar een discussie in de plenaire vergadering. Minister Muyters zegt dat hij niet wil bijdragen aan het lidgeld, terwijl minister Homans truitjes zal subsidiëren voor mensen in armoede die naar sportclubs gaan. Dit is een mooi voorbeeld van de nood aan een betere coördinatie van wat gebeurt op vlak van armoedebeleid. Ik wil dit niet al te negatief inkleuren, maar er moet beter gecoördineerd worden.
Ik denk dat er zeker een rol is weggelegd voor de overheid. Ik zou in dit kader een pleidooi willen houden voor twee zaken. Ik pleit ervoor – maar dit is al aan de gang, meen ik – dat er op korte termijn een betere spreiding komt van de subsidies over de gemeenten en over het jaar, en dat er betere criteria komen. Het probleem van vorig jaar was dat er te veel subsidieaanvragen zijn geweest in het eerste deel van het jaar waarna de pot leeg was. Dat veroorzaakte ellende. Het is eigenlijk niet eerlijk dat wie eerst komt, eerst maalt. Het moet correct gebeuren.
Ik pleit ook voor een veel beter systeem waarbij zowel de burger, de organisator, de lokale overheid als de Vlaamse overheid samen de verantwoordelijkheid delen om de vrijetijdsparticipatie te maximaliseren voor personen in armoede. Dat zijn de lokale netwerken. Die lokale netwerken werken lokaal samen met gemeenten, OCMW’s en lokale armoedeverenigingen.
Ze krijgen centen van de Vlaamse overheid. Er komt stedelijk of gemeentelijk geld. De organisator die samenwerkt met het netwerk, heeft op de normale ticket- of deelnameprijs zelf een korting. De deelnemer moet nog een beperkt bedrag zelf betalen; er is een gedeelde verantwoordelijkheid voor een objectief systeem. Het lokale bestuur kan in de lokale werkgroep heel goed nadenken en afwegen welke activiteiten en welke bijdrage er moeten komen waarbij men een gewogen deelname heeft.
Het Fonds Vrijetijdsparticipatie, ik zeg dit heel nadrukkelijk aan u, mijnheer Beenders, is een restant voor die steden en gemeenten waar we gaan goede lokale netwerken hebben kunnen uitbouwen tot nu toe. Het zou op termijn moeten worden vervangen; het is een systeem dat zou moeten uitdoven zodat we overal een lokaal beter gecoördineerd systeem krijgen.
Het is overigens een van de laatste overblijfselen van de impact van het Vlaams beleid op het lokaal cultuurbeleid, maar dat geheel terzijde. (Gelach)
Het was niet mijn bedoeling om dat uit te lokken. (Opmerkingen)
Straks staat het gras hier zo hoog. (Gelach)
Ik zou graag hebben dat we zo’n evolutie hebben. Dan krijg we een minder verzuilde, minder gekleurde ondersteuning die opener en objectiever is: een ondersteuning waar alle partijen in participeren. Ik heb ervaring met het systeem, zowel op de werkvloer als aan de beleidskant. Die lokale netwerken nemen nog toe. Waar het werkt, werkt het naar behoren. Ik pleit ervoor, minister, om de systemen te verfijnen en verbeteren. Ik denk niet dat de pot as such reusachtig moet groeien. Ik denk dat we heel veel effect kunnen genereren met gedeelde verantwoordelijkheid.
Minister Gatz heeft het woord.
Collega’s, in functie van een betere beheersmatige aanpak van de werking van het Fonds Vrijetijdsparticipatie werden in overleg met Demos vzw, het Netwerk tegen Armoede, het Fonds Vrijetijdsparticipatie zelf, de administratie en het kabinet volgende afspraken gemaakt. Het Fonds Vrijetijdsparticipatie beschikt zoals in het verleden over 500.000 euro. Dat is geregeld via het Participatiedecreet. Minimaal 70 procent van dat budget moet worden gespendeerd aan tussenkomsten voor participaties van mensen in armoede. Dat wil zeggen dat maximaal 30 procent van 500.000 mag worden besteed aan overheadkosten: personeel, administratie, logistiek. In het verleden bleek dat in de praktijk hoger te liggen.
De middelen worden strategisch in de tijd gespreid zodat gedurende een heel werkjaar middelen ter beschikking gesteld kunnen worden voor de doelgroep. Ook dit is een nieuwe afspraak. De tussenkomsten door het Fonds Vrijetijdsparticipatie voor een bovenlokaal cultuur-, jeugdwerk-, of sportaanbod – bijvoorbeeld Night of the Proms of andere festivals met een grote landelijke uitstraling – worden geplafonneerd. Uitgangspunt is dat personen in armoede niet meer mogen betalen dan de regeling in het verleden. Dit komt neer op een bijdrage van maximum 20 procent. De rest van de kosten wordt als volgt verdeeld: 10 tot 30 procent wordt gedragen door het fonds en 50 tot 70 procent door de aanbieder/organisator van het evenement.
In gemeenten waar geen lokaal netwerk is, worden de tussenkomsten door het fonds geplafonneerd tot maximaal 80 procent van het bedrag waarover de gemeente zou beschikken indien ze subsidies zou ontvangen voor dergelijk lokaal netwerk. Deze tussenkomst was niet geplafonneerd, waardoor sommige lokale besturen voor meer middelen een beroep deden op het fonds dan die middelen waarop ze recht hebben op basis van hun trekkingsrecht via een lokaal netwerk vrijetijdsparticipatie.
De afspraken met Demos over de bijsturing van het Fonds Vrijetijdsparticipatie zijn onderwerp van bijkomend overleg en moeten eerstdaags worden geformaliseerd in het addendum bij de beheersovereenkomst met Demos. Het is dus op dit moment nog te vroeg om de impact van de bijsturingen op de werking van het fonds in te schatten. De gemaakte afspraken in dit addendum gelden voor de laatste twee jaren van de beheersovereenkomst met Demos; die loopt nog voor 2015-2016.
Zoals ik al zei, heeft elke gemeente onder bepaalde voorwaarden recht op een bepaald subsidiebedrag voor het opzetten van een lokaal netwerk armoede. Dat is een plaatselijk en structureel samenwerkingsverband dat werkt aan het slechten van lokale participatiedrempels voor personen in armoede. Voor de participatie aan cultuur, jeugdwerk of sport van personen in armoede die wonen in een gemeente zonder lokaal netwerk, kan een beroep worden gedaan op het Fonds Vrijetijdsparticipatie.
Ik heb het al gezegd, er was een pervers effect. We stelden dus vast dat degenen die om welke reden dan ook niet inzetten op een dergelijk lokaal netwerk, toch hogere tegemoetkomingen konden krijgen. We hebben dit nu in een goed evenwicht gebracht zoals ik u daarnet al gezegd heb. Op die manier, dat zal u niet verwonderen, en ik denk dat meerdere commissieleden mij daarin steunen, over meerderheid en oppositie heen, willen we zo veel mogelijk gemeenten responsabiliseren – dat heeft soms ook een positieve bijklank – om een lokaal netwerk op te starten.
Ik heb overlegd met minister Muyters, bevoegd voor de sport. In 2014 kwam het fonds voor 118.862,44 euro tegemoet bij sportactiviteiten op een totaal bedrag van 331.824,42 euro. Concreet gaat het over een totaal van 1362 deelnemers waarvan 1260 mensen in armoede en 102 begeleiders. Minstens tot het einde van de beheersovereenkomst – dus tot eind 2016 – met Demos zal het mogelijk blijven om tegemoetkomingen voor sportparticipatie aan te vragen bij het Fonds Vrijetijdsparticipatie.
We willen nu eerst kijken hoe de bijgewerkte afspraken met Demos en het fonds een bepaalde maatschappelijke impact hebben, onder meer of het nog beter, eerlijker en rechtvaardiger kan worden verdeeld, en hoeveel bijkomende gemeenten een lokaal netwerk opzetten. Het goede is dat de timing met het einde van die beheersovereenkomst kan samenvallen met wat we daarna zullen moeten doen.
De heer Beenders heeft het woord.
Minister, ik zal niet reageren op de citaten van mijn collega. Lees gewoon nog twee alinea’s verder en u zult merken dat mijn vraag de juiste citaten van minister Muyters bevat en dat we daar twee verschillende doelstellingen nastreven rond de betaalbaarheid van sportclubs.
U zegt twee dingen waarmee we, denk ik, in conflict zullen geraken. U zegt dat er een nieuwe afspraak is gemaakt inzake de tijd dat de subsidies kunnen worden aangevraagd. Bij de sportclubs bijvoorbeeld moet in september het lidgeld betaald worden, en het klopt dat in het verleden dan het geld op was. Dat was een spijtige confrontatie voor de mensen die hoopten op dat geld.
U zegt dat de middelen nu gespreid in de tijd kunnen worden gebruikt. Er is een plafond van 80 procent dat kan worden aangevraagd. In Genk zijn de limieten van die 80 procent al bereikt. Hoe valt dat te rijmen met de afspraak over de gespreide besteding? Die werkwijze is theoretisch afgesproken, wordt ze in de praktijk ook toegepast? Ik vrees dat we na de zomer, in september, weer problemen krijgen. Ik vrees dat mensen aanvragen zullen indienen waaraan niet voldaan kan worden omdat het geld al op is. Het basisbedrag van 500.000 euro is behouden. In 2014 is er uitzonderlijk 50.000 euro bij gegeven. Ik vind het jammer dat dit niet als basisbedrag gebruikt is in de begroting 2015.
We kunnen ons natuurlijk afvragen waarom het aantal vragen toeneemt. We kunnen de statistieken naast elkaar leggen. Het aantal mensen dat binnen de doelgroep valt, stijgt ook jaar na jaar. Het lijkt me dan ook logisch dat de middelen navenant kunnen stijgen. Het is natuurlijk gemakkelijk om de verantwoordelijkheid af te schuiven op andere overheden zoals gemeenten en steden, of op verenigingen of sportclubs. Ik denk dat die mensen al genoeg extra facturen hebben gekregen. We mogen dat niet meer verhogen dan nodig. Ik betreur dat we niet vertrokken zijn van 550.000 euro dit jaar. Ik vraag me gewoon af hoe de gegevens ‘gespreid in de tijd’ en het plafond van 80 procent te rijmen vallen in de praktijk.
De heer Meremans heeft het woord.
De discussie gaat wat mij betreft over de criteria. Meer mensen dienen een aanvraag in. U vraagt zich af hoe dat komt. Dat is uw recht, dat is geen kritiek. U verwijst naar de politieke situatie. De vraag is: wie wil men bereiken? Wat zijn de specifieke doelgroepen? Als ik het zo lees, zijn de criteria niet altijd even duidelijk omschreven. De overheid moet bijspringen maar ze kan niet alles. Ze kan geen budgetten exponentieel laten groeien. Steden en gemeenten hebben een taak. We moeten hen responsabiliseren. Ze moeten hun landschap bekijken. Ik zal geen namen noemen, maar als een gemeente een rijke middenklasse van inwoners heeft – ik kan er mij zo’n paar voorstellen –, zal ze daar minder moeten aan werken dan een gemeente zoals Vilvoorde die geconfronteerd wordt met een andere problematiek.
De differentiatie speelt daarbij zeker een rol. Dat is het verschil. De vraag is of de overheid alles wil doen. We kunnen beslissen altijd alles te doen of een aanzet te geven. De verantwoordelijkheid ligt echter ook elders. Dat is nu eenmaal zo.
We moeten een keuze maken. Het budget groeit niet. Er zijn niet meer middelen. Er is in 500.000 euro voorzien. De vorige keer was er 50.000 euro meer. Dat is behouden. De Vlaamse overheid heeft geen kaalslag op dat fonds doorgevoerd. Het bedrag van 500.000 euro blijft behouden. Ik vind dat de Vlaamse overheid haar verantwoordelijkheid op dit vlak wel degelijk opneemt. Volgens mij moeten de criteria echter worden bijgestuurd.
Mijnheer Beenders, ik wil me hier even bij aansluiten en u een vraag stellen. U hebt verklaard dat 80 procent van het budget in Genk is gebruikt. Is dat budget binnen het lokaal netwerk verdeeld? Dat is een informatieve vraag. Zijn er gewoon zo veel aanvragers? Ik probeer het te begrijpen.
Het aantal aanvragen stijgt exponentieel. Ik heb gesproken met mensen uit de sector die met dit fonds werken. Ze kunnen het aantal aanvragen gewoonweg niet meer aan. Er is echt een probleem op het terrein.
Iedereen is van goede wil. Uiteindelijk vinden we allemaal hetzelfde. We moeten de aanvragen maximaal trachten te behandelen. We moeten die mensen helpen en ondersteunen. De vraag is alleen wie dat zal betalen.
Er is een exponentiële stijging aan de gang. Iedereen vreest dat we in september 2015 opnieuw het punt zullen bereiken waarop het geld op is. De mensen die met dit fonds werken, proberen met alle mogelijke middelen duidelijk te maken dat er een probleem is. Ze krijgen echter niet de juiste antwoorden. Ondertussen proberen ze de aanvragen als tussenpersonen te behandelen. Ze zien dat de middelen ontoereikend blijven. We moeten hier iets aan doen.
Minister, ik sluit me hierbij aan. Het is belangrijk dat u het belang van de lokale netwerken onderstreept. Hier komt veel druk op te staan.
Ik wil een voorzichtig bijkomend antwoord geven. Volgens mij hebben we met de bijsturing van de overeenkomst met Demos een goede beslissing genomen. Door de spreiding over het gehele jaar wordt de verdeling in principe rechtvaardiger. Ook de lichte stimulans voor gemeenten om tot een lokaal netwerk te komen, lijkt me een goede zaak.
Mijnheer Beenders, dit is geen antwoord op uw specifieke vraag. Ik blijf op dit ogenblik voorzichtig. Ik kan nu niet stellen dat het aantal aanvragers niet stijgt. Ik kan me inbeelden dat er een stijging is. De vraag is in welke mate het aantal aanvragers stijgt. We moeten zeer goed opletten met omschrijvingen als een exponentiële stijging.
Ik begrijp de situatie in Genk goed. Recent heb ik nog een aantal jeugdwerkingen ginds bezocht. Ik heb begrepen dat veel werknemers de voorbije maand voor het laatst door hun werkgever zijn uitbetaald. De impact van de sluiting van dat bedrijf zal pas nu ten volle materieel voelbaar worden. Dit kan tot bepaalde particuliere situaties leiden.
Ik weet niet hoe ik dit probleem nu kan oplossen. Ik zal met uw terechte opmerking rekening houden. Ik geloof echter dat de maatregelen die we hebben genomen een verbetering van het systeem inhouden. We moeten echter zo veel mogelijk de mensen ondersteunen die niet met eigen middelen aan sport of cultuur kunnen participeren. Daar ben ik het mee eens.
Ik zal, samen met Demos en met de administratie, nagaan hoe groot de stijging van het aantal mensen is die de behoefte voelen een beroep te doen op het fonds. Ik wil dat in de loop van de komende weken en maanden diepgaand onderzoeken.
De heer Beenders heeft het woord.
Minister, ik steun uw ingesteldheid absoluut. Ik twijfel er niet aan dat u dezelfde ambities als wij hebt. Misschien zou een goed gesprek met minister Muyters al veel kunnen oplossen. Uiteindelijk is 500.000 euro veel geld, maar voor de doelstelling van dit fonds is dit een veeleer beperkt bedrag. Aangezien het aandeel van sport aanzienlijk toeneemt, zou het misschien niet slecht zijn minister Muyters te vragen of hij nog over restbudgetten beschikt waarmee het fonds kan worden vergroot. Op die manier zou u al heel wat problemen kunnen oplossen.
De criteria voor de indiening van aanvragen zijn duidelijk omschreven. We weten goed wat de doelgroep is. Er is enkel, zoals zo vaak het geval is, te weinig geld. Als hij nog wat middelen zou overhebben, zou minister Muyters u kunnen helpen om het fonds te spekken.
Mijnheer Beenders, op de agenda van de volgende commissievergadering staat een vraag om uitleg over de lidgelden van sportclubs. (Opmerkingen)
De sportieve kant van de thematiek zal in het kader van die vraag om uitleg van de heer Annouri aan bod komen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.