Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over Brede Scholen
Verslag
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Mevrouw Helsen en ik hebben blijkbaar hetzelfde stokpaardje, namelijk het principe van de Brede School en aanvullend de complete schooldag.
Uit het onderzoek van het Steunpunt Studie- en Schoolloopbanen bleek zeer recent dat leerlingen die muziek, woord, dans of beeldende kunst volgen, een studierendement hebben dat 6 procent hoger ligt. Dat is natuurlijk goed nieuws voor de leerlingen die muziek, woord, dans of beeldende kunst volgen en dat biedt ook mogelijkheden voor al die leerlingen in ons Vlaams onderwijs die dat nog niet doen. Ook hen kunnen we laten kennismaken met het palet aan activiteiten en ontplooiingskansen die niet tot de eindtermen behoren en niet noodzakelijkerwijze in het leerplichtonderwijs worden onderwezen.
Wij denken dat een complete schooldag een antwoord zou kunnen bieden op de noodzaak om meer en intensiever samen te werken binnen de poorten van de school met leerkrachten en leerlingen maar ook met de buurt, de omgeving, organisaties van buiten de school, het deeltijds kunstonderwijs en andere actoren in onze samenleving.
Het idee achter de complete schooldag is dat gelijke kansen zo worden bevorderd, dat het een optimaal gebruik van de schoolinfrastructuur garandeert, en dat er een divers en ruim naschools aanbod mogelijk is in samenwerking met lokale sport-, cultuur-, senioren- en vrijwilligersorganisaties en bedrijven.
We pleiten niet alleen voor de Brede School maar ook voor de complete schooldag omdat we geloven dat de essentie van de Brede School en van de complete schooldag een totaal andere invulling van school en schooldag is dan zoals we die vandaag kennen. De samenleving is de voorbije honderd jaar drastisch veranderd maar eigenlijk organiseren we onze schooldag nog altijd min of meer op dezelfde manier.
De school moet natuurlijk niet alleen kennisoverdracht realiseren; de school is ook een plek waar men leert leven en waar kinderen, als ze klein zijn, nog kunnen rusten en kunnen worden opgevangen. Ze leren er samen spelen en maken er kennis met cultuur, taal, sport, levensbeschouwing, buurtactiviteiten, vaardigheden rond maatschappelijk engagement en vrijwilligerswerk.
Uit het onderzoek blijkt dat scholen die de kinderen maximaal de kans geven om hun talenten en interesses te ontwikkelen, meer competentietalenten voor de arbeidsmarkt afleveren maar zeker ook sterkere burgers voor de gemeenschap.
We leven gelukkig in een samenleving waar verschillende gezinsvormen legio zijn, maar waarbij de ouders, als zij met twee zijn, vaak beiden gaan werken. Het is dan misschien ook wenselijk dat de scholen fungeren als platformen om cultuur, sport en andere activiteiten maximaal aan te bieden aan alle kinderen, ongeacht hun herkomst.
Minister, hoe ziet u het concept van de Brede School? Ziet u een concept als de complete schooldag zitten? Welke euvels moeten er volgens u nog worden weggewerkt om in die richting te evolueren?
Hoe kunt u het deeltijds kunstonderwijs, dat een positief effect heeft op de uitstroom en de slaagkansen van kinderen in het onderwijs, dichter bij de gewone school brengen?
Op welke manier wenst u verder te werken aan een doorgedreven samenwerking tussen scholen, buurtorganisaties uit de culturele, sportieve, levensbeschouwelijke en brede maatschappelijke sector?
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Voorzitter, mevrouw Gennez zei dat we hetzelfde stokpaardje hebben. We kijken wel verschillend naar het concept Brede School. We hebben afgesproken om de discussie daarover volgend schooljaar in de commissie te voeren. Naar aanleiding van de studie van het steunpunt vond ik het toch interessant om het nu al even onder de aandacht te brengen. Ik was aangenaam verrast dat leerlingen die participeren aan het kunstonderwijs ook op andere domeinen positievere resultaten neerzetten. Dat was voor mij een element om nog eens duidelijk te beklemtonen dat werk maken van een Brede School niet onbelangrijk is.
Een Brede School kan natuurlijk op verschillende manieren worden ingevuld. Veel mensen denken onmiddellijk aan het openstellen van schoolinfrastructuur voor andere activiteiten. Voor mij is het niet zozeer de infrastructuur, organisatie of instelling die centraal moet staan bij de Brede School, maar vooral het kind of de jongere die via een Brede School ook kansen krijgt op een bredere ontwikkeling. Ik vind het belangrijk om dat centraal te stellen en om daaruit vertrekkende een Brede School te ontwikkelen. Er moet worden gekeken hoe er een breed netwerk kan worden ontwikkeld vanuit de school of vanuit een andere organisatie die ervoor zorgt dat de ontwikkeling van kinderen en jongeren kan worden verbreed. Er zijn veel kinderen en jongeren die alle kansen krijgen om buiten de school te genieten van een vrijetijdsbesteding die hun ontwikkeling verder stimuleert. Er zijn ook kinderen en jongeren die niet alle kansen krijgen. Een Brede School geeft mogelijkheden om de kansen op ontwikkeling voor alle kinderen en jongeren te verhogen. Daarom is het belangrijk om te kijken op welke manier het concept in Vlaanderen wordt ontwikkeld.
In het verleden zijn al verschillende proeftuinen opgezet. Daarin zien we ook dat verschillende concepten aan bod zijn gekomen, dat er verschillende partners een rol hebben gespeeld afhankelijk van de lokale context, de lokale behoefte en de schoolpopulatie die een verschil maakt. Uit die proefprojecten kunnen we een aantal conclusies trekken. De Brede School draagt bij tot gelijke kansen op ontwikkeling voor kinderen en jongeren door het creëren van mogelijkheden voor groepen die normaal gezien minder of geen aanbod hebben, door het realiseren van meer aanbod, het aanbod bekender of toegankelijker te maken en door de expliciete aandacht voor het al dan niet kunnen deelnemen van iedereen. De betrokken coördinatoren van de proeftuinen vinden het voortzetten van het concept Brede School een must omwille van de positieve punten. Tijdens de vorige legislatuur is er vooral gediscussieerd over de proeftuinen, maar is er geen globale conclusie getrokken. We zijn er niet verder mee aan de slag gegaan, terwijl het mijns inziens toch van belang is om te kijken hoe de kansen voor een aantal kinderen en jongeren in de samenleving kunnen worden verhoogd.
Het concept Brede School heeft binnen de proeftuinen een verschillende invulling gekregen. Hoe ziet u het concept van Brede Scholen inhoudelijk? Hoe wilt u ervoor zorgen dat het concept Brede School meer ingang vindt?
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, ik heb ook kennis genomen van het onderzoek en ik was niet zodanig verrast. Mevrouw Gennez vroeg me daarnet of er een correlatie of een causaliteit is. Dat is goed voor verder onderzoek. In de onderzoeken die ik al heb gelezen over de ontwikkeling van de hersenen, cognitieve vaardigheden en leerprocessen heb ik twee zaken kunnen vaststellen.
Creativiteit, zowel in de vorm van muzische vorming in de breedste zin als van veel bewegen, verhoogt de leerwinst bij kinderen, zelfs direct. Het recent bij de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) voorgestelde onderzoek over de ontwikkeling van het brein wees uit dat al na enkele minuten bewegen de cognitieve processen verbeterden. Te lang zitten is niet goed. Dat geldt zeker ook voor creatieve activiteiten. Daarom wil ik het pleidooi van mijn collega’s ondersteunen en pleiten voor meer muzische vorming en ook meer beweging. Niet alleen na de lesdag, mevrouw Gennez, maar ook tijdens de lesdag. Ik denk dat ons onderwijs wat meer ademruimte moet creëren om de kinderen wat creatiever te laten zijn. Bij de voorstelling van de Onderwijsspiegel hebben we gezien dat muzische vorming het in het lager onderwijs niet zo geweldig doet. Terwijl dat eigenlijk zeer goed is, niet alleen om het welbevinden van de kinderen te verhogen, maar ook om hen beter te doen leren. Voor diegenen die het graag zouden weten, zal ik de volgende keer de naam van de auteur van het onderzoek bezorgen.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, ik wil met een concrete aanvulling wat duidelijkheid scheppen over het gegeven van een volledige schooldag. Ik denk dat er niemand iets op tegen heeft om een schoolgebouw multifunctioneel en breed te gebruiken. Maar wat gebeurt er nu in de praktijk? Wij kregen onlangs op de gemeente de voorstelling van ‘Sportsnack’, een initiatief rond een brede school met sportaanbod. Het wordt georganiseerd vanuit Bloso. Die hebben een projectgroep ‘Brede school met sportaanbod’. In samenwerking met de Stichting Vlaamse Schoolsport (SVS) gaan zij nu rond om die ‘Sportsnack’ aan de scholen aan te bieden. Dat betekent dat er na school één uur beweging wordt aangeboden. Maar de school wordt betrokken bij een deel van de organisatie ervan. In het kader van de planlast moeten wij voorzichtig zijn. Ik ben er zeker voorstander van dat externen kinderen komen inleiden in sport en muziek en spel en beweging, maar dit mag geen extra belasting voor de scholen worden.
Ik licht even de taak van de school in die ‘Sportsnack’ toe. De school moet instaan voor de communicatie naar de ouders en de kinderen, voor de inschrijving en de inning van de deelnamegelden, voor de schoolopvang, voor de opmaak van de fiscale attesten en het ter beschikking stellen van de infrastructuur, en bij een plotse ontstentenis van de lesgever moet de school zorgen voor een andere leerkracht of een schoolopvang. Ook voor de betaling van het deelnamegeld voor de betaling van de lesgever aan Bloso moet de school instaan. Het is een heel mooi initiatief, maar het houdt voor een school toch heel wat planlast in. Ik denk niet dat dit de bedoeling kan en mag zijn.
Collega’s, ik heb hierbij ook nog vragen. Ik zal de methodologische vragen heel kort houden. Ik verbaas mij wat over de statistische terminologie die gebruikt wordt: is het een correlatie of een proportieverklarende variantie, een verband, een verklarend verband, causaliteit…? We moeten daar heel sterk mee opletten wanneer we zeggen: dit resulteert in dat.
Iets wat in veel onderzoek van het steunpunt ontbreekt, is dat men – of we het nu willen of niet – corrigeert voor IQ en andere kindgebonden factoren. Dit is cruciaal. Helaas heeft moeder natuur ons niet allemaal met hetzelfde behept. We kunnen wel maximaal ontwikkelen wat er is. In diezelfde studie is ook gebleken dat vooral de vooropleiding van de leerling in het secundair onderwijs bepalend is voor het studierendement. De kwestie van het deeltijds kunstonderwijs (dko) is een correlatie die naar voren wordt gebracht, maar dat is nog iets anders dan alle hoop die er soms aan wordt toegedicht.
Mevrouw Helsen, u zei daarnet dat het niet gaat over het openstellen van gebouwen. Het is niet noodzakelijk alleen dat, maar daarmee begint het natuurlijk wel. Als je een brede school wilt zijn, heb je op zich altijd een locatie nodig. Je kunt niet iets doen dat nergens plaatsvindt. Het moet ergens plaatsvinden. Als we dit effectief uitwerken, moeten we ervoor zorgen dat de school niet van acht tot acht duurt op de schoolbanken, en ook dat er geen vorm van concurrentie ontstaat tussen de scholen. Beeld u in dat er in een gemeente één sportclub en drie scholen zijn, waarbij er een preferentiële samenwerking is met één school, waar we dat wel gaan doen, terwijl de andere scholen daar wel op kunnen intekenen, maar dan moeten ze zich wel verplaatsen naar de plaats waar het gebeurt. We moeten dat mee in ogenschouw nemen.
En dan is er de vrijheid van de scholen om zich te organiseren op dat vlak. Hoe ze dat doen en invullen, lijkt ons cruciaal te zijn. We zijn geen vragende partij voor een carcan of checklist en wederom documenten om te bewijzen dat je aan een aantal dingen voldoet, om dan als Brede School door het leven te gaan en misschien nog een extra subsidie te krijgen. Minister, ik zou niet weten waar u dat geld dan nog zou kunnen halen. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Ook daar moeten we realiteitszin aan de dag leggen. Dat neemt niet weg dat de initiatieven die we links en rechts op het terrein ontwikkelen wel zinvol kunnen zijn.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, ik dank u voor de insteek. Ik heb begrepen dat er in het najaar in de commissie ruim tijd zal worden besteed aan het concept Brede School. Ik voel dat er hier heel wat aan het opborrelen is, dus is het goed om het debat op dat moment te voeren.
Een aantal collega’s vroegen welke factoren een invloed hebben op de slaagkansen van jongeren in het hoger onderwijs. Het is juist wat de heer Daniëls zegt over het onderzoek: het dko is maar een stuk. Het is ook dat eerste keer dat men er een andere parameter bij heeft genomen. Is het een correlatie of een causaal verband? Men kan er veel over zeggen. Wat voor mij positief was en wat me ook heeft gestimuleerd, is dat jongeren die dko gevolgd hebben, het goed doen in het hoger onderwijs. Ik ben gaan opzoeken wie er allemaal dko volgt. Als je die groep screent, zie je dat er nog enorme mogelijkheden zijn om die toegang wat beter te maken. Het heeft minder met budgettaire drempels te maken want die zijn er bijna niet. Dit is beleidsmatig interessant om op door te gaan.
Mevrouw Gennez en mevrouw Helsen stelden vragen over de complete schooldag en de Brede School. Iedereen heeft nog wat aanvullende commentaren gegeven. Mevrouw Helsen, er is een verschil in visie maar er zijn ook raakpunten in wat jullie beiden zeggen. Mevrouw Helsen zegt dat de Brede Scholen van onderuit groeien en dat het concept op verschillende plaatsen verschillend kan worden ingevuld. Ik vind dat ook. Ik wil geen voorafname doen op het debat dat nog zal volgen, maar ik vind het cruciaal dat het ook in de toekomst zo blijft. De Brede School in Borgerhout kan er totaal anders uitzien dan de Brede School in Sint-Martens-Latem. Het heeft met zoveel factoren te maken. Je kunt het stimuleren maar je moet er wel voor zorgen dat ze van onderuit blijven groeien. Wat ze gemeen hebben, is dat Brede Scholen de focus leggen op een brede leer- en schoolomgeving voor kinderen en jongeren.
Het feit dat Brede Scholen lokaal van onderuit groeien, betekent ook dat de lokale autonomie volop moet kunnen spelen. Ik heb er geen zin in om centraal strenge regels op te leggen. We kunnen wel een klimaat scheppen waarin Brede Scholen kunnen gedijen. De voorbije jaren heeft het Steunpunt Diversiteit en Leren op vraag van mijn voorganger de taak op zich genomen om expertise te verzamelen en uit te wisselen, Brede Scholen actief te ondersteunen en onderzoek bijeen te brengen. Er is de website www.bredeschool.org, waar de nodige info terug te vinden is voor wie met een Brede School wil starten of al bezig is. Daar vindt men ook terug welke moeilijkheden mensen die Brede School willen maken, kunnen ondervinden en hoe zij die kunnen aanpakken. Mijn houding is een subsidiaire houding. We willen ondersteunen en knelpunten mee uit de weg ruimen, maar laat het van onderuit groeien.
In het masterplan is het belang van het multifunctioneel gebruik en het delen van schoolinfrastructuur. De Schoolgebouwenmonitor heeft het multifunctioneel gebruik getoond. Mevrouw Krekels deed een voorstel, maar de scholen zijn niet verplicht om erop in te gaan. De Stichting Vlaamse Schoolsport werkt eraan mee, maar evident kan het niet zijn. Het is ook de zorg van de vakbonden. Er zijn heel veel voorbeelden in Vlaanderen waar er medegebruik is na de schooluren en waar dat in zeer goed overleg gebeurt. Veel heeft ook te maken met de toegankelijkheid van de schoolgebouwen. Het is ook een mindset die moet worden veranderd.
Ik verwijs nog eens kort naar de cijfers van gedeeld gebruik van schoolpatrimonium: in ruim 62 procent van de vestigingsplaatsen wordt de infrastructuur ook buitenschools gebruikt, met een gemiddelde van zo’n 17 uur per week. Dat is niet spectaculair veel, maar het toont toch aan dat de scholen er wel mee bezig zijn. Hier zit zeker nog groeipotentieel. Bij de DBFM-projecten (Design Build Finance Maintain) is het in veel gevallen zelfs geïntegreerd in het project om de school breder te maken.
Wanneer ik zeg dat ik het dko dichter bij de school wil brengen, dan is dat om meer kinderen de kans te geven om ermee in aanraking te komen en een kunstopleiding te starten die ook letterlijk goed aansluit op de dagschool. Momenteel lopen er tijdelijke projecten kunstinitiatie, waarbij er een dko-leerkracht in de dagschool muzische vorming geeft. De leerkracht uit de dagschool krijgt op zijn of haar beurt bijscholing door een dko-leerkracht. Het is goed dat men de deuren wederzijds openzet. Alles wat je in het leven extra meekrijgt, is een grote meerwaarde. In het kader van de hervorming van het dko gaan we na hoe we deze mooie projecten kunnen integreren. Ik heb de pilootprojecten met een jaar verlengd tot de hervorming van het dko volledig klaar is.
Ook hier is de lokale context cruciaal voor een succesvolle samenwerking. Ik zal alleszins dergelijke samenwerking stimuleren. De discussie zal in de toekomst worden vervolgd.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik hoor wat bezorgdheden over planlast en werkdruk. We delen die, maar als we eerlijk zijn weten we – verschillende wetenschappelijke onderzoeken wijzen dat trouwens ook uit – dat waar verschillende vaardigheden en talenten maximaal worden geprikkeld, de leerwinst groter is. Dat is ook erg sociaal bepaald door de thuissituatie. Ik wil niet vervallen in causaliteit of correlatie of welk verband dan ook: gaat men meer naar de tekenschool omdat de ouders sterkere profielen zijn, of betekent de prikkel net dat er meer leerwinst wordt geboekt? Ik denk dat het en-en is, dat ze allebei kloppen.
Het slagen van de complete schooldag en de Brede School is volgens mij gebaseerd op drie pijlers. Eén, heeft men de multifunctionele infrastructuur? Twee, zijn alle stakeholders, alle actoren in die school doordrongen van het belang van de brede prikkeling van talenten en vaardigheden van kinderen? Drie, is de school maximaal ingebed in de gemeenschap?
Het is inderdaad niet altijd de bedoeling dat alles op school of binnen de schoolmuren gebeurt, wel dat de sportclub en het dko ook aanwezig zijn in de school. De school moet functioneren als een platform waardoor buiten de schoolmuren de sportieve, culturele of sociale ontwikkeling haar gang kan gaan. Het is daarom zo belangrijk dat we binnen het curriculum maximaal blijven inzetten op het bereiken van de eindtermen en op de controle ervan, maar dat we ook buiten het curriculum aan alle ouders en alle kinderen de kans geven om van veel meer te proeven dan vandaag het geval is.
Voor mij is het niet logisch dat in een stad zoals Mechelen er bij de lokale voetbalclub, Sporting Mechelen, een heel grote diversiteit is, maar niet bij de basketbal- of bij de hockeyclub. Indien de school veel meer een platform zou zijn en de clubs aanbiedt om naar de school te komen om kinderen te initiëren, zouden we de diversiteit en de talenten ook buiten de school maximaal kunnen garanderen. Dat is naar mijn aanvoelen vandaag, ondanks de schitterende voorbeelden die we hebben met proeftuinen en dko op school, nog niet voldoende aanwezig in het DNA van elke school.
Uiteraard moeten we planlast vermijden, maar volgens mij is er zelfs een verlichting van de werkdruk mogelijk binnen bepaalde scholen door andere actoren ook op school en samen met de school een aantal activiteiten te laten ontwikkelen. Dat is iets waar we over moeten durven nadenken, net als over het aantal lesuren of activiteitsuren per week, over het aanhaken van naschoolse en voorschoolse opvang, over het integreren van het kleuter- en basisonderwijs in de schoolse carrière, enzovoort. Het lijkt me een heel interessant en nuttig debat. We kunnen de mosterd ook halen in heel wat andere landen waar de schooldag al anders georganiseerd wordt. Ik kijk uit naar de discussie, wellicht in het najaar, om in de diepte in te gaan op deze problematiek.
Misschien is het goed dat vanuit het commissiesecretariaat alle onderzoek en alles wat in het verleden in de commissie al is gepasseerd, wordt gebundeld zodat we met de juiste informatie en beslagen van start kunnen gaan met de discussie.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Voorzitter, minister, het is inderdaad belangrijk om de brede school van onderuit te laten groeien. Het tweede element in uw antwoord is cruciaal, namelijk dat we vanuit Vlaanderen bekijken op welke manier we de Brede School nog meer kunnen stimuleren.
In het najaar zullen we daar nog verder op kunnen ingaan. Vandaag zijn er scholen waar al veel activiteiten ontwikkeld worden, maar er zijn ook veel scholen waar de Brede School nog niet aanwezig is, waar nog niet op een brede manier gekeken wordt naar de ontwikkeling van kinderen, waar men buiten de grenzen van de formele school nog niet kijkt op welke manier de ontwikkeling van kinderen buiten de school kan worden versterkt. Voor mij is de Brede School geen verlenging van de schooldag, maar gaat het over het maximaal stimuleren van de ontwikkeling van kinderen, ook in de vrijetijdssfeer, en over het geven van kansen aan kinderen met talenten, die vandaag geen kansen krijgen maar bij wie de interesse wel vaak aanwezig is.
In het najaar kunnen we een concept in Vlaanderen bekijken. We moeten zeker ook bekijken hoe we dit kunnen stimuleren. We zien dat niets doen, leidt tot een standstill. Waar zaken al positief aanwezig zijn, blijven ze aanwezig, maar we merken geen vooruitgang als we zelf geen stimulans geven. We moeten er goed over nadenken hoe we dit zullen doen. Ik neem de suggesties zeker al mee om te bekijken hoe we alles kunnen voorbereiden zodat we op basis van heel wat materiaal dat vandaag al voorhanden is, van start kunnen gaan en we een planning kunnen maken voor de verdere aanpak.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik zou er toch voor pleiten om wanneer we het debat grondig voeren, eventueel tijdens hoorzittingen, verschillende experts te horen, onder wie ook neurowetenschappers. Zij kunnen ons verder helpen in de kwestie causaliteit/correlatie. Dat lijkt me toch belangrijk, niet alleen voor de Brede School, maar ook in het algemeen voor uw visie op wat er allemaal komt kijken bij leerprocessen en wat er ondersteunend is, zoals creatieve zaken en beweging en dergelijke meer. Ik ben heel enthousiast geworden door een aantal onderzoeken die werden voorgesteld, ook al heb ik van een aantal enkel de synthese meegekregen. Het lijkt me belangrijk om de neurowetenschap even onder de loep te nemen in de commissie Onderwijs.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik denk dat er genoeg stof is voor een uitgebreide discussie. Ik kijk er al naar uit. Ik zal er nu niet dieper op ingaan.
Ik onthoud vandaag twee belangrijke dingen. We willen het laten groeien vanuit de basis en we stellen de prioriteit dat het geen extra planlast mag inhouden voor de school.
Ik vind het interessant dat mensen uit het dko les gaan geven in het gewoon onderwijs. Ik verwijs naar de vraag over vakleerkrachten wetenschap en techniek. Dat komt wat op hetzelfde neer. Dat zijn gepassioneerde mensen met veel diepte. We kunnen daar nog eens verder kijken.
Ik wil waarschuwen dat niet alle vrije tijd kwalificatieplichtig mag worden. Ik ben blij dat iedereen verschrikt kijkt. Ik heb discussies meegemaakt in het jeugdwerk over de activiteiten van jongeren, over de kwalificatie ervan en over het toekennen van competenties.
Ik heb ooit de volgende vraag gesteld. Stel dat ik mijn oudste groep in de KSA op pad stuur met een bank om te vermijden dat ze gaan liften, en ze zagen die bank in stukken en ze komen dan toch liftend af, moet ik dan ’s avonds op mijn computer in hun persoonlijk competentieprofiel aanklikken dat ze zeer creatief geweest zijn, maar niet duurzaam met materiaal zijn omgesprongen? Op die studiedag waren sommigen half ja aan het knikken, gelukkig waren er ook heel wat die hier vragen bij hadden. Ik zie aan de gezichten hier dat dit niet de bedoeling kan zijn.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.