Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Vraag om uitleg over de opmaak van een ruimtelijk-economische visie op de specifiek economische knooppunten (SPEK)
Verslag
De twee vragen die nu aan bod komen, zijn blijkbaar ingegeven door het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan (PRUP) in West-Vlaanderen. Ik heb de vraag gekregen waarom dit geen lokaal dossier is. Voor alle duidelijkheid: de vraagstelling is niet gelinkt aan het RUP. Ik verwacht dat de minister mogelijk in die zin geen antwoord zal geven op de specifieke zaak, maar wel over de vragen die de collega’s stellen.
De heer Vandaele heeft het woord.
Voorzitter, het is inderdaad geen lokaal dossier maar het is iets waarvan ik denk dat het voor heel Vlaanderen relevant is. In mei 2010 publiceerde de toenmalige minister voor Ruimtelijke Ordening in het kader van de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur (AGNAS) een omzendbrief inzake het te voeren ruimtelijk beleid binnen de herbevestigde agrarische gebieden (HAG). Gemeentelijke en provinciale planningsinitiatieven mogen volgens deze bepalingen geen betekenisvolle afbreuk doen aan de agrarische macrostructuur. Binnen HAG heeft de landbouwsector dus de zekerheid dat de agrarische bestemming op lange termijn behouden blijft. Er moet met andere woorden terughoudend worden opgetreden ten aanzien van planologische wijzigingen in deze gebieden. Dit wordt herhaald in uw beleidsnota Omgeving, minister, waarbij u zich engageert om toe te zien op de toepassing van de bepalingen in de omzendbrief betreffende herbevestigd agrarisch gebied.
De vraag is in hoeverre deze omzendbrief voldoende duidelijk en bindend is ten aanzien van de gemeentelijke en provinciale overheden. Een voorbeeld hier is een recente weigering van een provinciaal RUP in West-Vlaanderen omdat er onvoldoende compensatie van HAG is gebeurd. Volgens de provincie West-Vlaanderen is dit de eerste keer dat zij zou worden geconfronteerd met het gegeven dat er gecompenseerd moet worden door de provincie binnen hetzelfde RUP. Toch wel opmerkelijk, aangezien de inhoud van de omzendbrief van 2010 toch redelijk duidelijk is en zegt dat in de mate van het mogelijke en bij voorkeur binnen hetzelfde planningsinitiatief het evenwicht moet worden hersteld.
Minister, nu is het dus inderdaad de vraag of alles voldoende duidelijk is, of u geen stappen moet zetten. Wat dit specifieke RUP betreft, dat we niet noemen, heeft de vorige minister in de loop van de procedure ook al aangegeven dat er op die compensatie moest worden gelet, dat dit in de omzendbrief staat. Blijkbaar dringt dat echter onvoldoende door, in dit geval tot bij de provincie.
Minister, bent u van mening dat de bestaande omzendbrief, waarop we ons toch nog steeds beroepen, voldoende duidelijk en voldoende bindend is ten aanzien van de gemeentelijke en provinciale overheden? Mocht dat niet zo zijn, denkt u dat het mogelijk is om ergens een verduidelijking aan te brengen, om toch te komen tot een meer uniforme en meer correcte toepassing in heel Vlaanderen van de omzendbrief inzake die herbevestigde agrarische gebieden? Uit een klein onderzoek dat we hebben gedaan, blijkt immers dat de situatie in verscheidene provincies niet helemaal dezelfde is. Daar kom ik echter misschien straks op terug, in de tweede ronde.
De heer Ronse heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, misschien aansluitend op het betoog van de heer Vandaele kan hetzelfde worden gezegd over de specifiek economische knooppunten. Er zijn er een aantal in Vlaanderen. Net als stedelijke gebieden hebben die een belangrijke rol te vervullen. Ze kunnen een situatie kennen die gelijkaardig is aan die van een afbakening. Het gaat bijvoorbeeld om Aalter, Wielsbeke, Wingene en Houthalen-Helchteren. Volgens het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen moeten de provincies voor elk specifiek economisch knooppunt een ruimtelijk-economische visie uitwerken, die vervolgens kan leiden tot de opmaak van een provinciaal RUP voor bijkomende regionale bedrijventerreinen.
Heel recent is zo’n provinciaal RUP in West-Vlaanderen geweigerd, namelijk dat van Staatsbaan Kortemark. Het gaat over 30 hectare. Dat lijkt me een illustratie van het feit dat de provincies mogelijk onvoldoende vertrouwd zijn met hun taak, verantwoordelijkheid, rol om daar een degelijke ruimtelijk-economische visie voor te ontwikkelen, om dat te gaan verantwoorden en zo meer.
Minister, tijdens het openbaar onderzoek van het provinciaal RUP heeft uw voorganger, minister Muyters, daar al op gewezen. U hebt overeenkomstig zijn opmerkingen van toen gehandeld en dat RUP vernietigd.
Minister, op welke manier moeten provincies die ruimtelijk-economische visie op specifiek economische knooppunten opmaken? Acht u het wenselijk om een omzendbrief, richtlijn of wat dan ook op te maken voor de visie op specifiek economische knooppunten, gezien de heersende onduidelijkheid en de noodzaak van een uniforme werkwijze in heel Vlaanderen? Misschien zult u verwijzen naar het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen in dezen. Kunt u een overzicht geven van de reeds goedgekeurde visies en ruimtelijke uitvoeringsplannen voor de diverse specifiek economische knooppunten in Vlaanderen?
Dan heb ik nog een vraagje, dat ik bewust niet had opgenomen, om de opmerking te vermijden dat dit te lokaal is. Toch even proberen. Zal er op korte termijn een herstel zijn voor het provinciaal RUP Staatsbaan Kortemark? Dat gaat immers wel over 30 hectare, die het best op korte termijn zouden worden ontwikkeld.
Collega’s, als mensen het daar niet over eens zijn, kunnen we de zaak natuurlijk bespreken tijdens de regeling van de werkzaamheden, maar ik ga ervan uit dat lokale dossiers, dus ook provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen, niet specifiek in deze commissie worden besproken. In dezen worden de zaken van de herbevestigde agrarische gebieden en de specifiek economische knooppunten besproken, maar zonder dat daarbij dan enig oordeel wordt geveld over de procedure van het RUP dat in de vraag aan bod is gekomen.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Mijnheer Vandaele, u weet dat er in 2005, als uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, een werkwijze is afgesproken met betrekking tot de agrarische structuur. Daarbij werd gevraagd aan de gemeenten en de provincies om bij de uitwerking van gemeentelijke en provinciale planningsinitiatieven de agrarische gebieden maximaal te respecteren, en dat er dus geen initiatieven zouden worden genomen om deze bestemming te wijzigen.
Gelet op het schaalniveau van de afbakening van de HAG en ook het feit dat er op het ogenblik van de afbakening, ook op gemeentelijk en provinciaal niveau, nog een aantal taakstellingen klaarlagen, heeft de Vlaamse Regering duidelijk aangegeven dat er wel nog enige beleidsmarge bestaat om eventueel bestemmingswijzigingen door te voeren. Er werd in 2005 een omzendbrief uitgevaardigd. Deze werd geactualiseerd in 2010. Het was een heel bewuste keuze van de Vlaamse Regering om op die manier te werken. Dat betekent dat er in concrete dossiers op basis van concrete elementen moet worden gewikt en gewogen. Als men van oordeel is dat die afweging onvoldoende secuur is gebeurd, kan het zijn dat op het ogenblik dat het dossier voor goedkeuring wordt voorgelegd, een weloverwogen beslissing wordt genomen om daar niet mee akkoord te gaan en het provinciale ruimtelijke uitvoeringsplan niet goed te keuren. Dat is uitzonderlijk. Meestal is er wel een goede afweging gebeurd, dat hangt af van dossier tot dossier. Het sterkt mij in de overtuiging dat de omzendbrief de afgelopen tien jaar een goed instrument is geweest.
Is de omzendbrief voldoende bindend? Ik zei daarnet dat ik geloof dat hij goed wordt gehanteerd. Maar er zijn uitspraken geweest van arresten van de Raad van State die dit bevestigen. Een omzendbrief heeft geen verordenend karakter, het is een beleidsdocument waarin de Vlaamse Regering haar beleidsvisie uiteenzet. De omzendbrief kan volgens de Raad van State als dusdanig geen rechtsgrond vormen om af te wijken van decretale bepalingen met betrekking tot de opmaak van plannen van aanleg en de bevoegdheid die in het decreet aan de overheden wordt toegekend.
Gemeenten en provincies kunnen dus voor de hun toegekende planningstaken op basis van de opties in het goedgekeurde structuurplan wel degelijk RUP’s opmaken, ook in die HAG. De herbevestigingsbeslissing op zich van de Vlaamse Regering is dus geen verordenend element dat een gemeentelijk of provinciaal initiatief a priori uitsluit.
De Vlaamse Regering geeft wel het ruimtelijke beleid aan dat zij in dat gebied wenst te voeren: het behoud van de agrarische functie. De goedkeurende en adviserende instanties binnen de Vlaamse overheid laten deze visie natuurlijk ook doorwerken in hun argumentatie. Daarbij gaan ze na in hoeverre een wijziging van de planologische context al dan niet verantwoord is.
De Vlaamse Regering vindt het ook nodig dat de goedkeurende en adviserende instanties van de Vlaamse Regering bij de beoordeling van de gemeentelijke en provinciale plannen hun motivering duidelijk aangeven en duidelijk argumenteren waarom zij van oordeel zijn dat het voorgestelde plan een toelaatbare en verantwoordbare wijziging van de agrarische bestemming al dan niet toestaat.
De ruimtelijke kenmerken, zoals de ligging en de configuratie van de percelen, de fysische kenmerken van de bodem, de landschappelijke waarde van het gebied, het huidige effect van landgebruik, enzovoort: met al die elementen wordt in die beoordeling rekening gehouden. Ze worden op een verantwoorde en terughoudende manier beoordeeld. Een degelijk onderbouwde verantwoording of motivering is dan ook van groot belang. De omzendbrief geeft daarvoor een kader.
Als algemeen uitgangspunt geldt dat, in de mate van het mogelijke en bij voorkeur binnen hetzelfde planningsinitiatief, de nodige acties worden opgenomen om het planologisch evenwicht te herstellen. De prioriteit gaat naar acties om zonevreemde landbouw zone-eigen te maken, bijvoorbeeld door middel van planologische ruil in niet-agrarische bestemming. De afwijking van het algemene uitgangspunt kan enkel mits uitdrukkelijke of grondige motivatie door de initiatiefnemer.
Wat mij betreft, is die omzendbrief voldoende duidelijk en ook werkbaar. Ik heb er ook vertrouwen in dat het zo lukt. Mochten er signalen zijn dat het niet zo is, zijn wij natuurlijk bereid om daarover verder te overleggen, bijvoorbeeld met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) of de Vereniging van de Vlaamse Provincies (VVP).
Mijnheer Ronse, het voorzien van een bijkomend aanbod van regionale bedrijventerreinen moet worden afgewogen op basis van de ruimtelijke visie en ook de gewestelijke ruimtelijke structuur voor de specifiek economische knooppunten (SPEK’s). De ruimtelijke draagkracht, de ruimtelijke kwaliteit, de bestaande woonfunctie, de ruimtelijk-economische structuur, de ruimtelijke en economische potenties, maar ook de afbakening van de gebieden van natuurlijke en agrarische structuur, en, niet te vergeten, de mobiliteit zijn daarbij van belang.
Bij het uitwerken van een ruimtelijke visie op ieder SPEK wordt een taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen voor het betrokken SPEK gehanteerd. De verdere uitwerking is maatwerk, waarbij de werkwijze door de provincies zelf kan worden bepaald. Het is ook de uitdrukkelijke keuze geweest van het Vlaams Parlement om dat aan de provincies toe te vertrouwen. Vanuit hun gebiedsgerichte kennis van de sociaal-economische structuur zijn zij het best geplaatst om te oordelen op welke wijze de visie voor elk van hun SPEK’s moet worden opgesteld.
De opmaak van een Vlaamse omzendbrief of richtlijn zou dit maatwerk kunnen doorkruisen. Bovendien zijn er voor heel wat SPEK’s al initiatieven genomen op het terrein.
Uiteraard moet er wel degelijk een ruimtelijke visie worden opgemaakt. Daaraan is geen formeel goedkeuringsproces verbonden, maar de visies worden meestal wel voorgelegd aan de provincieraden van de betrokken provincies.
Mijn administratie houdt geen thematisch overzicht bij van de ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s) die worden opgemaakt in uitvoering van de ruimtelijk-economische visie op de SPEK’s. Er werden daar al vragen over gesteld, onder meer een schriftelijke vraag in 2013 van de heer Bart Van Malderen, die een volledige lijst vroeg. Die lijst staat ter beschikking op de website van het Vlaams Parlement. Aangezien het gros van de informatie voor de opmaak van deze lijst moet worden opgevraagd bij de lokale besturen, was het niet mogelijk om, toen wij deze vraag kregen, dat tegen vandaag op te lijsten. Deze opdracht werd gegeven aan de diensten. Zij zijn daarmee bezig. Wij krijgen de gestelde vragen heel laat op donderdagavond binnen. Met zo’n lang weekend is er maar één dag over. Wij kunnen onze mensen in de administraties niet vragen om op die ene dag al die informatie te verzamelen. Dit kan niet aan mij of aan het parlement worden overgemaakt binnen het tijdsbestek. Maar men is bezig met die opdracht en men zal zo snel mogelijk een antwoord proberen te formuleren. Ik dank u, in naam van die mensen, voor uw begrip.
De heer Vandaele heeft het woord.
Als wij de manieren bekijken waarop in de verschillende Vlaamse regio’s HAG’s werden herbevestigd, zie ik verschillen. In West-Vlaanderen werd het agrarisch gebied volledig herbevestigd. Het zit tot tegen de woonzones en de bedrijventerreinen aan. Er is nog weinig marge om nieuwe ontwikkelingen te compenseren want er zijn weinig mogelijkheden – terwijl er in Limburg blijkbaar nog hele gebieden zijn die nog niet herbevestigd werden. Op die manier is het misschien gemakkelijker om wat te schuiven.
U zegt dat volgens u die omzendbrief werkt en dat dat voor u volstaat. Ik neem daar akte van. Maar is het feit dat er tussen de provincies verschillen bestaan voor de administratie een aanleiding om zich in de ene provincie op een andere manier te gedragen dan in de andere provincie, om bijvoorbeeld in de ene provincie iets soepeler te zijn dan in de andere?
Dan heb ik nog een kanttekening. Sinds kort is het goedkeuringstoezicht op gemeentelijke en provinciale RUP’s weggevallen. Eigenlijk kan Vlaanderen of de provincie enkel nog om wettigheidsredenen een RUP schorsen. Dat is misschien op zich een extra moeilijkheid om op toe te zien: dat de geest van bijvoorbeeld die omzendbrief wordt gevolgd. Ik hoop dat dit niet leidt tot welles-nietesspelletjes waarbij misschien de ene plannende overheid zegt dat het in orde is, terwijl Vlaanderen zegt dat het niet ver genoeg gaat.
Wanneer zal de motivering van de compensatie voldoende zijn? We hebben misschien niet meer een echte stok achter de deur om daartegen op te treden. Maar misschien hebt u daar een andere mening over.
De heer Ronse heeft het woord.
Voorzitter, eerst en vooral mijn excuses voor het feit dat ik de regels van het huis heb overtreden. Ik hoorde dat u die naar aanleiding van de vraag nog eens hebt herhaald. Ik was op dat moment niet in de zaal.
Minister, ik heb alle begrip voor de administratie en voor de tijd die zij nodig heeft.
Ik heb u indertijd al vragen gesteld over misvattingen met betrekking tot regionale en lokale bedrijventerreinen, tot kmo’s en in hoeverre die milieubelastend zijn. Ik suggereerde u om daarover een omzendbrief te maken. Dit zou ook een element kunnen zijn dat zou kunnen worden opgenomen in zo’n omzendbrief. Het zou bijzonder spijtig zijn dat we riskeren om kostbare tijd te verliezen om opnieuw dergelijke RUP’s te herstellen, zeker gelet op de feitelijke schaarste aan bedrijventerreinen die er al is.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega’s, ik stel voor dat we jullie bezorgdheden eens agenderen op een overleg met de VVP. Het zou interessant zijn om daar eens te bekijken of er nood is aan een omzendbrief om die elementen te verduidelijken en ook, mijnheer Vandaele, of u terecht bezorgd bent over de grote regionale verschillen. We moeten daar eens bekijken wat de concrete vragen en verwachtingen zijn. Mocht het nodig zijn, dan kunnen we een aantal zaken op een andere manier aanpakken.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.