Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Bajart heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, mijn vraag gaat over de georganiseerde sportsector en de toepassing daarvan in Brussel. De ondersteuning van sport door de Vlaamse overheid gebeurt via verschillende subsidiestromen, die we uiteraard kennen: structurele subsidies, projectsubsidies, subsidies voor sportevenementen en subsidies voor sportinfrastructuur. De subsidiëring van de georganiseerde sport, waaronder de sportfederaties, de Vlaamse steden en gemeenten, de Vlaamse provincies en de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC), wordt geregeld via een aantal decreten. Voor de georganiseerde sport is dat het decreet van 13 juli 2001, dat de erkenning en subsidiëring van de Vlaamse sportfederaties, de koepelorganisatie Vlaamse Sportfederatie (VSF) en de organisaties voor de sportieve vrijetijdsbesteding regelt. Met dat decreet werd een grotere transparantie van het sportlandschap beoogd, door een duidelijk onderscheid tussen enerzijds de sportfederaties en anderzijds de organisaties voor de sportieve vrijetijdsbesteding. Daarnaast is er nog de koepelorganisatie VSF, die als aanspreekpunt fungeert voor de sportfederaties. Het decreet definieert ook de basisopdrachten en facultatieve opdrachten van de sportfederaties, waarbij een belangrijke nadruk op kwaliteitsverhoging bij de sportclubwerking en op de facultatieve opdracht jeugdsport werd gelegd.
Minister, in uw beleidsnota stond te lezen dat van de 22.650 sportclubs die Vlaanderen rijk is, 76 procent aangesloten is bij een erkende Vlaamse sportfederatie. In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zou echter 43 procent niet aangesloten zijn bij een federatie. Dat blijkt uit het Brussels sportkadaster. Het kan natuurlijk zijn dat dit percentage vertekend is, omdat het gaat over Nederlandstalige of Franstalige sportorganisaties en de vraag bij welke respectievelijke sportfederaties ze zich al dan niet kunnen of zouden moeten aansluiten. Toch lijkt dit me een groot verschil te zijn, dat verdient in rekening te worden gebracht. Het is natuurlijk ook zo dat de toetreding van sportclubs tot federaties vrijwillig is. Ze hebben dus zelf de keuze om al dan niet toe te treden. Toch is het verschil qua toetreding tussen Vlaanderen en Brussel zo groot dat we toch wel de vraag kunnen stellen hoe goed de Vlaamse overheid ook die clubs bereikt om aan kwaliteitsverhoging te doen, en welke ondersteuning ze al dan niet krijgen om dat te doen. Zeker met betrekking tot de facultatieve opdracht jeugdsport moet die vraag worden gesteld.
Interessant is ook dat op dit moment 25 procent van de sporters in Brussel niet-Brusselaars zijn. Onder hen bevinden zich de vele pendelaars die niet enkel in Brussel komen werken, maar er ook tijdens, voor en na het werk komen sporten. Een goede ondersteuning van de Brusselse sportclubs via de sportfederaties bereikt dus niet enkel de Nederlandstalige Brusselaar, maar ook heel wat Vlamingen. Ik zou zelfs durven zeggen dat dit nog sterk zou moeten toenemen. De ondersteuning die sportfederaties aan sportclubs geven, kan dus niet alleen bijdragen tot de kwaliteit van de begeleiding bij het sporten, maar kan ook andere doelstellingen mee ondersteunen, zoals het levenslang sporten, waarover we het al hebben gehad en in verband waarmee de sportclubs het best scoren.
Minister, we weten dat u nu werkt aan een nieuw decreet voor de georganiseerde sportsector. Mocht de oorzaak, of een van de oorzaken, dus liggen in het bestaande decreet, dan is het volgens mij nu het uitgelezen moment om dit aan te pakken.
Minister, hebt u een beter zicht op het aantal of het percentage Nederlandstalige sportclubs die al dan niet aangesloten zijn bij een federatie? Ziet u een mogelijke oorzaak in het bestaande decreet voor de georganiseerde sportsector? Zo niet, wat zou volgens u de oorzaak kunnen zijn? Zult u er bij de voorbereiding van het nieuwe decreet ook voor zorgen dat de Brusseltoets, namelijk het onderzoeken wat de implicaties voor Brussel zijn en hoe die beslissing in Brussel kan worden geïmplementeerd, zeker wordt toegepast, zodat ook daar kan worden ingezet op onder meer kwaliteitsverhoging?
De heer Wouters heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, ik dank de heer Bajart voor zijn vraag. Het Actieplan Sport voor Allen 2012-2014 vermeldt als actiepunt: “De VGC stimuleert in overleg met VSF de sportfederaties om te investeren in Nederlandstalige sportclubs in Brussel.” In een antwoord op een schriftelijke vraag van de heer Johan Sauwens uit de vorige legislatuur lees ik over dat actiepunt het volgende: “VSF heeft een eerste verkennend gesprek gehad met de VGC. De conclusie was dat VGC en VSF elkaar onvoldoende kennen. De federaties zijn afwezig in Brussel, VSF wil zijn schouders er mee onder zetten om daar verandering in te brengen. Eerst moet de situatie in Brussel duidelijk worden. VGC zal een voorstelling geven van het aantal (Nederlandstalige) sportclubs in Brussel. Op basis daarvan tracht VSF een match te maken met de federaties. Het is de bedoeling om de aanwezigheid van federaties in Brussel te verhogen, interculturaliteit wordt daar in meegenomen gezien dit onlosmakelijk verbonden is.”
Minister, welke stappen zijn er gezet sinds het antwoord op de vraag van de heer Sauwens? Dat dateert immers toch al van 28 maart 2013. Op zich vraag ik me wel af of de mechanismen die in het Sportfederatiedecreet zijn ingebouwd, die situatie in Brussel in de hand hebben gewerkt.
Onze fractie ziet niet direct een reden om dat te denken, maar we luisteren zeer graag naar de inzichten en de visie van onze minister.
Minister Muyters heeft het woord.
Voorzitter, mijnheer Bajart, ik denk dat u alleen Brussel bedoelt, maar ik geef u het geheel voor Vlaanderen. In de Sportdatabank Vlaanderen zien we dat er nu al 23.451 clubs zijn en dat 18.014 clubs aangesloten zijn bij een sportfederatie. Het percentage is nu 78 procent. In Brussel zijn er 395 geregistreerd en 214 aangesloten bij een sportfederatie, dat is 54 procent. Als statisticus kan ik zeggen dat er ten opzichte van vorige keer een significante stijging is.
Ik denk dat het decreet van 13 juli 2001 geen oorzaak is van dat lager percentage, want er is nog een serieus verschil tussen 78 en 54 procent. Ik zie immers dat elke erkende sportfederatie in vier provincies aanwezig moet zijn om een erkenning te krijgen. Het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad wordt beschouwd als een provincie. Dat is eigenlijk een stimulans om dat daar uit te bouwen en clubs aan te moedigen om bij een federatie aan te sluiten.
Ongeveer het enige verschil dat ik zie, is dat in de Vlaamse provincies er soms een provinciale werking is die ertoe bijdraagt om die potentiële clubs zich te laten aansluiten bij een federatie. In Brussel zie ik dat dat relatief weinig gebeurt. Er is niet echt sprake van een bovenlokale structuur die met die clubs communiceert over aansluiting bij de federaties. Dat lijkt mij een mogelijke reden.
Ik wil er niet te ver op ingaan. In het Sport voor Allen-decreet hebben we eind vorige legislatuur goedgekeurd dat we vanaf 2016 erin voorzien dat er voldoende mechanismes zitten om de georganiseerde sport via de Vlaamse Gemeenschapscommissie te stimuleren. Zo moet vanaf 2016 ten minste 35 procent van de subsidie besteed worden aan de kwalitatieve uitbouw van Nederlandstalige sportverenigingen – dat is ook een antwoord op de vraag van de heer Wouters – en ten minste 25 procent aan de professionalisering van de Nederlandstalige sportverenigingen. In het Sport voor Allen-decreet hebben we de stimulans die misschien wat ontbreekt in het Federatiedecreet, opgevangen.
Wat betreft het overleg met de Brusselse clubs, krijgt het Vlaams Bureau voor Sportbegeleiding (Vlabus) een specifieke rol om ook daar een stimulans te geven.
Wat betreft de Brusseltoets is het logisch dat ik de omzendbrief volg die zegt wanneer de Brusseltoets moet plaatsvinden. Ik zal laten nagaan aan de hand van een quick scan of dat nodig is en zal het uiteraard doen als dat volgens de quick scan nodig is.
De heer Bajart heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. De antwoorden op de tweede en de derde vraag zijn duidelijk, ook de volgende stappen en de verantwoordelijkheid die u daarin wilt nemen. Dank u daarvoor.
De percentages van 78 en 54 zijn inderdaad beter, maar statistisch gezien is er nog altijd een opmerkelijk verschil. Ik noteer ook dat elke erkende sportfederatie in de vier provincies aanwezig moet zijn, dat is een van de criteria. Dat Brussel aanzien wordt als een provincie, is inderdaad een stimulans. Dat zorgt ervoor dat er beter kan worden ingespeeld op de situatie op het veld. Ik wilde vooral het volgende onderstrepen. Mocht het zo zijn dat veel van de Brusselse sportclubs maar niet zouden aansluiten bij sportfederaties omdat er een mankement zou zijn geweest in de huidige wetgeving – wat blijkbaar niet het geval is – of dat de toepassing in Brussel, zoals vele zaken, een specifieke benadering zou vergen, zou het nu onze kans zijn om dat op te lossen. Dank u wel voor uw antwoorden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.