Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
Voorzitter, minister, enkele weken geleden hebt u naar aanleiding van de vraag van collega Nevens over de nieuwe relatie tussen de Vlaamse administratie en de lokale besturen gesteld dat u blijft geloven in de autonomie van de lokale besturen op het vlak van vergunningen. We moeten de gemeenten niet langer betuttelen, gemeentebesturen zijn mans genoeg om zelf bouwaanvragen goed te keuren en vergunningen uit te schrijven.
Ook volgens collega Pira is het lokale niveau het juiste niveau voor de toekenning van bouwvergunningen. Dat blijkt uit het artikel in De Morgen van 4 mei – toch als ik de journalisten van die krant mag vertrouwen.
Het is een bizar artikel trouwens: het ging over de gevolgen van ontvoogde gemeenten, maar de krant plaatst er dan de foto bij van een gebouw dat vergund werd door een gemeente toen die nog niet ontvoogd was.
Daarmee onderschrijft Groen de ambities in het Vlaams regeerakkoord: vertrouwen, verbinden, vooruitgaan. De Vlaamse Regering gelooft immers ook in meer vertrouwen en meer verantwoordelijkheid voor de steden en gemeenten.
Waar ik het wel moeilijk mee heb, is de ondertoon in dat artikel met de welluidende titel: ‘Ruimtelijk ontvoogd, politiek misbruikt’. Kleinere gemeenten zouden volgens sommigen immers hun ontvoogding misbruiken om burgers en bouwpromotoren te vriend te houden. Op deze insinuatie wil ik hier eigenlijk niet ingaan. Ik ga ervan uit, mijnheer Ceyssens, dat kleine gemeenten – als ik Meeuwen-Gruitrode zo mag noemen – op een degelijke en deontologisch correcte manier worden bestuurd.
Het is inderdaad heel belangrijk om de bestuurskracht van die lokale besturen waar nodig te versterken. Het regeerakkoord gaat er terecht van uit dat bestuurskracht samengaat met schaalgrootte. In tijden van budgettaire krapte moeten we maximaal schaalvoordelen gaan benutten. Dat betekent dat we nog meer dan vroeger intergemeentelijke samenwerkingsverbanden rond vergunningen moeten ondersteunen. Het heeft namelijk totaal geen zin dat we kleinschalige gemeenten subsidiëren om naast elkaar een omgevingsambtenaar aan te stellen en in dienst te houden. Omgevingsambtenaar is trouwens een knelpuntberoep, er zit hier een ex-omgevingsambtenaar naast me, ook hij is vertrokken uit een kleine gemeente.
Bovendien zal de job voor zo’n ambtenaar ook uitdagender zijn binnen een groot samenwerkingsverband dan in een kleine gemeente en komen we hiermee tegemoet aan de terechte vraag naar een oplossing voor retentie van dat type personeel. Het is misschien ook de voorbode van een persoonlijke droom van mezelf over grotere gemeenten en fusies.
Minister, bent u van mening dat de gemeenten voldoende voorbereid zijn en over voldoende bestuurskracht beschikken met het oog op de implementatie van de omgevingsvergunning?
Vandaag bestaat een subsidiemogelijkheid voor gemeentelijk stedenbouwkundig ambtenaren, al dan niet in intergemeentelijk verband. Ik meen uit het hoofd dat de eerste vier jaar 40 procent van de wedde wordt betaald door Vlaanderen indien het gaat over een gemeente en 60 procent wanneer het een intergemeentelijk samenwerkingsverband betreft. Kan er eventueel een andere sleutel worden toegepast die intergemeentelijke samenwerkingsverbanden in grotere gemeenten waar hetzij het bereik groter is, hetzij de complexiteit, nog extra stimuleert – ik laat me nog niet uit over wat de criteria moeten zijn?
Wat is de stand van zaken van uitvoering van het actieplan Lokale Besturen, in het bijzonder met betrekking tot het aspect ‘vorming’?
De heer Ceyssens heeft het woord.
Minister, de heer Ronse heeft natuurlijk op mijn hart getrapt door Meeuwen-Gruitrode een kleine gemeente te noemen. Mijn gemeente is 9126 hectare groot: dat is helemaal niet klein.
Alle gekheid op een stokje, ik denk dat de bestuurskracht vooral zal zitten in de ondersteuning die er vandaag vanuit Vlaanderen is en zal zijn voor wat de implementatie betreft. Deze vraag werd hier in het verleden al gesteld, maar blijft nog steeds aan de orde.
Ik voeg hier naar gewoonte de vraag aan toe welke inspanningen ter zake al gebeurd zijn in de richting van degenen die de omgevingsvergunning zullen moeten gebruiken en zullen moeten indienen. Als er in die sector een kennistekort is, zal dat natuurlijk ook aan de loketten in de gemeenten zorgen voor heel veel onvolledige vergunningsaanvragen, met alle werklast en bijkomende info die door de gemeentelijke diensten verstrekt zal moeten worden tot gevolg.
Ik heb nog altijd het gevoel dat men zich aan die zijde nog niet echt aan het voorbereiden is op de omgevingsvergunning.
Mevrouw Pira heeft het woord.
Ik was een beetje verrast toen de heer Ronse begon, omdat zijn aanhef eigenlijk dezelfde is als bij mijn vraag en die van mevrouw Van Volcem.
Dit is uit elkaar getrokken omdat de heer Ronse er wel naar verwijst maar het tegelijkertijd parkeert. Zijn vragen gaan ook niet over dat artikel. De vragen over het artikel komen de volgende keer aan bod.
Die vraag komt voor een deel terug in het voorstel van resolutie. Ik heb het dan over de ondersteuning van de gemeenten na de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning, bijvoorbeeld om de declassificatie van milieuvergunningen te kunnen bolwerken waardoor een paar duizend inrichtingen van klasse 1 naar klasse 2 verschuiven en waardoor de opvolging van deze vergunningen bij de gemeenten terechtkomt. In welke ondersteuning is al voorzien en zal nog worden voorzien?
Ik geloof ook in de autonomie en de subsidiariteit van gemeenten. Ik distantieer me dan ook van de verdachtmakingen dat alles daar fout zou lopen. Onze ervaring met Ruimtelijke Ordening leert ons dat er wordt gewerkt met een echte ontvoogdingsprocedure. Stap voor stap bereiden de gemeenten zich voor op die grotere verantwoordelijkheid maar ook op die grotere autonomie. Zij moeten aan vijf voorwaarden voldoen. Daarnaast moeten zij zich organiseren, kennis opbouwen en de diensten op een andere manier organiseren.
De grote meerderheid van de gemeenten, 217 van de 308, is intussen ontvoogd. Die beweging werkt dus wel. Ook binnen het beleidsdomein Leefmilieu vergroot met de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning de gemeentelijke verantwoordelijkheid. De gemeenten krijgen ook zeggenschap over meer inrichtingen.
De invoering van de omgevingsvergunning gaat ook gepaard met flankerende maatregelen. In samenspraak met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), de Vereniging van de Vlaamse Provincies (VVP) en Vlinter, de koepelorganisatie van de elf Vlaamse streekontwikkelingsorganisaties in samenwerking met de VVSG, zet Vlaanderen een zeer uitgebreid vormingsprogramma op om de huidige stedenbouwkundige ambtenaren en milieuambtenaren goed te laten samenwerken.
Naast die vorming zal Vlaanderen ook de ambtenaren van de verschillende bestuursniveaus op cruciale momenten informeren. Dat zal het geval zijn bijvoorbeeld na de definitieve goedkeuring van het uitvoeringsbesluit. Dat zal op maat van die lokale besturen zijn en dus heel toegankelijk. Er is ook een systeem van permanente vorming, infodagen, intervisie, thematische momenten. Het zal een beetje vergelijkbaar zijn met de huidige Atriumwerking.
Wat de financiële ondersteuning betreft, sta ik positief tegenover het feit dat onder meer intergemeentelijke samenwerking wordt gestimuleerd. Het systeem bestaat al binnen het ondersteuningsaanbod voor gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaren en bewijst ook zijn nut. Kleinere gemeenten kunnen samenwerken binnen het lokaal verband en ook de capaciteit inzake kennis opbouwen.
De subsidiemogelijkheid voorziet in een grotere stimulans voor samenwerkingsverbanden ten opzichte van een gemeente die het alleen doet. Ik ga dan ook zeker akkoord om die weg verder te bewandelen.
Er is een ambtelijke werkgroep opgestart die de inhoud van de vorming voor omgevingsambtenaren uitwerkt. Dat wordt getrokken door een afgevaardigde van de VVP die ook werkzaam is in provinciale scholen. Tegen 1 juli wordt het programma gefinaliseerd. De vorming wordt in het najaar 2016 aangeboden. Na de goedkeuring van het uitvoeringsbesluit van de omgevingsvergunning wordt er ook nog eens specifiek in een vorming voorzien. Deze infodagen sluiten zo nauw mogelijk aan bij de start van de omgevingsvergunning.
Ik ben niet geneigd om mee te stappen in de negatieve beeldvorming die is opgehangen alsof er bij lokale besturen zou worden geknoeid en gefoefeld. Wij hebben niet de indruk dat dit het geval is.
De heer Ronse heeft het woord.
Mijnheer Ceyssens, ik bied u mijn excuses aan. Ik heb Meeuwen-Gruitrode een kleine gemeente genoemd vanuit het perspectief van een West-Vlaming. Vanuit het perspectief van een Limburger is dat inderdaad een grootstad.
Minister, ik ben zeer tevreden dat u net als ikzelf uitgaat van vertrouwen in onze gemeentebesturen. Het gaat zeker niet om een probleem op deontologisch vlak, het is een probleem op het niveau van de schaalgrootte. De functie van stedenbouwkundig ambtenaar is een moeilijke job die ook een bepaald profiel vereist dat niet gemakkelijk te vinden is op de arbeidsmarkt. Ik ben dan ook blij dat u zegt dat u die weg van het stimuleren van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden verder wilt bewandelen. Wenst u dan verder te sleutelen aan die subsidieverhouding? Zijn er andere zaken die u daarover in deze commissie kunt aankondigen?
We hebben de termijn voor de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning terecht teruggebracht op de oorspronkelijke duur, dus van zes maanden naar één jaar. Dat mag ons echt niet beletten om de turbo nu aan te zetten voor alle vormingsinitiatieven die nu nog gepland zijn over de omgevingsvergunning. U hebt er al een aantal opgesomd. Ik heb de bundel hier bij me en daarvan moeten er nog heel wat uitgevoerd worden. Hoe kijkt u daartegenaan? Zullen we die timing halen? Ik zie aan de non-verbale communicatie dat dit het geval is.
De heer Ceyssens heeft het woord.
Mijnheer Ronse, ik heb meer vrienden in West-Vlaanderen dan u in Limburg.
De vraag om uitleg is afgehandeld.