Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Vraag om uitleg over het tijdspad voor de omgevingsvergunning
Verslag
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik stel deze vraag enigszins uit bezorgdheid. Het gaat over een discussie die we hier de afgelopen jaren hebben gevoerd, en die in de vorige legislatuur toch een heel groot gedeelte van de werkzaamheden van dit parlement en deze commissie in beslag heeft genomen. Al langere tijd leeft in Vlaanderen de ambitie om projecten sneller en vooral ook beter gepland, vergund en uitgevoerd te krijgen. Dat is zo bij de overheid, maar ook bij bedrijfsleiders, van wie we reeds geruime tijd de verzuchting horen dat in Vlaanderen eigenlijk ‘niets meer kan’. Administraties moeten in dezen ook wel erkennen dat hun eigen regelgeving vaak heel complex is, en dat het voor henzelf vaak moeilijk is om ter zake wegwijs te geraken. Burgers hebben anderzijds terecht recht op inspraak. Dat is natuurlijk ook een thema dat steeds meer aandacht krijgt en vraagt. We moeten echter vaststellen dat dit procedureel wel tot formele inspraak leidt, maar dat slechts weinigen echt het gevoel hebben echt te worden gehoord.
Deze verzuchtingen hebben in de vorige legislatuur onder meer geleid tot de commissie-Sauwens, waarvan de conclusies, als ik me goed herinner, kamerbreed zijn goedgekeurd in dit parlement, opdat men daar echt een punt van zou maken en zou inzetten op verbetering ter zake.
Een van de daaraan gelinkte dossiers om daar daadwerkelijk vooruitgang in te boeken, is het dossier van de omgevingsvergunning. Vandaag heeft men voor een dossier zowel een milieuvergunning als een stedenbouwkundige vergunning nodig. In de twee dossiers moet een project dus eigenlijk tweemaal worden afgewogen, en is er eventueel tweemaal een openbaar onderzoek. Soms is er sprake van twee projecten die moeilijk te combineren zijn. We moeten dan soms vaststellen dat procedures naast elkaar lopen, dat het ene project bijvoorbeeld wel een bouwvergunning krijgt en het andere een milieuvergunning, wat leidt tot kafkaiaanse toestanden.
De vorige regering en het vorige parlement hebben er dan ook terecht voor gekozen om die twee procedures te herleiden tot één procedure. Er is dan ook maar één openbaar onderzoek. Dat geeft natuurlijk tijdswinst in de procedures, maar mensen hebben dan natuurlijk ook het gevoel dat ze maar één keer inspraak kunnen hebben. Daarover is in de vorige legislatuur ook duidelijk gesproken. De conclusie was duidelijk: door die ene procedure en dat ene moment van inspraak wordt de transparantie wel vergroot. Ervaringen in het buitenland leren ons dat. Ook wordt iets vermeden dat we toch wel veel zien in dossiers, namelijk dat tijdens een bezwaarprocedure aangehaalde elementen qua milieu niet van tel zijn omdat het gaat over de bouwvergunning, en omgekeerd. Het ene moment wordt iets wel in overweging genomen, het andere moment niet. Het is dus toch wel moeilijk om transparantie te hebben, en dit wordt vooral niet op elkaar afgestemd. Dat is een belangrijk element, en dat wordt vermeden met een eengemaakte procedure en een eengemaakt inspraakmoment.
Minister, u was vanaf het begin heel duidelijk betrokken bij dit decreet, als toenmalig minister van Leefmilieu. Nu hebt u de twee bevoegdheden. In de aanloop naar het decreet werd, dacht ik, het middenveld heel omstandig geraadpleegd. Dat hebben we eigenlijk toch wel verscheidene keren kunnen vernemen en ervaren. Het middenveld heeft in dezen ook toch wel heel belangrijke punten kunnen aanhalen, die men ook daadwerkelijk heeft gevolgd. Er zijn bijsturingen gebeurd op basis van de door hen aangehaalde elementen. Uiteraard heeft iedereen het recht om volledig zijn rechten te benutten, maar gezien de ervaring met het afgelegde traject heeft het me toch verbaasd vast te stellen dat enkele middenveldorganisaties naar het Grondwettelijk Hof stappen om de vernietiging van het Omgevingsvergunningendecreet te vragen.
Minister, ik heb daarnet gewezen op het belang van dit decreet, en de manier waarop we dit invoeren. We moeten iedereen begeleiden op een goede manier om die invoering van dit Omgevingsvergunningendecreet tot stand te laten komen. Dat is ook al verscheidene keren in de commissie aan bod geweest. We willen daadwerkelijk stap voor stap vooruitgang boeken, maar deze klacht bij het Grondwettelijk Hof katapulteert ons toch wel even terug in de tijd. We maken ons toch wel wat zorgen.
Minister, op welke manier waren de diverse organisaties die vandaag naar het Grondwettelijk Hof stappen, betrokken bij het hele proces dat is afgelegd met betrekking tot de omgevingsvergunning? Hoeveel adviezen en besprekingen met het middenveld, met overlegorganen hebben daadwerkelijk geresulteerd in zeer negatieve adviezen? Dat lijkt me toch ook een belangrijk element om mee in overweging te nemen als we proberen goed wetgevend werk te leveren en conclusies te trekken. Er zijn altijd voor- en tegenstanders. Uiteindelijk probeert men de beste conclusies te trekken, maar steeds in overleg met organisaties. Belangrijk is de vraag hoe daarmee wordt omgegaan. Hoe kijkt u vandaag naar het feit dat organisaties deze stappen zetten, gezien deze procedures bij nieuwe regelgeving, waarbij ze toch inspraak en betrokkenheid hebben gekregen? Wat leert dat u voor de toekomst?
Voor deze organisaties is een groot struikelblok blijkbaar de permanente milieuvergunning. In hoeveel EU-landen heeft de milieuvergunning reeds een permanent karakter? Hoeveel slechter scoren die landen dan in de milieurangschikkingen? Ik weet ook niet of u daar een zicht op hebt. Hoeveel milieuvergunningen, zowel absoluut als procentueel, werden vroeger herzien binnen de termijn van twintig jaar? Dat is toch ook een belangrijk element. Wat zouden de consequenties zijn van een omgevingsvergunning die wordt beperkt tot twintig jaar? Wat zouden de consequenties qua administratieve vereenvoudiging zijn voor Vlaanderen van een eventuele vernietiging door het Grondwettelijk Hof, wetend dat we toch al een hele weg hebben afgelegd, ook met het daadwerkelijk implementeren daarvan, en dat iedereen toch eigenlijk enigszins uitkijkt naar die administratieve vereenvoudiging? Als het Grondwettelijk Hof dit vernietigt, waar staan we dan?
De heer Ronse heeft het woord.
Mevrouw Rombouts, dank u voor de eloquente weergave van mijn vraag. Ik zal me beperken tot enkele toevoegingen.
Ik heb bedenkingen bij de actie van de natuurverenigingen, die wij nochtans zeer genegen zijn. Minister, het lijkt me bizar dat juist zij de omgevingsvergunning aanvechten. Ik denk dat er veel meer garanties zijn voor het milieu met een permanente vergunning die systematisch wordt geëvalueerd op basis van de beste beschikbare technieken, dan een klassieke vergunning die twintig jaar geldig is en waar nagenoeg niets aan gewijzigd kan worden. Ik begrijp dat dan ook niet omdat ze nauw betrokken waren en zeer veel inzage hadden in het proces en de inzet van de beste beschikbare technieken.
Rond die technieken heb ik u bij het begin van mijn parlementaire carrière vragen gesteld, nog niet zo lang geleden. Ik vroeg u naar de juiste aanpak daarvan en naar de rechtszekerheid voor bedrijven.
Ik begrijp het dus niet. In welke mate begrijpt u het?
Sinds de vorige bespreking van dit thema in deze commissie – op 3 februari – is er al heel wat gebeurd. De Vlaamse Regering keurde op 24 april het uitvoeringsbesluit voor de implementatie van het decreet Omgevingsvergunning opnieuw goed. Op 3 april werden een aantal aanpassingen aan het decreet voorgesteld bij de tweede goedkeuring van het verzameldecreet. Beide dossiers zijn nu naar de Raad van State.
Ik ben blij dat u hebt geluisterd naar mijn voorstel in de commissie van 3 februari om artikel 34 van het ontwerpuitvoeringsbesluit te herbekijken en dat er dus geen nieuwe bevoogding wordt ingevoerd voor gemeenten op het vlak van stedenbouwkundige dossiers. Wat mijn fractie betreft, is alles in gereedheid om die omgevingsvergunning waar te maken als een van de kroonjuwelen van uw beleid, beste minister.
Mijn vragen sluiten aan bij die van mevrouw Rombouts. Hoe zit het nu met de timing voor de invoering van de omgevingsvergunning? Welke klippen moeten nog overwonnen worden? Welke voorbereidende acties moeten nog gebeuren en wat is de timing hiervoor? Hoe staat u tegenover de demarche van enkele organisaties om de omgevingsvergunning onderuit te halen bij het Grondwettelijk Hof? Kan er nog in der minne worden overlegd met hen? Kan het gebruik van de beste beschikbare techniek (BBT) nog duidelijker worden gemaakt?
Het regeerakkoord stelt dat de invoering van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een verdere declassering van bepaalde milieurubrieken. Zal de tweede fase van declassering ingaan op het moment van de invoering van de omgevingsvergunning of zal dat vroeger ingaan?
Mevrouw Pira heeft het woord.
Mijnheer Ronse, u zegt dat de milieuorganisaties de omgevingsvergunning onderuit halen. Dat is niet de bedoeling. Het zijn niet de eerste de beste. Ze hebben wel degelijk redenen om naar het Grondwettelijk Hof te trekken. We hebben de ontwikkeling van dichtbij gevolgd. Ze zijn met goede wil en vertrekkende van de idee dat het een win-winsituatie was, aan de gesprekken begonnen. Gaandeweg hebben ze gemerkt dat er een versoepeling van de regels optrad ten koste van het milieu en de betrokkenheid van de burger. Ze hebben daartegen geprotesteerd en zijn uiteindelijk naar het Grondwettelijk Hof gestapt.
Mag ik er uw aandacht op vestigen dat zelfs de Raad van State signaleerde dat er meer aandacht moest worden besteed aan het recht op een gezond leefmilieu? De Raad van State had ook opmerkingen bij het zogenaamde standstillbeginsel in de Belgische Grondwet.
Er zijn drie zaken waar men zich aan stoort: het permanent karakter van de omgevingsvergunning, het ontbreken van daadkrachtige maatregelen om een daling van de bescherming van het leefmilieu tegen te gaan en de stilzwijgende weigering van het administratief beroep, en ten slotte de afzwakking van passende beoordeling en de project-MER.
Minister, wilt u alsnog met de organisaties rond de tafel gaan zitten om die drie zaken te bespreken en eventueel tegemoet te komen aan hun wensen daaromtrent?
De heer Ceyssens heeft het woord.
Het lijkt me een beetje raar om te vragen of men nog rond de tafel wil gaan zitten als er al een gerechtelijke procedure opgestart is.
Ik zou de zaken eens willen omdraaien, mevrouw Pira. In de vorige legislatuur hebben wij in de commissie-Sauwens kamerbreed 76 aanbevelingen aan de Vlaamse Regering goedgekeurd. Alle partijen in het halfrond hebben die goedgekeurd. Een zevental ervan gingen over de eengemaakte vergunning. Als we naar een eengemaakte vergunning gaan, kunnen we niet anders dan de timing op elkaar afstemmen. Vandaag hoor ik u spreken over een milieuvergunning beperkt in de tijd, pleit u dan ook meteen voor een bouwvergunning die beperkt wordt in de tijd? Of hoe gaat u dat concreet op elkaar afstemmen?
Mijnheer Ronse, net zoals ik daarnet tevreden was met het betoog van de heer Van Campenhout, kan ik me nu helemaal aansluiten bij uw bemerking. U zegt dat de permanente vergunning systematisch geëvalueerd wordt op basis van de BBT’s. Dat biedt inderdaad net meer garanties inzake milieu dan een klassieke vergunning die twintig jaar geldig is en waar nagenoeg niets aan kan worden gewijzigd. Op dat vlak zitten we helemaal op dezelfde golflengte. Dat is met gezond verstand bekeken.
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Ik sluit me aan bij de vraag naar de timing van de invoering van de omgevingsvergunning. Onmiddellijk daaraan gekoppeld: er moet nog een en ander gebeuren aan het omgevingsloket. Dat loopt goed, er zijn al heel wat gegevens ingebracht voor het uitwisselingsplatform, maar er zijn nog wat problemen aan de kant van het milieuluik. Ik ben zeker geen pleitbezorger, zoals mevrouw Pira, om de milieuvergunning weer beperkt in de tijd te maken, absoluut niet. We moeten er integendeel werk van maken dat die omgevingsvergunning er snel kan komen.
Er zijn problemen met het uitwisselingsplatform. Wat is de stand van zaken? We hebben daar ook al schriftelijke vragen over gesteld. Hoe zit het nu? Ik had vooral begrepen dat het departement milieuvergunningen nog heel wat moet bijbenen vooraleer alle gegevens digitaal voorhanden zijn, zodat het loket volledig kan werken.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega’s, ik heb nog geen officieel verzoekschrift gezien. Als dat wordt ingediend, bezorgt het Grondwettelijk Hof ons dat. Ik moet nu reageren op basis van wat ik gelezen heb op de website en de communicatie van de milieuverenigingen en de pers.
Het klopt natuurlijk dat de omgevingsvergunning een beslissing is van de vorige Vlaamse Regering. Het is de uitvoering van een luide maatschappelijke roep – en ook van het parlement – om naar een vereenvoudiging te gaan, om de bouw- en milieuvergunning samen te voegen, om tot één vergunning te komen die meer rechtszekerheid geeft, met een eenvoudige procedure en een snellere uitspraak.
Het decreet zelf werd aangenomen op 25 april 2014. Het is een kaderdecreet, het moet nog worden uitgewerkt en in uitvoeringsbesluiten omgezet. Het is goed om dat op die manier te zien. Natuurlijk moeten we twee vergunningen op elkaar afstemmen. Dat vraagt denkwerk. Een bouwvergunning is altijd permanent. Men kan geen tijdelijke bouwvergunning geven, tenzij het om pop-ups gaat, wat tegenwoordig bijzonder populair is. Normaal gezien bouwt men dan en krijgt men de milieuvergunning. We moesten inderdaad beide op elkaar afstemmen. Dat houdt in dat de omgevingsvergunning een vergunning van onbepaalde duur wordt.
Er zijn uitzonderingen. De omgevingsvergunning kan van bepaalde duur zijn, maar dat zijn beperkte gevallen. Er is een limitatieve lijst opgesteld. Dit vertrekt opnieuw van de rechtszekerheid die we willen geven aan de mensen.
We hebben in voldoende waarborgen voorzien voor de bescherming van mens en milieu. Dat spreekt voor zich. Als we een vergunning uitreiken, kijken we naar de impact op de omgeving. We houden daar rekening mee. Het uitgangspunt hierbij is dat er een mogelijkheid is tot evaluatie en dat de hangende exploitatie de waarborg voor de bescherming van mens en milieu verder moet garanderen. De exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten worden onderworpen aan evaluaties. Dat kan leiden tot de bijstelling van de milieuvoorwaarden. Daarbovenop komt de VLAREM-reglementering.
Het wordt vaak verzwegen, maar het is wel cruciaal: aan het einde van elke exploitatieperiode van twintig jaar van een ingedeelde inrichting of activiteit wordt aan het betrokken publiek, de leidend ambtenaar van de adviesinstantie en de bevoegde vergunningverlenende overheid via een specifiek openbaar onderzoek de kans gegeven om opmerkingen te maken over de verdere exploitatie van de ingedeelde inrichting. Het zijn deze opmerkingen die tot gevolg kunnen hebben dat er een bijstellingsprocedure wordt opgestart. Er zijn voldoende flankerende maatregelen om ervoor te zorgen dat er evaluaties kunnen gebeuren en dat er voldoende inspraak is van de bevolking.
De organisaties werden betrokken bij de totstandkoming, ook officieel via de Minaraad. De eerste maal gebeurde dat naar aanleiding van de conceptnota, in december 2011 al, een tweede maal na de eerste principiële goedkeuring. Er is een rondetafel georganiseerd. Er is niet alleen een formele advisering geweest, maar ook een rondetafel in 2012 waarop iedereen aanwezig was en waar heel wat inspraak en overleg geweest is.
Uit hun adviezen blijkt dat de adviesraden, de Vereniging van Vlaamse Provincies (VVP) en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), de invoering steunen. Het idee van de permanente vergunning werd niet verworpen, maar afhankelijk gesteld van een aantal voorwaarden, waaronder een goed uitgewerkt evaluatiesysteem. Zoals ik al zei, is dat ook wat wij hebben ingevoerd.
Collega’s, ik denk niet dat we aan de juridische stappen van de betrokken milieuverenigingen conclusies moeten verbinden die een verdere samenwerking in de weg staan. Ik ben democraat, ik ben jurist, dat zal er wel bij horen waarschijnlijk. De betrokken milieuverenigingen hebben in het verleden trouwens goed werk verricht, en ik hoop dat dat ook in de toekomst verder constructief kan verlopen.
We zijn ook niet alleen: de permanente vergunning bestaat al in landen zoals Nederland, Duitsland en Frankrijk. Je kunt toch moeilijk zeggen dat die landen catastrofaal zijn voor wat betreft mens en milieu. Ik denk dat dat niet de bedoeling is.
Er is ook een steekproef gebeurd door de afdeling Milieuvergunningen bij ongeveer vijfhonderd dossiers klasse 1-inrichtingen, dus de grootste. Daar is gebleken dat binnen een volledige exploitatietermijn van twintig jaar de vergunningverlenende overheid gemiddeld vijf keer bijkomend een beslissing over de exploitatie van een inrichting neemt. Deze beslissingen hebben betrekking op de verandering van de inrichting en soms ook op wijziging van milieuvoorwaarden, aanpassingen als gevolg van modernisering, andere fabricagemethodes en dergelijke meer. Er werd ook vastgesteld dat na afloop van de exploitatietermijn de vergunningen voor zowel het veranderen als het verder exploiteren in 5 procent van de gevallen geweigerd wordt. Over wat spreken we nu eigenlijk? Slechts in 25 procent van de dossiers waar geheel of gedeeltelijk de weigering werd uitgesproken, betrof die weigering ook het aspect van hernieuwen van de vergunning. In de overige gevallen betrof de gehele of gedeeltelijke weigering de verandering van de inrichting zelf.
Wat hebben we geleerd vandaag? Dat voor 1,25 procent van de aanvraagdossiers ook de verdere exploitatie van de inrichting wordt geweigerd. Deze cijfers relativeren ook het belang van die hervergunning.
Tot op heden beschikt de administratie nog niet over de ingediende verzoekschriften, zoals ik daarnet zei, maar wij lezen uiteraard ook websites en persoverzichten. De integratie van de stedenbouwkundige vergunning en de milieuvergunning op zich zou blijkbaar niet worden geviseerd, waarvan akte. Het zal dus wellicht handelen om een gedeeltelijk vernietigingsberoep. Het is zo dat de vernietiging zich soms uitstrekt tot bepalingen die strikt genomen niet ter beoordeling van het Grondwettelijk Hof werden voorgelegd. Het is algemeen bekend dat een vernietigingsarrest gezag erga omnes heeft, dus algemeen, en dat, als er een uitspraak zou zijn, wij daar de nodige conclusies aan moeten verbinden. Het heeft dus een absoluut gezag van gewijsde vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
In de memorie van toelichting bij het ontwerp van decreet staat de administratieve vereenvoudiging als een van de belangrijke punten. Op zich zou een eventuele vernietiging van de bepaling niet raken aan de administratieve vereenvoudiging van de procedure op zich, maar het niet weerhouden van het permanent karakter van de vergunning wat het luik exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteiten betreft, zou uiteraard kunnen leiden tot een nieuwe procedure voor dit luik. Artikel 397 van het decreet betreffende de omgevingsvergunning, voorziet in een overgangsperiode van minstens een jaar tussen de datum van de goedkeuring van de uitvoeringsbesluiten en de effectieve inwerkingtreding.
De definitieve goedkeuring door de Vlaamse Regering van het uitvoeringsbesluit verwachten wij nog voor het zomerverlof. Rekening houdend met de decretale verplichtingen voor de overgangstermijn, gaan we ervan uit dat de vergunning zelf effectief in de zomer een feit zal zijn.
Wat betreft de digitalisering is het uitwisselingsplatform ook onze zorg, collega’s. Er wordt aan gewerkt. Het moet klaar zijn op het moment dat de omgevingsvergunning in werking treedt.
We zullen zien wat de uitspraak is. Ik betreur ook dat het op die manier gebeurt. Het is opmerkelijk dat aan de ene kant milieuorganisaties zeggen dat er te weinig garanties zijn, veel minder dan vroeger, terwijl de exploitanten en de ondernemers ons zeggen dat het veel strikter dan vroeger wordt, want nu kan iedereen op elk moment een evaluatie doen. Beiden protesteren, dan kan ik alleen maar concluderen dat we misschien mooi in het midden een evenwicht hebben gevonden tussen beide zijden en dat er voldoende garanties zijn dat het een werkbaar systeem is waarbij niet constant een evaluatie wordt doorgevoerd.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Minister, dank u wel voor het antwoord. U erkent heel duidelijk dat de omgevingsvergunning een belangrijke stap in het geheel is. Als een deel ervan wordt aangevochten, kunt u zeggen dat we principieel niet tegen de omgevingsvergunning zijn, maar als u een permanente vergunning geeft voor een gebouw, dat waarschijnlijk altijd hetzelfde zal zijn, hoe zult u dan omgaan met die milieuvergunning, hoe zult u omgaan met het eengemaakte karakter daarvan?
Het is een discussie die we ook vorige legislatuur hebben gevoerd. Ze hadden een gevoeligheid ten aanzien van die permanente vergunning. Dat is niet volledig nieuw, dat is ook aangegeven in het advies van de Minaraad, is ook aangegeven in hoorzittingen en is ook hier besproken. Het is niet zo dat er een beslissing zou zijn genomen alsof we van al die gevoeligheden niet op de hoogte zouden zijn geweest. Er zijn wel degelijk overwegingen gemaakt in allerlei opzichten, van de ene kant en van de andere kant. U hebt zelf aangegeven dat voor de ene kant het te streng is en voor de andere kant te zwak. Er zijn serieuze overwegingen gemaakt, vandaar dat ik toch een beetje verbaasd ben om te zien dat hoewel heel de procedure doorlopen is, die het parlement au sérieux heeft genomen om verschillende overwegingen te maken, toch die stap alsnog wordt gezet. Op een gegeven moment kunnen we ons de vraag stellen als we een decreet maken en er niets meer vooruit gaat, of we dan nog wel een decreet gemaakt krijgen.
Vanuit de bezorgdheid dat alle verschillende zaken zijn meegenomen en afgewogen en dat in het parlement degelijk werk gebeurt, was ik een beetje geschrokken, vooral omdat ik effectief overtuigd ben dat de permanente milieuvergunning een cruciaal onderdeel is van de hele omgevingsvergunning. Als dat onderuit wordt gehaald, mensen, dan hebben we geen omgevingsvergunning meer en worden we teruggekatapulteerd in de tijd en moeten we heel de oefening opnieuw maken. Vandaar mijn bezorgdheid. Maar iedereen heeft natuurlijk volstrekt het recht om zijn rechten volledig te verdedigen. Ik zal zeer geboeid opvolgen wat de verdere uitspraken in dezen zijn.
De heer Ronse heeft het woord.
Dank u wel, voorzitter en minister. Minister, u haalt aan dat ze niet ingaan tegen de integratie van beide vergunningen. Het gaat maar om een deel, zo is het verhaal dat u leest in de persberichten. Maar het deel waar men tegenin gaat, is natuurlijk wel de ziel en het wezen van de belangrijkste fundamenten van heel die omgevingsvergunning.
Enerzijds moeten we ervoor zorgen dat de rechtszekerheid voor de ondernemer, de vergunningnemer, gehandhaafd blijft. Ik heb het gevoel dat daar op dit moment een evenwicht is gevonden. Het was even wachten op hoe jullie het hele BBT-verhaal zouden zien. Daar hebben we nu inzage in. Daarover ben ik vrij gerustgesteld.
Anderzijds toont de steekproef die de minister aanhaalt, aan dat net meer zou kunnen worden tegemoetgekomen, mevrouw Pira, aan de vraag en bezorgdheden van de natuurorganisaties, die ik deel, dan vandaag het geval is. In die zin is het ook belangrijk om opnieuw met hen aan tafel te gaan. Ze zijn een volwaardige en belangrijke partner van heel uw beleid, minister, doorheen de vijf jaar. Ik vernam dat ze vanmorgen trouwens dichtbij waren, wellicht voor een ander dossier. Het is in ieder geval zeer belangrijk dat we ze mee hebben en dat het hele verhaal op een goede en degelijke manier kan starten.
Ik ben ook zeer tevreden dat wellicht nog voor de zomer de uitvoeringsbesluiten goedgekeurd zullen zijn. Dat betekent dat binnen een jaar de omgevingsvergunning van kracht zal zijn, hopelijk ook met een digitale vergunning in elke Vlaamse gemeente, zodat geen enkele gemeente op dat vlak achterblijft.
Ik heb nog een vraagje. Wellicht zal het verloren zijn gegaan in de vele vragen die in deze ronde op u werden afgevuurd. Hoe ziet u de invoering van de verdere declassering van de milieurubrieken?
Mevrouw Pira heeft het woord.
Minister, ik denk dat iedereen het eens is met de vereenvoudiging en met het element van snelheid en dergelijke. Iedereen is daarbij gebaat. Dat hebben de organisaties ook gezegd in de Minaraad.
Ik zie toch een parallel met een vorige vraag om uitleg. Er werden wel dingen aangepast en er is een bijkomende motivering in de memorie van toelichting gezet, maar helaas werden de bepalingen niet aangepast. Daarover gaat het. Ze voelen zich wel gehoord en het is inderdaad in de memorie van toelichting terechtgekomen, maar niet in de bepalingen zelf.
Mijnheer Ronse, ik ben blij dat u het ondersteunt om weer met de organisaties, die zeker redelijk zijn wat dat betreft, rond de tafel te gaan zitten. Het feit dat er in Nederland, Frankrijk en Duitsland een permanente vergunning is, wil niet zeggen dat die ook bij ons werkt. Een vorige vraag om uitleg heeft al aangetoond dat ons vergunningenbeleid nogal wat kronkels kent. Ik ga daar natuurlijk niet verder op in, maar ik ben daar erg van geschrokken. Ik weet dus niet of de permanente vergunning in Vlaanderen even goed zou werken als in onze buurlanden.
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Ik ga niet akkoord met het standpunt dat men toch maar weer met de organisaties aan tafel moet gaan zitten. Zoals mevrouw Rombouts daarstraks al zei, is heel de procedure doorlopen. Als we telkens wanneer een organisatie naar het Grondwettelijk Hof of naar de Raad van State stapt, weer rond de tafel moeten gaan zitten om te heronderhandelen, hoe krijgen we dan het decretale werk nog rond? We kunnen bezig blijven. Iedereen is het erover eens dat we vooruit moeten, dat de omgevingsvergunning er moet komen. Ik ben het er niet mee eens dat we nu moeten heronderhandelen.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Wat betreft het al dan niet opnieuw rond de tafel gaan zitten, wil ik meegeven dat ik de meeste organisaties heel vaak zie. Ik heb een vast moment wanneer ik hen zie, spreek en met hen overleg. Dit komt er ook vaak aan bod. Ik zit al vaak met hen aan tafel, ik weet dus niet of dit zal verhinderen dat het verzoekschrift is ingediend. Het is trouwens te laat, het is al ingediend. Ik veronderstel dat het ook niet zal worden ingetrokken.
Wat de declassering betreft, is de eerste golf achter de rug. Er komt een tweede golf, maar we hebben altijd gezegd dat we eerst de inwerkingtreding zullen afwachten en bekijken wat de draagkracht van de lokale besturen is. We krijgen daar natuurlijk wat opmerkingen over: “we gaan weer werk krijgen, zullen we dat wel aankunnen?” We moeten dus in stukjes werken. We zullen het weldoordacht verder aanpakken op basis van de evaluatie van de eerste resultaten.
De heer Ronse heeft het woord.
Misschien toch belangrijk voor het Woordelijk Verslag van deze vergadering: ik heb hier niet aangegeven dat er opnieuw moet worden onderhandeld met deze of gene spelers of partners. Ik stel enkel vast dat de permanente vergunning, waarin nu voorzien wordt, veel meer perspectief biedt in verband met hun bezorgdheden dan de twintig jaar durende vergunning. Ik begrijp absoluut niet wat hun punt is. En ik doe de voorzichtige suggestie om hen dat desnoods via een informatieronde of wat dan ook, heel duidelijk te maken in de hoop dat alsnog iets wordt ingetrokken. Een onderhandelingsmarge over wat nu op tafel ligt, is uiteraard uit den boze. De omgevingsvergunning moet zo snel mogelijk in werking treden.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.