Verslag vergadering Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid
Verslag
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Minister, heel wat mensen zijn bezig met de instandhoudingsdoelstellingen (IHD) en de programmatorische aanpak stikstof (PAS), en zijn bezorgd op welke manier we die uitdagingen kunnen aangaan en hoe de landbouwsector dit probleem kan aanpakken. De techniek kan een belangrijk element zijn om tot een oplossing te komen. Hoe kunnen we de techniek inschakelen en nieuwe technieken versneld kansen geven om oplossingen te zoeken?
Om de impact van stikstof zoveel mogelijk te beperken, moeten we zoeken naar een oplossing om onze landbouwers de nodige ademruimte te geven. We trachten te voorzien in een afdoende flankerend beleid, maar zoeken ook naar preventieve oplossingen. Als de landbouwers met code oranje hun activiteiten willen voortzetten, zullen ze in het huidige significatiekader de ammoniakuitstoot op het bedrijf met 30 procent moeten reduceren. Daarom wordt er nu gekeken naar reducerende technieken, bijvoorbeeld bij stallenbouw. In het Vlaamse ammoniakreductiebeleid is de bouw van en het onderzoek naar emissiearme stallen een belangrijke pijler. De toekomst in de stallenbouw is onzeker omdat de huidige stalsystemen niet meer zullen voldoen aan de normen. Men zoekt naar meer mogelijkheden om die normen te bereiken.
Sinds 2003 moeten nieuwe varkens- en pluimveestallen worden gebouwd volgens één van de technieken die worden bepaald in een lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie. Als men een systeem wil bouwen dat afwijkt van de beschrijving in de huidige lijst of volgens een volledig nieuw concept, dan kan dat enkel nadat de wijziging of het systeem opgenomen is in de lijst. Er moet dus eerst een aanvraag worden ingediend voor wijziging van opname in de lijst. Er zijn bepaalde procedures die moeten worden doorlopen.
Ook onze buurlanden zoeken naar oplossingen voor ammoniakreductie. In Nederland heeft men een Regeling ammoniak en veehouderij (Rav). Deze regeling bevat in bijlage 1 alle stalsystemen die in Nederland zijn erkend en toegestaan. Systemen die niet op deze lijst voorkomen, mogen niet worden toegepast. Wanneer een nieuw stalsysteem wordt ontwikkeld, kan men daar een proefstalstatus aanvragen.
Bedrijven met een proefstalstatus krijgen een bijzondere emissiefactor. Op deze manier kan het nieuwe systeem in de praktijk onderzocht worden bij actieve landbouwers. Daardoor is een snellere implementatie mogelijk. Er worden namelijk vier veehouders gezocht die het stalsysteem willen toepassen. De veehouders krijgen dan een vergunning voor de proefstal die enkel geldt op de locatie van de proefstal. De proefstalstatus heeft dus een wettelijke status in het kader van de vergunningen. Daardoor kunnen nieuwe technieken sneller worden geïmplementeerd op bedrijfsniveau.
Een proefstal is dus een door de overheid geaccepteerde stal die is voorzien van een nieuwe techniek of een nieuw systeem. Via proefstallen worden ervaringen opgedaan met die techniek of dat systeem, met als doel deze techniek na een periode beschikbaar te maken voor de hele sector.
In de proefstallen worden metingen gedaan en de resultaten hiervan worden gebruikt om te beoordelen of het nieuwe systeem opgenomen kan worden in bijlage 1 van de Rav. Belangrijk hierbij is dat milieumetingen worden uitgevoerd door een erkend meetbureau volgens een vaststaand protocol en onder bepaalde landbouwkundige voorwaarden. Het gemiddelde van de metingen van deze vier stallen wordt de emissiefactor die in de Rav-lijst wordt toegekend. Als het systeem opgenomen is in de Rav, dan kan iedereen dit stalsysteem gebruiken.
Door het nieuwe systeem meteen bij actieve veehouders te laten proefdraaien, vindt het sneller ingang in de praktijk. Zou dat in Vlaanderen een waardevolle werkmethode kunnen zijn? De procedure om een nieuw systeem te laten erkennen in Vlaanderen is iets langer. Het kan niet meteen in de praktijk worden geïmplementeerd. Er moet eerst een hele procedure worden doorlopen. Gezien de hoogdringendheid aan nieuwe emissiereducerende technieken en stalsystemen is het noodzakelijk dat we nadenken over hoe we dit proces sneller kunnen laten gaan. Kan het Nederlandse systeem bijdragen tot een snellere implementatie of zijn er andere mogelijkheden voor een snellere implementatie van nieuwe technieken?
Minister, hoe evalueert u het Nederlandse systeem van proefstallen? Kan dit een basis vormen voor het Vlaamse systeem? Is er in Vlaanderen een versnelde procedure om stalsystemen goed te keuren of kan er in zo’n procedure worden voorzien? Als er systemen in Nederland of andere buurlanden zijn die goedgekeurd werden, moeten deze systemen dan bij ons nog goedgekeurd worden? Werken op Europees niveau zou ook een voordeel moeten kunnen betekenen als de buurlanden al erkende systemen hebben. Wordt er in het onderzoek over de grenzen heen gekeken om emissievriendelijke systemen te implementeren? Wat zijn de belangrijkste bevindingen? Is er een mogelijkheid om op korte termijn na te denken over ondersteuningsmaatregelen, de bescherming en/of het statuut en/of de beloning van landbouwers die nieuwe emissiereducerende technieken op het bedrijf willen testen? Landbouwers staan soms voor belangrijke investeringen en geloven in een bepaald systeem, maar kunnen die stap niet zetten omdat het nog niet op de lijst staat. Hoe kunnen landbouwers beschermd en verzekerd worden? Wordt er via onderzoeksfondsen of andere subsidiekanalen voorzien in steun voor dergelijke projecten en over hoeveel steun gaat het dan?
De heer Vanderjeugd heeft het woord.
Mevrouw Rombouts onderstreept terecht het belang van de ontwikkelingen van emissiereducerende technieken. We beseffen allemaal wat de impact van de instandhoudingsdoelstellingen op de veehouderij is. Het is tekenend voor een innovatiegericht land als Nederland dat er faciliteiten bestaan voor proefstallen. Vrijdag gaan we met de commissie op werkbezoek met Fedagrim om bepaalde technieken te bekijken. Helaas is het kenmerkend voor Vlaanderen dat we dreigen te blijven steken in goede bedoelingen vanwege onvoldoende efficiënte en soepele regelgeving.
Ik wil u ten stelligste verzoeken om komaf te maken met ellenlange procedures om nieuwe systemen in Vlaanderen te laten erkennen. Is de vereenvoudigingsoefening al gemaakt? Wordt daar op korte termijn werk van gemaakt? Ik ondersteun de vraag van mevrouw Rombouts om snel maatregelen te nemen die het testen van de emissiereducerende technieken aanmoedigen in plaats van te onraden. Wat zult u op korte termijn ondernemen? Hoe zit het momenteel in Vlaanderen met initiatieven om nieuwe proefprojecten op te zetten? Het is noodzakelijk dat procedures worden versoepeld, maar zijn er alternatieve emissiereducerende projecten in ontwikkeling? Als die er niet zijn, wat kunnen we doen om die op korte termijn aan te moedigen?
Mevrouw Vermeulen heeft het woord.
Minister, het is interessant om een vergelijking te maken tussen de Vlaamse en Nederlandse procedures, waarbij ook wordt gekeken of het systeem dat wordt toegepast in Nederland naast de ogenschijnlijke voordelen misschien ook nadelen heeft. Er moet ook worden bekeken of het inderdaad zo is dat het volgens de Nederlandse procedures sneller verloopt om op een goedgekeurde lijst te geraken. Het streefdoel is om binnen drie maanden op de PAS-lijst te geraken en dus om binnen drie maanden na de indiening van het administratieve dossier een advies te geven.
Het lijkt me dan ook interessant de Nederlandse procedure eens te bekijken en om de vergelijking met Vlaanderen te maken.
Minister, ik heb nog een bijkomende vraag. Hoe ver staan we in verband met de PAS-lijst? Is het mogelijk die lijst met zinvolle technieken te vullen? Kunt u ons meedelen om welke technieken het gaat en hoeveel technieken precies worden onderzocht? Het is me overigens niet duidelijk waarom we, naast de lijst met de ammoniakemissiearme stalsystemen, nog een aparte PAS-lijst nodig hebben.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Voorzitter, het Nederlands systeem is me natuurlijk bekend. Zowel in deze commissie als in de commissie Leefmilieu heb ik al een paar keer verklaard dat we rekening houden met ervaringen uit het buitenland. Zoals vaak, is het gras echter altijd groener aan de overkant.
We hebben onderzocht hoe het systeem in Nederland loopt. We weten dat het niet sneller gaat of beter dan ons systeem is. Het betreft een vrij langlopende en dure procedure die niet altijd tot praktisch haalbare systemen met een reductiepotentieel leidt. Het gaat daar niet zo veel beter dan bij ons.
Ik zal nog eens overlopen hoe het bij ons gebeurt. De Vlaamse aanvraagprocedure voor opname in de lijst met ammoniakemissiearme stalsystemen voor pluimvee- en varkensstallen stelt dat een vergunning voor de bouw van een systeem kan worden verkregen indien een stal nog niet op de lijst staat en er bijgevolg nog metingen moeten worden verricht. Dit is ingevoerd om het sneller te laten verlopen. Om kosten en tijd te besparen, moet in Vlaanderen slechts een meting voor een enkele stal worden uitgevoerd. Dit leidt ook tot een aanvaarding. Tot nu zijn al dergelijke vergunningen afgeleverd. Door tegenvallende meetresultaten of omdat de vergunningen van recente datum zijn, hebben we in Vlaanderen nog geen emissiearme systemen kunnen goedkeuren.
Het belangrijkste criterium voor de opname in de lijst van de ammoniakemissiearme stalsystemen houdt in dat voldoende reductie kan worden aangetoond. Het streefdoel is een reductiepercentage van 50 procent of meer ten opzichte van de gangbare stallen.
Wat het melkvee betreft, heeft het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO) in het kader van de V-PAS en als een alternatief voor de tijdrovende metingen een model ontwikkeld. Dit model speelt in op de vragen die hier net zijn gesteld om de planlast te verminderen. Het model zal toelaten de emissiereducties van bepaalde types reducerende technieken voor melkveestallen in te schatten. Op die manier kunnen ook bijkomende metingen worden voorkomen.
Aan de ene kant is er een lijst met ammoniakemissiearme stalsystemen. Aan de andere kant wordt ook voor de nieuwbouwstallen voor pluimvee en varkens aan een PAS-lijst gewerkt. Aangezien dit goed opschiet, zal die lijst er voor het zomerreces zijn.
Het is de bedoeling maatregelen te nemen die complementair aan de eerder genoemde nieuwe stallenlijst zijn. Het betreft een lijst met maatregelen voor rundvee en voor bestaande varkens- en pluimveestallen. Als de reductie minder dan 50 procent bedraagt, bevat de lijst optimaliserende maatregelen die nog kunnen worden genomen. Verder staan er ook maatregelen op met betrekking tot het management en de voeding.
Om de potentiële reductie aan te tonen, zijn betrouwbare onderzoeks- of meetresultaten vereist. Die resultaten worden aan een wetenschappelijk team voorgelegd. De resultaten kunnen uit binnen- en buitenland afkomstig zijn. We kijken wel degelijk ook naar de buitenlandse resultaten.
In sommige gevallen kan het reductiepercentage op basis van zeer gelijkaardige systemen worden ingeschat. Het gaat dan om systemen die met betrekking tot andere diercategorieën zijn onderzocht of die modelmatig worden bepaald. De systemen die in Nederland of in andere landen op basis van dezelfde overwegingen zijn goedgekeurd, kunnen, met andere woorden, uiteraard ook op de Vlaamse lijst komen.
In het kader van het eigen onderzoek volgt het ILVO uiteraard de internationale ontwikkelingen op. Specifiek met betrekking tot de PAS zijn er het voorbije jaar intensieve contacten met Wageningen Universiteit en Research (WUR) geweest.
De diverse acties die we met betrekking tot de PAS hebben opgezet, omvatten een literatuurstudie. Die studie biedt een breed overzicht van mogelijke maatregelen. De huidige procedure biedt een zekere mate van bescherming, maar er is ook ruimte voor bijkomende beschermingsmaatregelen. Om de PAS-lijst op te stellen, werken het administratief team en het wetenschappelijk team in het kader van de V-PAS intensief aan de evaluatie van de ammoniakemissiereducerende maatregelen. Deze teams zullen ook worden aangespoord om advies op het vlak van bescherming en rechtszekerheid te verlenen.
Er is me tevens een vraag gesteld over onderzoeksfondsen en subsidiekanalen. Bij de ontwikkelingen van nieuwe technieken kunnen bedrijven voor subsidiëring ook een beroep doen op de kanalen van het Instituut voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT). Dit is belangrijk. Daarnaast is in het licht van de begrotingsaanpassing ook 450.000 euro aan bijkomend geld uitgetrokken. Dit bedrag komt uit het eigen vermogen van het ILVO en is bestemd voor onderzoek naar de technisch-economische haalbaarheid in de veeteeltsector. Dit bijkomend geld komt bovenop de eigen middelen die al voor onderzoek met betrekking tot de verschillende sectoren worden aangewend. Binnenkort zal de oproep voor demonstratieprojecten worden gelanceerd. De emissiereductie vormt een van de thema’s. Hierdoor zullen de proefcentra hier volop op inzetten. In het licht van de maatregel betreffende de Europese innovatiepartnerschappen zal ik de ammoniakemissiereductie in de lijst met thema’s opnemen.
Wat de bijkomende vragen betreft, wil ik nog herhalen dat ik het eens ben met een administratieve vereenvoudiging. Er zijn al stappen gezet. De PAS-lijst zal voor het zomerreces klaar zijn.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij dat u heel duidelijk bent geweest. Dat is positief. U hebt in voorgaande reacties al laten verstaan dat techniek een belangrijk onderdeel is van de zoektocht naar een oplossing voor de uitdagingen waar de sector voor staat. Als mensen vandaag willen investeren, willen we natuurlijk dat gisteren al een oplossing was uitgewerkt.
Met andere woorden: het vergt tijd om de nodige gegevens bij elkaar te zoeken met het oog op de ontwikkeling van wetenschappelijk onderbouwde technieken. Sommigen willen zo snel mogelijk een antwoord bieden wanneer er een aanvraag is. Dat is goed. Aan de aanvraag zelf is vaak al een lange procedure voorafgegaan, dus snel reageren met hopelijk een positief antwoord is de boodschap.
Het gaat me hier vooral om de vraag hoe we zo snel mogelijk de gegevens kunnen verzamelen. Ik ben erg blij dat u zegt dat het ILVO en de andere onderzoekskanalen maximaal inzetten op de Programmatische Aanpak Stikstof en op technieken om de hoeveelheden ammoniak te verminderen. Ik stel toch voor dat we het idee om bedrijven die willen investeren, te helpen, niet helemaal loslaten. Dat moet niet altijd gebeuren, maar de mogelijkheid moet toch open worden gehouden. Dat kan ook helpen om sneller resultaten in te zamelen. Ik zeg niet dat de landbouwer daarbij alleen kan ageren: dat moet gebeuren in overleg met de onderzoekscentra. Naast een inzameling van gegevens via testen, zou dat ook zo kunnen, op een bredere schaal.
Ik sta dus positief tegenover het feit dat u er alles aan doet om zo snel mogelijk de procedure af te handelen, zodat de sector antwoorden krijgt die tot betrouwbare investeringen kunnen leiden, in harmonie met de uitdagingen waar de bedrijven voor staan, zoals de instandhoudingsdoelstellingen en de Programmatische Aanpak Stikstof.
Het is me nog steeds niet duidelijk waarom er een aparte lijst, inclusief aparte procedures, bestaat voor de ammoniakemissie van arme stalsystemen, naast de PAS-lijst. Waarom is dat zo?
Mevrouw Vermeulen, beide zijn gekoppeld. Maar er wordt een onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw en de bestaande systemen. Ook die laatste moeten emissiearm worden gemaakt. Uiteraard kan voor de ene lijst worden nagegaan wat toepasbaar is van wat er voor de andere lijst gebeurt. In elk geval is er een verschil tussen nieuwbouw en de bestaande stallen of systemen.
Mevrouw Rombouts, ik denk dat ik op uw vragen al ben ingegaan. Ik deel uw mening dat we moeten blijven gaan voor een zo goed mogelijk systeem en dat we moeten blijven zoeken naar oplossingen. Ik kan dat slechts beamen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.