Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de capaciteit van het elektronisch toezicht
Vraag om uitleg over de plannen van de federale minister van Justitie om minder werk te geven aan de federale administratie van het gevangeniswezen en de federale rechtbanken en meer werk te geven aan de Vlaamse justitiehuizen
Verslag
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Voorzitter, minister, we hebben het daarnet tijdens de regeling van de werkzaamheden al even over deze vraag gehad. Deze vraag heeft een raar parcours afgelegd. De vraag is op 28 april ingediend en werd in eerste instantie niet ontvankelijk verklaard.
We hebben het vorige week in deze commissie al uitgebreid gehad over de capaciteit van de enkelbanden. Wat vandaag meer expliciet voorligt, is de koppeling aan de plannen van minister Geens om niet langer in gevangenisstraffen van minder dan één jaar te voorzien. In plaats daarvan voorziet hij alternatieven zoals elektronisch toezicht met een enkelband, de verplichting een ontwenningskuur te volgen en de verbeurdverklaring van geld of goederen. Ook de voorlopige hechtenis zou worden beperkt. Voor feiten waar een straf op staat tot drie jaar, zou in principe de enkelband altijd moeten kunnen.
We hebben het vorige week al gehad over de recent uitgekomen studie die stelt dat enkelbanden en elektronisch toezicht een heel goed alternatief zijn voor gevangenisstraffen en recidive beperken. Naast de positieve effecten is het voor de minister van Justitie een manier om de overbevolking in de gevangenissen verder terug te dringen. Omdat elektronisch toezicht is overgedragen naar Vlaanderen, hebben de plannen een impact op de capaciteit waarin we moeten voorzien.
Minister, werd er voorafgaand aan de lancering van dit plan door minister Geens overleg gepleegd met de gemeenschappen om na te gaan of zij kunnen voorzien in een stijging van de nodige capaciteit inzake elektronisch toezicht? Zo ja, wat is het resultaat van dat overleg?
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, iemand heeft gezegd dat het de definitie van krankzinnigheid is om altijd hetzelfde te doen en een ander resultaat te verwachten. Dat is met deze vraag ook een beetje zo. Ik heb het gevoel dat we het daar vorige week of de week daarvoor al uitgebreid over hebben gehad. Ik neem aan dat het antwoord niet bijzonder zal verschillen.
Ik zal meteen de vier vragen stellen die ik op 25 maart heb ingediend. Hoeveel extra capaciteit in elektronische enkelbanden en mankracht vereist dit plan? Zult u maatregelen nemen om dit op te vangen binnen uw budget? Welke implicaties zal het plan van minister Geens hebben op de Vlaamse begroting van 2016? Welke middelen zullen hiervoor worden vrijgemaakt? Gaat u voor deze hervorming wordt goedgekeurd nog in overleg treden met uw federale collega? Voor wanneer staat dit overleg gepland? Werd u al betrokken in de opmaak van het justitieplan? Bent u zelf betrokken geweest in het overleg met de magistratuur of zal dat nog gebeuren?
De heer Landuyt heeft het woord.
Voorzitter, ik ben er eveneens verheugd over dat deze vraag ontvankelijk is verklaard. Het ontvankelijkheidsmechanisme in het Vlaams Parlement is even wennen, althans voor mij.
Ik ben samen met de bevoegdheden inzake Justitie meegekomen naar het Vlaams Parlement. Naast de zorg voor mijn stad wil ik me daarvoor inzetten. (Opmerkingen van de heer Björn Anseeuw)
Mijn overkomst veroorzaakt blijkbaar enige verwarring. Ik ben meegekomen met de justitiebevoegdheden, met de persoonlijke doelstelling om dit nauwgezet op te volgen in het kader van mijn bezorgdheid omtrent justitie. Het justitieplan is meer dan wat in de krant is verschenen. Er is in het federale parlement over gedebatteerd en het is goedgekeurd. Dat is niet onbelangrijk voor het Vlaamse niveau in het kader van oude en nieuwe bevoegdheden.
Uw opvolger als federaal minister van Justitie heeft een zeer goede truc gevonden om het probleem van de rechtbanken en de gevangenissen op te lossen. Hij draait de zaken om. Hij zegt dat de justitieapparaten – rechtbanken en gevangenissen – niet méér moeten werken, maar dat er minder werk moet zijn voor hen. Dat is het ei van Columbus. Hij past dat toe op de rechtbanken door te zeggen dat veel werk niet door de rechtbanken moet gebeuren. Dat is al een hele ontlasting. Daarnaast zegt hij dat er een heel deel mensen uit de gevangenissen moeten worden gehouden zodat er daar minder werk is. Hij zorgt wel voor een breuklijn. Het is erg raar dat de magistraten dat niet zelf hebben uitgevonden, maar dit terzijde.
Dat heeft implicaties voor het Vlaamse niveau. Als de rechtbanken ontlast moeten worden, dan wijst een en ander erop dat dit voor Vlaanderen voor de burgerlijke zaken meer werk zal betekenen en dat er meer middelen nodig zullen zijn. Eenzelfde logica past hij toe voor de strafrechtelijke materie. Op burgerlijk gebied geef ik volgende voorbeelden. Als de federale overheid zegt dat ze meer bemiddeling via de wet wil opleggen, dan is mijn vraag welke instanties daarvoor moeten instaan. Overheden die zichzelf een uitvoerende titel kunnen bezorgen, moeten zelf de kosten voor de normale procedure betalen. Als je het met andere woorden zelf kan regelen, kom dan de federale rechtbanken niet lastigvallen of het zal op eigen kosten zijn. Dat zijn twee voorbeelden op zuiver burgerlijk gebied die niet onschuldig zijn voor de Vlaamse overheid.
Het strafrechtelijke luik van de plannen is door de meerderheid in het federale parlement goedgekeurd. De minister zegt dat men in de federale wet in meer probatie-uitstel wil voorzien in geval van gevangenisstraf. Betekent dit extra opdrachten voor de probatie-assistenten en maatschappelijk assistenten die op elk niveau worden tewerkgesteld? Voor straffen van minder dan vijf jaar wil hij meer automatische invrijheidsstellingen zonder tussenkomst van de strafuitvoeringsrechtbanken. Dat gaat mensen vlotter uit de gevangenis krijgen, maar meestal wordt dit gekoppeld aan voorwaarden die dan weer door het andere niveau moeten worden begeleid.
Dan zijn bekendste punt: het bij federale wet afschaffen van straffen van minder dan een jaar. In dat verband wil hij autonome straffen invoeren. Dat betekent dat de strafuitvoering op dat punt weer op het Vlaamse niveau zit. Om nog niet te spreken van de vraag wat dit betekent voor onze decretale wetgeving, die voortdurend uitgaat van gevangenisstraffen van minder dan een jaar. Die vraag is eigenlijk voor minister-president Bourgeois.
Minister, binnen uw bevoegdheidsterrein heb ik de volgende vragen.
U bent minstens gedeeltelijk Vlaams minister van Justitie. Ik moet mij hier nog verontschuldigen voor het feit dat ik met minister-president Bourgeois een klein contact heb gehad tijdens een commissievergadering. Daaruit werd afgeleid dat hij minister van Justitie zou worden. Hij ging daarmee akkoord, maar eigenlijk deed hij u daarmee onrecht aan omdat een gedeelte van de bevoegdheden die eigenlijk justitiebevoegdheden zijn, ook bij u zijn. Op dat vlak denk ik dat het een beetje een gemiste kans is om het op het Vlaamse niveau beter te groeperen. Naast Binnenlandse Zaken en Arbeid had men al jaren een minister moeten hebben die alle justitiebevoegdheden coördineert. Los daarvan: u bent bevoegd voor zorg, bemiddeling en strafuitvoering. Heeft uw federale collega u op dat vlak gecontacteerd voordat men eenzijdig zo’n justitieplan zou lanceren?
Minister, is er een akkoord omtrent het om besparingsredenen afschuiven van taken van het federale gerecht naar de Vlaamse justitiehuizen? Gaat u, of gaat de Vlaamse Regering, met andere woorden akkoord met het meerwerk dat de federale overheid naar de Vlaamse overheid wil doorschuiven? Met steun van alle meerderheidspartijen, tussen haakjes.
Dreigt hier geen belangenconflict? Bent u bereid hieromtrent overleg te eisen, te vragen of te fluisteren, of door de minister-president te laten eisen? Misschien is dat al gebeurd, wat logisch zou zijn.
Zou het minstens niet goed zijn dat het federale Justitieplan zou worden onderworpen aan een soort van Vlaamse implicatieanalyse? Op dat vlak moet toch minstens het signaal worden gegeven naar het federale niveau dat men niet meer zomaar eenzijdig beslissingen op het vlak van Justitie kan nemen omdat er altijd implicaties zijn voor het andere niveau.
Meer specifiek, hebt u eigenlijk zicht op de gevolgen voor de Vlaamse overheid van wat het federaal parlement blijkbaar zal doordrukken in wat de minister ‘potpourri’-wetgeving noemt? Hij zal snel gaan. Hij heeft al een eerste potje klaar, heb ik ergens gelezen. ‘Potpourri’-wetgeving, dat is een nieuwe term. Naast de wet ‘Diverse bepalingen’ is er nu op federaal niveau voor Justitie de techniek van de ‘potpourri’-wetgeving. Ik heb die term niet uitgevonden, hij komt echt van de minister. Maar de term betekent wel dat men zeer vlug wil gaan. Hebben jullie daarover op de een of andere manier tijdig overleg kunnen hebben?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
De bijzondere wetten inzake staatshervorming voorzien in een verplicht overleg tussen de federale overheid en de gemeenschappen indien de opdrachten van de justitiehuizen wijzigen. Zie hiervoor artikel 6, paragraaf 3bis, 4°, van de bijzondere wet. Overeenkomstig het samenwerkingsakkoord van 17 december 2013 zal dit overleg plaatsvinden in het kader van de Interministeriële Conferentie (IMC) Justitiehuizen. Een eerste IMC Justitiehuizen vond plaats op 16 maart 2015. Een tweede vergadering komt er in de loop van de maand juni.
Alle maatregelen in uitvoering van het federale Justitieplan van minister Geens die een impact zullen hebben op de opdracht van de Vlaamse justitiehuizen en het Vlaams Centrum Elektronisch Toezicht zullen het voorwerp uitmaken van overleg met de federale overheid binnen de IMC Justitiehuizen. Een aantal technische IMC-werkgroepen bereiden dit momenteel voor, met het oog op de volgende vergadering van de IMC. Overleg is uiteraard nodig tussen de federale overheid, die finaal de opdrachten zal blijven bepalen, en de gemeenschappen als uitvoerders van deze opdrachten omdat we als betrouwbare partners willen blijven samenwerken, om zo het beleid te kunnen stroomlijnen.
Naast het overleg tussen de federale overheid en de gemeenschappen binnen de IMC Justitiehuizen werden in bovenvermeld samenwerkingsakkoord ook overlegstructuren opgericht om de samenwerking tussen de justitiehuizen en de federale instanties, waaronder de magistratuur, vorm te geven. Er is voorzien in een overkoepelend overleg op het centrale niveau en in lokaal overleg op het niveau van het gerechtelijk arrondissement. Op de IMC van 16 maart werden verdere afspraken gemaakt in verband met de start van deze overlegorganen. De gemeenschappen erkennen immers de nood aan overleg tussen de justitiehuizen en de federale instanties. Om de samenwerking met de zetelende en de staande magistratuur te evalueren en te optimaliseren, willen we overleggen met het College van Hoven en Rechtbanken en het College van Procureurs-Generaal. Op dit overleg zullen we de afstemming van de capaciteit van de justitiehuizen met de opdrachtgevers agenderen. Ook door middel van deelname aan de expertisenetwerken van het College van Procureurs-Generaal en de vertegenwoordiging van Vlaanderen door de minister-president in het College van Procureurs-Generaal kan overleg plaatsvinden.
Momenteel maken we een globale Vlaamse impactanalyse op basis van de ideeën in het Justitieplan van minister Geens. In dit plan komen verschillende aspecten aan bod die een directe of indirecte impact hebben, zowel in daling als in stijging van werklast, op de Vlaamse bevoegdheden en actoren. In dit stadium is een concrete impactanalyse nog niet mogelijk, niet voor wat betreft een impact op de werklast binnen de afdeling Justitiehuizen, noch wat betreft een impact op een specifieke opdracht zoals elektronisch toezicht. Het zou wel zinvol zijn om op basis van de concrete wetsontwerpen en maatregelen die impactanalyse te kunnen uitvoeren.
Op basis van de concrete elementen in de uitvoering van het federale Justitieplan en een nulmeting binnen de afdeling Justitiehuizen zullen we de mogelijke concrete impact van het federale Justitieplan in kaart brengen.
Aangezien een eventuele inschatting van de budgettaire impact pas kan worden gemaakt nadat concrete wetsvoorstellen werden geformuleerd en na overleg over deze voorstellen met de gemeenschappen, kunnen we nu nog niet helemaal vooruitlopen op de opmaak van de begroting 2016. Het is uiteraard evenwel belangrijk dat de Vlaamse Regering voor de strafuitvoering, waarin zij geen impact heeft op het aantal mandaten dat door de rechtbanken wordt opgelegd, voldoende middelen ter beschikking stelt.
In het kader van de verdere uitvoering van de Bijzondere Financieringswet, die in een aanpassing voorziet van de federale dotatie bij stijging van het aantal mandaten, werd binnen de IMC een werkgroep opgericht die de opdracht heeft de opdrachten van de justitiehuizen te definiëren, alsook de weging en de wijze van registratie die als basis moet dienen om de dotatie te bepalen. Het Rekenhof zal om de drie jaar en voor het eerst in 2019 de evolutie van het aantal mandaten nagaan.
Op 23 april 2015 behaalde het Vlaams Centrum voor Elektronisch Toezicht een dagcijfer van 1114 actieve enkelbanden. Op basis van de concrete elementen die zullen blijken uit de wetsontwerpen in uitvoering van het federale justitieplan en een nulmeting binnen de afdeling justitiehuizen, zal de bijkomende nood aan capaciteit in kaart worden gebracht. Bij de opmaak van de begroting 2016 en volgende zullen we de bijkomende noden voor de uitvoering van de opdrachten van de justitiehuizen en het Vlaams Centrum voor Elektronisch Toezicht in kaart brengen en bekijken of we de middelen daarvoor ook kunnen mobiliseren.
U vraagt of ik akkoord ga met het afschuiven van taken van de federale overheid naar de Vlaamse overheid door besparingen. Ik wens vooral mee te werken aan een geloofwaardige uitvoering van straffen en maatregelen, zoals ook gestipuleerd in onze beleidsnota. Als Vlaamse partner in de strafrechtsketen zullen we daartoe onze verantwoordelijkheid opnemen.
Een belangrijk onderdeel van de verdere uitbouw van de nieuwe Vlaamse bevoegdheid inzake de justitiehuizen is het uitklaren van de kerntaken en de rol van de justitiehuizen ten aanzien van de burgers, organisaties en justitiële actoren. De Vlaamse Regering heeft in dit verband vorige vrijdag een conceptnota goedgekeurd waarin er vooral wordt gefocust op een plan van aanpak.
Tot slot beoog ik ook een respectvolle samenwerking met de federale gerechtelijke en penitentiaire actoren die finaal de input van de justitiehuizen bepalen. Het is niet zozeer de minister van Justitie dan wel de magistraat-opdrachtgever die deze input in de praktijk bepaalt, weliswaar binnen de grenzen die de wetgever toelaat. Het is mijn intentie om, in kader van deze samenwerking, de noodzakelijke structurele en bindende operationele afspraken te maken, in het bijzonder met betrekking tot de beschikbare capaciteit voor een kwaliteitsvolle opdrachtvervulling.
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Een aantal elementen hebben we inderdaad verleden week al gehoord.
Ik wil even nagaan of ik het goed heb begrepen. De IMC vond plaats op 16 maart, twee dagen voordat minister Geens met zijn plannen kwam, want dat was – als ik mij niet vergis – op 18 maart. Ik neem aan dat die plannen daar besproken zijn en dat u daar inhoudelijk kunt achter staan?
De heer Parys heeft het woord.
Ik heb geen verdere vragen.
De heer Landuyt heeft het woord.
Ik wil graag twee opmerkingen maken.
Minister, uw antwoord stelt mij tevreden. Alleen had ik de kleine opmerking dat men in de wetgeving spreekt van verplicht overleg als de justitiehuizen hun opdrachten wijzigen. Ik denk dat we hier voor een nieuw fenomeen staan dat de opdrachten dreigen te vermeerderen zonder dat ze wijzigen in de juridische zin, tenzij dat wijzigen ook vermeerderen betekent. Zoals u zelf zegt, zal de rechter meer mogelijkheden hebben om opdrachten te geven omdat de wet in die mogelijkheden zal voorzien. Dat impliceert toch dat men zich ervan bewust is dat men een zekere werklast doorschuift naar het andere niveau.
Ik ben zeker tevreden dat er sprake is van een impactanalyse, wat nog altijd een beter woord is dan een implicatie-analyse. Het lijkt mij een heel goed compromis om te eindigen met een impactanalyse van wat er op federaal niveau gebeurt.
Wat de aspecten strafvervolging betreft, zal ik mij richten tot de bevoegde minister-president.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Die plannen zijn toen nog niet in extenso besproken, omdat minister Geens nog een heel formeel circuit op moest gaan op het federale niveau. Maar uiteraard wisten wij allemaal dat er een plan op komst was en hebben we gezegd dat we snel overleg wilden over dat plan. We veronderstellen natuurlijk dat zo’n plan wel implicaties zal hebben.
Ben ik het eens met dat plan? Ik zal mij niet uitspreken – en moet dat ook niet – over de concrete modaliteiten van dat plan. Het is een heel breed plan, met heel veel aspecten. Over één grondbeweging, het doorzetten van een beweging die we toch al wat jaren geleden hebben doorgezet in de Belgische justitie, namelijk een gemeenschapsgerichte justitie, ben ik het persoonlijk natuurlijk wel eens. De visie over een justitie die niet in een ivoren toren zit en beseft dat hij niet alleen voor zichzelf bestaat, maar dat hij een rol en een functie heeft in het organiseren van een goede en rechtvaardige samenleving, is een visie die al enige tijd opgang maakt in de wereld van de justitie. Ik denk dat dat plan qua basisfilosofie daar voor een stuk op bouwt. Ik ben het eens met die visie als globale benadering. Ik heb daarvoor trouwens zelf een pleidooi gehouden, al was het voor een korte periode.
Mijnheer Landuyt, u vraagt naar de libellé van de Bijzondere Wet en de modaliteiten van het samenwerkingsakkoord. Ik denk – dat is mijn algemene benadering – dat we hier voor een behoorlijk novum staan, namelijk een zeer grote of meer expliciete verantwoordelijkheid van de gemeenschappen in het geheel van de strafuitvoering. Het zal in de eerste periode toch wat zoeken zijn naar de juiste structuren en methoden om daarmee overweg te kunnen – u bent daar evengoed als ik mee vertrouwd –, ook vanuit het oogpunt van de magistratuur.
De vertegenwoordigers van de zetelende en staande magistratuur zullen ook met de gemeenschappen zaken moeten proberen af te spreken, met respect voor ieders bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Mijn aanvoelen is dat het nu niet zozeer een kwestie is van al dan niet verplicht overleg in de strikte betekenis van de regelgeving. Het lijkt me evident dat over deze materies overleg moet plaatsvinden. Hoe kun je anders de zaken behoorlijk op elkaar afstemmen? Ik heb begrepen dat ook de minister van Justitie dat evident vindt.
De heer Landuyt heeft het woord.
Ik denk dat er eten en drinken zit in uw nota, minister. Maar ik wil wijzen op een zin uit het akkoord. De federale overheid maakt een zeer bewuste keuze, ook om besparingsredenen, om de taak van rechtbanken en gevangenissen te beperken. Dat is slecht en goed nieuws. Men kan twijfelen of het een efficiënte benadering is. Maar het opent mogelijkheden om op Vlaams niveau heel sterk proactief in te vullen wat een gemeenschapsjustitie zou kunnen zijn.
Ik vind het een heel fundamentele keuze, ik citeer daarom pagina 24 van het Justitieplan: “Effectieve besparingen zijn mogelijk wanneer Justitie zich kan concentreren op haar kerntaken en minder ‘eenheden’ produceert. Concreet moet worden ingezet op een vermindering van het aantal vonnissen en arresten en op het beperken van de penitentiaire bevolking.” Dat klinkt zeer logisch vanuit het besturen van twee fabrieken, de rechtbank en de gevangenis. Maar het is in tegenspraak met wat u zegt over gemeenschapsjustitie in de niet-institutionele zin. Dat is een rechtbank die zich terugtrekt. Justitie is misschien meer dan dat. Daarom zeg ik dat er veel werk is op het veld om dat in te vullen, want de federale overheid wil het niet meer doen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.