Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Meremans heeft het woord.
Zoals Monty Python zegt: ‘And now for something completely different.’ Mijn vraag om uitleg gaat over het literair middenveld. Minister, recentelijk stelde ik u een schriftelijke vraag over het literair middenveld in Vlaanderen. In uw antwoord gaf u aan dat er in Vlaanderen een mooi en waardevol literair middenveld bestaat, dat zeker verdient om te worden geconsolideerd. De meeste organisaties hebben echter nu al een heel specifieke kerntaak en doelgroep en daarbinnen is er redelijk weinig overlapping. U benadrukte dat een rationalisatie van het literaire middenveld geen evidentie is omdat er weinig sprake is van overlap. Wel argumenteerde u dat kan worden bekeken of er op zakelijk/organisatorisch gebied meer afstemming mogelijk is. Wat betreft leesbevordering denkt het Vlaams Fonds der Letteren (VFL) eraan om een aantal kleinere organisaties met duurzame aandacht en focus op leesbevordering te kunnen ondersteunen. Finaal lees ik dat het VFL toch bij het literaire middenveld zal aandringen op nog meer inhoudelijke afstemming, taakverdeling, minder overlapping en meer landelijke spreiding.
Hoewel het VFL van oordeel is dat er redelijk weinig overlapping bestaat, leeft bij een aantal actoren vanuit de brede sector wel de gedachte dat er toch wel sprake is van enige overlapping tussen opdrachten en werkingen. Men fluistert dat meer afstemming en samenwerking tussen de organisaties wenselijk en zinvol zou zijn. Minister, in uw visienota Kunsten stipt u aan dat binnen het literaire middenveld meer samenwerking en afstemming tussen organisaties aangewezen is. Dit met het oog op een scherpere focus op specifieke knowhow en expertise, minder overlap tussen organisaties en een evenwichtig zakelijk model met oog voor meer eigen inkomsten en minder overhead.
Minister, in uw visienota geeft u aan dat binnen het literaire middenveld meer samenwerking en afstemming tussen organisaties aangewezen is. In uw antwoord op mijn schriftelijke vraag stelt u dat er binnen het literaire middenveld redelijk weinig overlapping is. Hierdoor lijkt er enige onduidelijkheid te bestaan of er nu al dan niet sprake is van veel overlap binnen het literair middenveld. Kunt u dat nader toelichten? Wat bedoelt u concreet met het consolideren van het literair middenveld en meer afstemming en samenwerking tussen organisaties? Wat is uw zienswijze hierover?
U geeft ook aan dat het VFL overweegt om een aantal kleinere organisaties met duurzame aandacht en focus op leesbevordering te ondersteunen. Zal dit geen versnippering in de hand werken? Waarom wel of waarom niet?
In de vorige beleidsperiode werd het VFL erkend als sleutelspeler voor het gesubsidieerde letterenbeleid. Mijn vraag loopt misschien een beetje vooruit op de volgende beheersovereenkomst. In hoeverre kan de regisseursrol van het VFL volgens u nog verder geoptimaliseerd en/of – en dat is mijn mening – uitgebreid worden?
Minister Gatz heeft het woord.
Om te beginnen, mijnheer Meremans, zie ik weinig ‘onduidelijkheid’ tussen wat ik enerzijds als antwoord op uw schriftelijke vraag en anderzijds in mijn visienota formuleerde, omdat beide antwoorden complementair zijn. Ik ga dat nu uitleggen.
Er is immers weinig inhoudelijke overlapping binnen het literair middenveld als het over de literaire organisaties gaat die ik opsomde in mijn schriftelijk antwoord. De vandaag door het VFL gesubsidieerde organisaties hebben immers elk een specifieke kerntaak en doelgroep. Ik geef het overzicht graag nog eens voor de collega’s mee: Passa Porta als internationaal literatuurhuis en residentiewerking in opdracht van het VFL, het Poëziecentrum als Vlaams kenniscentrum en knooppunt voor poëzie met eigen tijdschrift en zeer diverse activiteiten rond poëzie, de Stripgids als Vlaams kenniscentrum voor strips met tweejaarlijks festival en een eigen tijdschrift, PEN Vlaanderen, een afdeling van PEN-internationaal, opkomend voor vrije meningsuiting en heel actief in verband met gevluchte auteurs en interculturaliteit, het Schrijverspodium, een organisatie voor de archivering, digitalisering en promotie van theaterteksten, VONK en zonen als nieuwe speler, opgericht voor en door auteurs, met erg vernieuwende en verrassende concepten rond literatuur, het Literair Museum, een belangrijke partner voor leesbevordering, leeseducatie voor lager en middelbaar onderwijs met spraakmakende tentoonstellingen van Vlaamse en internationale illustratoren, Behoud de Begeerte, de oudste en nog steeds erg actieve organisatie voor literaire presentaties als avondvullende podiumvoorstellingen, de Stichting Lezen, de leidende en richtinggevende organisatie in verband met leesbevordering, met als het coördineren, inspireren, verbinden en aanzetten tot samenwerking, Leesweb, een kleinere organisatie rond leesbevordering, overgeheveld vanuit het Participatiedecreet, met vooral expertise rond doel- en kansengroepen.
Op het eerste gezicht – en niet alleen op het eerste gezicht – kunnen we volgende tussentijdse conclusie geven. Elk van deze tien organisaties heeft een duidelijke plek in het middenveld en voor het grootste gedeelte ook een unieke rol. Ze kunnen hun specifieke kerntaak nog duidelijker aflijnen en blijven bewaken en vooral hun functie op die manier vervullen, maar wanneer het inhoudelijk zinvol of wenselijk is, kunnen ze via samenwerking en uitwisseling van knowhow hun programmering of werking zeker nog versterken. Dus er is op andere vlakken – buiten het puur inhoudelijke – een betere samenwerking en afstemming tussen de organisaties mogelijk en aangewezen. En zo kom ik tot uw tweede vraag.
Zoals ik in mijn visienota op pagina 28 aangeef, beperkt consolideren zich voor mij niet tot het behoud van de intrinsieke en maatschappelijke meerwaarde van iets, het houdt ook een voortdurende optimalisering in. Ik wil optimaliseren en datgene wat goed draait nog beter laten draaien. En daarvoor is inderdaad een betere samenwerking nodig. Minder overlap bijvoorbeeld met het oog op een evenwichtig zakelijk model, met meer aandacht voor een betere balans tussen de eigen inkomsten versus subsidies én een betere balans tussen de overheadkosten en de middelen voor de inhoudelijke werking. Meer nood tot afstemming en samenwerking tussen literaire organisaties kan ook betrekking hebben op bijvoorbeeld de organisatie van literaire manifestaties of festivals. Zij vissen wel vaker in dezelfde vijver zowel qua aanbod als qua doelgroep. Hoewel elk festival op zich zijn verdienste heeft, merken we zowel qua timing, inhoudelijke programmatie, landelijke spreiding, aantal bezoekers en gevraagde subsidiering dat hier nog meer afstemming en samenwerking zinvol zou kunnen zijn.
Bovendien – dit is een algemene vaststelling in de cultuursector – valt op dat vooral de driehoek Antwerpen, Brussel, Gent goed bediend wordt, maar dat een verdere spreiding richting oosten en westen nog beter zou kunnen. Een écht landelijke spreiding in samenwerking met diverse partners, blijft dus een verbeterpunt. Andere mogelijke samenwerkingsverbanden situeren zich bijvoorbeeld op het vlak van digitalisering en de multimediale inzet van literatuur; de aandacht voor diversiteit; de publieksverbreding en -diversifiëring, het inzetten op kansengroepen enzovoort. U ziet, ondanks het feit dat elke organisatie een zeer specifieke inhoudelijke opdracht heeft, liggen er best nog veel mogelijkheden tot samenwerking open. Ook met andere beleidsdomeinen onder andere Erfgoed, Welzijn, Jeugd, Onderwijs, Media, Toerisme, Wetenschap, Economie en met andere beleidsniveaus.
Zoals u ook in de visienota Kunsten, op pagina 29, kon lezen is het een beleidsoptie van mij om het kleinschalige initiatief met impact, bereik en uitstraling op Vlaams en internationaal niveau koesteren. De meeste van onze grote kunstenaars zijn immers allemaal ooit zelf met een klein initiatief begonnen. Ook in een sector als die van de letteren moeten we voldoende aandacht blijven hebben voor dergelijke kleinschalige projecten.
Het VFL overweegt in die zin inderdaad om een aantal kleinere organisaties met duurzame aandacht en focus op leesbevordering te ondersteunen. De bedoeling is zeker niet om versnippering in de hand te werken, wel integendeel. Het gaat veeleer om een soort ‘impulsbeleid’ binnen het geïntegreerd letterenbeleid. Daarenboven zal de Stichting Lezen Vlaanderen de komende jaren meer evolueren naar een kenniscentrum en een organisatie die coördineert, verbindt, laat samenwerken en inspireert en iets minder naar een organisatie die elke lacune via eigen projecten aanpakt.
Daarnaast geeft het VFL vandaag al via het subsidiereglement leesbevordering een bescheiden projectondersteuning aan organisaties of projecten rond leesbevordering met de financiële middelen die daarvoor vroeger onder het Participatiedecreet zaten. In de bevoegde adviescommissie zorgt de Stichting Lezen er trouwens mee voor dat in een vroeg stadium potentieel interessante initiatieven tijdig worden ontdekt, gecoacht en ondersteund.
Ik vertel u uiteraard niets nieuws wanneer ik zeg dat de optimalisatie van de werking van het VFL het onderwerp zal uitmaken van de nieuwe beheersovereenkomst. Maar ik geef u als smaakmaker toch nog een voorbeeld, naast het aanscherpen van de samenwerking waarover we het daarnet hadden. Zo zal het VFL bijvoorbeeld ook samen met de administratie en mijn kabinet werken aan een geïntegreerd tijdschriftenbeleid waarbij men vanuit een gemeenschappelijk draagvlak of op basis van het Kunstendecreet en het Erfgoeddecreet zal proberen om een coherent tijdschriftenbeleid uit te bouwen voor zowel literaire, kunst- als erfgoedtijdschriften. Deze week is daartoe al de eerste aanzet gegeven. Daarbij zal worden gekeken naar de algemene noden en zwaktes van tijdschriften, maar ook voldoende rekening worden gehouden met hun specifieke functies en eigenheid. Het is de bedoeling om via afstemming en een eventueel gezamenlijk platform deze kwetsbare niche te versterken.
Ik hoop dat ik u zo voldoende inhoudelijke stof heb bezorgd. Ik zou bijna willen zeggen dat we bekijken hoe we het evenwicht tussen een federaal en een confederaal model, met voldoende draagkracht en kritische massa, kunnen realiseren. Met dit aardigheidje wil ik maar zeggen dat op basis van de verschillende eigenheden verbeterde samenwerking mogelijk is. Het fonds probeert dat nu al te realiseren, en zal dat blijven doen.
Het is mij allemaal duidelijk, ook uw laatste zin, minister. Ik vind dat goed, en het mag voor mij zelfs nog wat meer zijn.
Men moet dat in zijn ontwikkeling bekijken en beoordelen. Het signaal over de samenwerking is in de visienota gegeven. Op zichzelf is dat niet echt een erg origineel signaal. Maar het is zo dat sommigen blijkbaar een pauselijke zegen nodig hebben om de samenwerking die er ten dele al was, nog verder uit te bouwen. Ik weet dat niet zeker, maar voel toch wel aan dat er in de ingediende dossiers en tijdens contacten met het werkveld ten dele wordt geanticipeerd op wat ik hier zeg. Er komt een dynamische evolutie op gang die eigenlijk aan uw bekommernissen tegemoetkomt en tezelfdertijd de diversiteit in voldoende mate laat bestaan. Ik heb er vertrouwen in dat er interessante evoluties zullen komen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.