Verslag vergadering Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering en Stedenbeleid
Vraag om uitleg over de afstemming van het inburgeringsbeleid op de instroom van Oost-Europese immigranten
Verslag
De heer Wouters heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, 33.903 nieuwkomers arriveerden vorig jaar in Vlaanderen. Het brengt het totale aantal inwoners met buitenlandse roots op 1.180.617, of 18,4 procent van de totale bevolking. Opvallend daarbij is dat de samenstelling van die groep de laatste jaren sterk veranderd is. Maar liefst 66 procent van de instromers komt van binnen de Europese Unie. Traditielanden zoals Marokko en Turkije zijn zelfs volledig uit de top vijf verdwenen.
Nederland, Roemenië, Polen, Bulgarije en Spanje vormen de nieuwe top vijf. Arbeidsmarktexperten geven daarvoor twee redenen. Sinds 2014 hebben inwoners van Roemenië en Bulgarije geen arbeidskaart meer nodig om hier aan de slag te gaan. En de werkloosheid in die landen en in Spanje zorgt ervoor dat mensen hier hun kans komen wagen.
De gewijzigde migratiestroom stelt Vlaanderen wel voor wat nieuwe uitdagingen. Aangezien het om EU-burgers gaat, zijn ze niet verplicht om deel te nemen aan inburgeringstrajecten. Veel van de Oostblokkers hebben bovendien de intentie om na enkele jaren werken naar huis terug te keren, waardoor de neiging tot integratie niet groot is. Minister, u gaf in de media zelf aan dat u daarom meer wilt inzetten op vrijwillige inburgering. Ondertussen is er ook een integratiemonitor voor de lokale besturen, met gedetailleerde gegevens over buitenlanders en hun maatschappelijke positie per gemeente.
Minister, hoe zult u meer inzetten op vrijwillige inburgering? Welke maatregelen zult u nemen? Hoeveel mensen nemen vrijwillig deel aan inburgeringstrajecten? Kunt u iets zeggen over de resultaten die zij bereiken? Hoe zult u de integratiemonitor kenbaar maken?
De heer Kennes heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, het profiel van de instromers in Vlaanderen is de laatste jaren sterk gewijzigd. De Midden- en Oost-Europese landen rukken op. De traditionele migratielanden schuiven naar achteren. De cijfers zijn recent gepubliceerd. De Roemeense en Poolse migranten staan bovenaan. Ook de 2089 Bulgaren vormen een belangrijke groep. De link wordt gelegd naar de wijzigingen voor de arbeidskaart. Zoals de heer Wouters heeft gezegd, is het iets wat arbeidsmarktexperten ook aandragen als verklaring.
Minister, naar aanleiding van deze recente cijfers verklaarde u meer te willen inzetten op vrijwillige inburgering, en daarbij ook te rekenen op de gemeentebesturen om dit mee vorm te geven. Kort samengevat stelt deze evolutie het door de Vlaamse Regering gevoerde inburgeringsbeleid voor twee uitdagingen: deze groepen kunnen niet verplicht worden een inburgeringstraject te volgen en het blijkt dat ze – onder meer vanuit het gegeven dat het meestal om arbeidsmigranten gaat – vaak specifieke noden en verwachtingen hebben op het gebied van inburgering.
Voor intra-Europese migranten moeten we er ook rekening mee houden dat mobiliteit en migratie in de praktijk door elkaar lopen. Vele Oost-Europese migranten keren na enkele jaren werken terug naar hun land van oorsprong. Ze zijn hier wel een lange tijd en dus kan inburgering ook voor hen een meerwaarde zijn.
Ten aanzien van de eerste uitdaging zien we het positieve gegeven dat steeds meer rechthebbende inburgeraars – en daartoe behoren de Europese migranten – vrijwillig in een inburgeringstraject stappen. De tweede uitdaging hangt hiermee samen want hoe meer het inburgeringstraject aan hun verwachtingen en noden voldoet, hoe vlotter mensen kunnen worden overtuigd om er vrijwillig in te stappen. Ondanks het feit dat het aanbod deze groepen dus toch al gedeeltelijk bereikt, kan het nog beter.
In het regeerakkoord en in uw beleidsnota wordt uitdrukkelijk aandacht besteed aan een inburgeringsaanbod op maat, zowel wat de praktische organisatie betreft als op inhoudelijk vlak. Ik citeer: “Momenteel wordt het aandeel EU-migranten groter. Dit stelt het inburgeringsbeleid voor grote uitdagingen. Er moet gezocht worden naar strategieën om deze rechthebbende inburgeraars te overtuigen om in een inburgeringstraject te stappen. Door in te zetten op trajecten die inspelen op de noden van iedere inburgeraar, wil ik deze regeerperiode nog meer rechthebbenden bereiken. (…) Het Agentschap Inburgering en Integratie moet haar aanbod daarom afstemmen op de huidige migratiebewegingen, zoals de stijgende intra-Europese migratie en arbeidsmigratie.” In uitvoering van het regeerakkoord stelt u dat nauw overleg met de sociale partners daarbij noodzakelijk is.
Ook het MOE-actieplan (Midden- en Oost-Europese landen) dat de Vlaamse Regering in 2012 goedkeurde, stelt een inburgeringstraject voorop dat tegemoet komt aan de specifieke noden van de MOE-migranten.
Minister, welke projecten of acties lopen momenteel, zowel in het kader van een inburgeringstraject op maat van de verschillende groepen intra-EU migranten als om deze rechthebbende inburgeraars te overtuigen om in een traject te stappen?
Ik krijg signalen uit deze gemeenschap dat het aanbod niet voldoende op hun specifieke noden is afgestemd. Deelt u mijn mening dat deze lopende projecten en acties niet volstaan? Zo ja, welke bijkomende initiatieven wilt u nemen?
Hoe pakt u het genoemde overleg hierover met de sociale partners aan? Is er ook structureel overleg hierover met de organisaties uit het middenveld van Midden- en Oost-Europese migranten?
Hoe wilt u in het algemeen nog meer inzetten op vrijwillige inburgering, en wat verwacht u meer precies van de lokale besturen in dit verband? In een recent krantenbericht van eind maart hebt u verwezen naar die lokale besturen.
Mevrouw Pira heeft het woord.
Ik wil het ook hebben over het aanbod, en meer bepaald over de NT2-lessen. Het aanbod van avondlessen en van lessen in het weekend is te klein, er zijn onvoldoende NT2-lessen op flexibele lesmomenten. Vandaag is het allergrootste probleem dat de NT2-lessen moeilijk te combineren zijn met een job of met de opvang van kinderen. Erg gemotiveerde cursisten zijn noodgedwongen met de lessen moeten stoppen omdat ze die niet meer konden combineren met de zorg voor een baby, met interimwerk of met de eisen van een lastige baas. Dat blijkt uit een onderzoek dat door de provincie in de Vlaamse Rand is uitgevoerd. 29 procent van de cursisten die al NT2-lessen volgden, is om deze redenen moeten stoppen. 81 procent van de nieuwkomers die nog geen NT2-lessen volgden, willen wel graag les volgen maar een groot deel van hen twijfelt aan de haalbaarheid daarvan omdat ze een job of kinderen hebben. Er is dus dringend nood aan een meer gedifferentieerd aanbod van lessen Nederlands, meer bepaald ’s avonds en in het weekend.
Een tweede reden voor de capaciteitsproblemen heeft te maken met het feit dat de minister beslist heeft om van de inspanningsverbintenis een resultaatsverbintenis te maken. Ik ga daar inhoudelijk niet op in, maar het heeft wel gevolgen. De nieuwkomers worden niet langer beoordeeld op inzet en aanwezigheid, maar moeten les volgen tot ze ook slagen voor het examen. Een gevolg daarvan is dat cursisten langer in eenzelfde klas blijven voor ze kunnen doorstromen naar een volgende klas of naar de arbeidsmarkt. Het aantal leerlingen in de klassen Nederlands stijgt dus ook verder. De centra voor basiseducatie deden alvast een berekening: nu duurt het NT2-traject voor 40 procent van hun cursisten één tot tweeëneenhalf jaar, voortaan kan dat oplopen tot vijf jaar.
Hoe denkt de minister te reageren op deze twee oorzaken voor de problemen met het aanbod, met name het tekort aan avondlessen en lessen in het weekend en het feit dat nieuwkomers door de resultaatsverbintenis die ze moeten aangaan, langer in eenzelfde klas blijven zitten?
Minister Homans heeft het woord.
Ik zal meteen antwoorden op de vragen van de initiële vraagstellers, maar vooraf wil ik alvast zeggen hoezeer het me verheugt dat mevrouw Pira afwijkt van de standpunten die collega’s van haar partij in deze commissie al meermaals hebben ingenomen. Ik kom straks op haar vragen terug.
De heer Kennes vroeg welke projecten of acties momenteel lopen, zowel in het kader van een inburgeringstraject op maat van de verschillende groepen intra-EU-migranten als om deze rechthebbende inburgeraars te overtuigen om in een traject te stappen. Zoals u weet hebben we sedert 1 januari 2015 drie agentschappen: het Vlaamse EVA, naast die in Antwerpen en Gent, die een uitzondering hebben gekregen gelet op de bijzondere situatie in die twee steden. Het samenwerkingsakkoord tussen de Antwerpse vzw en de Vlaamse overheid is vorige week door de Antwerpse gemeenteraad goedgekeurd. Elk van de drie agentschappen zet in op het beter bereiken van de vrijwillige inburgeraars.
Voor alle duidelijkheid: de officiële term is rechthebbende, maar ik spreek in dit debat liever over vrijwillige inburgeraars en verplichte inburgeraars. Mensen van binnen de Europese Unie zijn vrijwillige inburgeraars, mensen die van buiten de EU komen, zijn verplichte inburgeraars. We weten allen waarom we mensen uit de EU geen verplicht inburgeringstraject kunnen opleggen. Toch denk ik dat het goed is om dit onderscheid nog eens te duiden.
Welke acties zijn nu al door de drie agentschappen ondernomen, was de eerste vraag van de heer Kennes, zoals het actief promoten van het aanbod bij de doelgroep. Er is een project waarbij ambassadeurs worden ingezet: dat zijn mensen die zelf een traject hebben doorlopen die hun positieve ervaringen delen met de mensen die er nog moeten aan beginnen of er al mee bezig zijn. Ik denk dat die uitwisseling van ervaringen zeer goed is. Er worden advertenties geplaatst op websites van de doelgroep zelf en via zelforganisaties.
Voorts wordt er actief ingezet op betere doorverwijzing door de voornaamste partners. In Antwerpen en in Gent zijn er projecten om bij het vreemdelingenloket te voorzien in een infobalie waar vrijwillige inburgeraars die in Vlaanderen toekomen, gewezen wordt op de mogelijkheden inzake inburgering, zoals het Huis van het Nederlands en dergelijke meer. Ook dat is volgens mij een zeer goede praktijk.
Ik ben het volledig eens met de opmerking van mevrouw Pira dat de organisatie van het aanbod afgestemd dient te worden op de noden van de doelgroep. Mevrouw Pira wees op een aantal heikele punten die ik al tot vervelens toe heb herhaald. Als men meer vrijwillige inburgeraars wil aantrekken, moet men het aanbod vergroten.
Dat doen wij. Ik wil dit nu heel duidelijk stellen, en ik hoop voor eens en voor altijd: er bestaat momenteel een zeer goed aanbod, maar het is niet toereikend. Het aanbod dat actueel bestaat, situeert zich vooral tijdens de reguliere schooluren, versta: niet ’s avonds niet in het weekend en ook niet tijdens de schoolvakanties. Mensen die naar hier komen, werk hebben en willen inburgeren, hebben eigenlijk heel weinig kansen om dat te doen. Ze zouden al vakantie moeten nemen en dergelijke meer, maar dat is natuurlijk niet gemakkelijk als je net bent aangekomen in Vlaanderen en net een job hebt gevonden. Dan zou je nog vakantie moeten nemen om een inburgeringstraject te volgen. Dat is niet goed. De regering heeft beslist – het staat in het regeerakkoord en in mijn beleidsnota Inburgering – om naast het reguliere aanbod dat nu al wordt gegeven door de centra voor volwassenenonderwijs (CVO’s) en de centra voor basiseducatie (CBE’s), een aanvullend aanbod te organiseren. Het is absoluut geen concurrentieel aanbod, dat zich ook richt op die mensen die andere noden hebben, die niet vrij zijn tijdens de reguliere schooluren en zich enkel kunnen vrijmaken na de reguliere schooluren, dus ’s avonds of in het weekend en in schoolvakanties.
Mevrouw Pira, ik ben heel blij dat uw fractie, althans uzelf, mij in dezen steunt. Ik heb al andere geluiden gehoord vanuit uw fractie. Ik vind dit een zeer positief verhaal. Het is geen concurrentie, het is complementair, het is aanvullend. Bijvoorbeeld in de provincie Antwerpen worden veel meer avondcursussen ingericht, om die mensen te bereiken die wel naar hier komen, die een job hebben, die niet verplicht zijn om in te burgeren – of wel verplicht, dat maakt eigenlijk niet uit – en zo hun rechten kunnen laten gelden. Ik vind dat iedereen absoluut het recht moet krijgen om dat te doen. We kunnen allerlei plichten opleggen, maar het is onze absolute taak als gemeenschap om ook rechten te geven en het aanbod te verstrekken. Dat is zeer belangrijk.
Mijnheer Kennes, belangrijk is dat we de inhoud beter afstemmen op wat de rechthebbenden, dus de vrijwillige inburgeraars, nodig hebben. Ik sluit hierbij aan op mijn vorig antwoord. Dat betekent dus meer aanbod na de werkuren, ook in het weekend en tijdens de schoolvakanties, zodat de mensen die werken, geen dag vakantie moeten vragen. Dat geldt ook voor hoger opgeleiden en vooral voor de EU-migranten.
Voorzitter, als u me toestaat, ga ik een aantal vragen samen beantwoorden, namelijk de vragen van de heer Wouters en van de heer Kennes, die een beetje op hetzelfde slaan.
Het aanbod kan inderdaad nog beter. Ik heb daarnet al een klein beetje gezegd hoe we dat kunnen doen. Het is onze absolute betrachting, gelet op de gewijzigde migratiestroom, om het aanbod te verbeteren. De heer Wouters heeft er terecht op gewezen dat de migratiestromen veranderd zijn. Vroeger was er eerder een migratie van buiten, nu eerder van binnen Europa. Gelet op de Europese restricties die er zijn, namelijk dat we de Europese migranten geen inburgeringstraject verplicht kunnen opleggen, moet je een beter aanbod doen. Dat doen we. Willen we meer inzetten op vrijwillige inburgeraars? Absoluut. Willen wij er veel meer bereiken? Absoluut.
Het flexibiliseren van het aanbod van de agentschappen, waar ik het daarnet al over had, dus maatschappelijke oriëntatie (MO) en trajectbegeleiding, gebeurt nu veeleer ad hoc en weinig gestructureerd. Dat is geen kritiek, voor alle duidelijkheid, want het is een beleidsintentie die pas negen of tien maanden oud is. Ze zijn goed aan het werken. Kan het nog beter? Ja, alles kan beter. Men is bezig met het uitwerken van gestructureerde projecten en een gestructureerde aanpak. De drie agentschappen hebben laten weten dat ze dat op een zeer grondige en vooral structurele manier aanpakken, die vruchten afwerpt.
Wat dat betreft, kan ik u melden dat in de toekomst de drie agentschappen nog meer zullen inzetten op het bereiken van de vrijwillige inburgeraars. Ze hebben nog een aantal andere acties. Ik heb daarnet al de zeer concrete actie van Antwerpen en Gent genoemd, maar ze hebben er nog een aantal andere aangekondigd.
Zo wil men bijvoorbeeld het aanbod MO en trajectbegeleiding verder moduleren op maat van de rechthebbende, door bijvoorbeeld meer aandacht te hebben voor werk in de lessen MO voor arbeidsmigranten. Ik denk dat het goed is om de cursus MO een beetje af te stemmen op de noden van degenen die in de klas zitten. Niet iedereen heeft dezelfde noden. Iemand die werkt, heeft bijvoorbeeld andere noden dan iemand die niet werkt. Iemand die voor de kinderen moet zorgen, heeft dan ook weer andere noden: hoe breng ik mijn kinderen naar school, wanneer zijn de lestijden? Het is goed dat er wordt gemoduleerd op maat. De drie agentschappen bevestigen dat ze dat zeker in de toekomst nog meer structureel zullen uitbreiden. Ook een structurele samenwerking met partners als EURES2, de uitzendsector en Voka. Ook zullen er passende instrumenten worden ontwikkeld, zoals maatschappelijke oriëntatie op afstand. Dat is belangrijk. We zijn in het digitale tijdperk aanbeland en sommige cursussen kunnen ook vanop afstand gevolgd worden, bijvoorbeeld tijdens de pauze op het werk. Niet alles moet per definitie in een leslokaal gebeuren, die tijd is voorbij.
De drie agentschappen hebben gezegd dat ze willen kijken naar de structurele ontwikkeling van bijvoorbeeld de maatschappelijke oriëntatie op afstand en combinatietrajecten maatschappelijke opleiding naar werk-NT2. Dat sluit een beetje aan bij het project NT2 op de werkvloer en maatschappelijke oriëntatie op de werkvloer. De cursussen worden fysiek op de werkvloer gegeven, terwijl je aan het werken bent, dus niet op afstand.
Wat is het plan van aanpak wat deze concrete acties betreft? Men is vandaag alle goede praktijken aan het inventariseren en evalueren om resultaatgerichtheid en resultaateffect te meten. Dat is momenteel lopende. Geen van de drie agentschappen zit stil, ze zijn heel creatief, heel begaan met de doelgroep en ook heel begaan en meegaand om de beleidsintenties van zowel het regeerakkoord als mijn beleidsnota uit te voeren. Zij zijn mijn partner, en ik ben absoluut ook een partner voor hen om al hun plannen concreet in daden om te zetten.
Zo zijn ze bijvoorbeeld aan het nagaan hoe het aanbod kan worden afgestemd op de noden. Ze zullen het overleg aangaan met de sociale partners, met zelforganisaties, lokale besturen en reguliere voorzieningen. Er is al overleg, maar dat gebeurt weinig structureel en is eerder ad hoc. Het is veel beter om een dergelijk overleg structureel te organiseren.
Mijnheer Kennes, ik kan u een aantal voorbeelden geven van zelforganisaties of van middenveldorganisaties waarmee wordt samengewerkt. In Antwerpen bijvoorbeeld wordt zeer concreet samengewerkt met een aantal Poolse organisaties. Zo zijn er Viva-Pol vzw, het Pools consulaat, het Pools magazine Antverpia po polsku en de stichting Children of Europe. In Antwerpen is er ook een goede samenwerking met de Roemeense vereniging RomBel. Het Agentschap Vlaanderen, het extern verzelfstandigd agentschap, heeft zich geëngageerd voor een projectvoorstel met ESF-financiering, dat nog niet is goedgekeurd. Het is een voorstel van het ABVV en het ACV om mee na te denken welke actoren een rol kunnen spelen in de informatie en de dienstverlening naar de EU-arbeidsmigranten, wat elke actor kan of moet opnemen en hoe er kan worden samengewerkt tussen de actoren. Het agentschap heeft zich hiertoe geëngageerd en wij zullen ons er mee achter zetten om het te laten goedkeuren. Van daaruit zullen een aantal experimentele projecten worden opgestart in 2016.
We spreken nu over het EVA Vlaanderen, Gent en Antwerpen, maar er zijn natuurlijk nog andere steden en gemeenten die ook met inburgering te maken hebben. Daar ben ik me terdege van bewust. Ik denk dat het EVA Vlaanderen kan leren van de goede praktijken uit zowel Gent als Antwerpen, en ook omgekeerd kunnen Gent en Antwerpen leren van het EVA Vlaanderen. We moeten niet telkens het warm water uitvinden, maar gewoon een inventaris maken van de goede praktijken, zodat men die praktijken ook kan toepassen in de andere steden en gemeenten waar inburgering meer dan noodzakelijk is.
U weet dat NT2-cursussen nu een bevoegdheid zijn van het Departement Onderwijs. U weet ook allemaal dat er in de beleidsnota en in het regeerakkoord staat dat we het beheer van NT2 van Onderwijs naar Inburgering willen overhevelen zodat we een beter zicht hebben op wat er met de middelen gebeurt. Wil dat zeggen dat ik er nu geen vertrouwen in heb? Neen, daar gaat het niet over. Maar als je in een behoeftedekkend aanbod wilt voorzien, is het goed dat alle middelen geconcentreerd worden aangewend. Ik denk dat het ook goed is dat we dan vanuit Inburgering en Integratie het aanbod iets meer kunnen bijsturen en aanpassen waar nodig.
We willen ook meer inzetten op het informeel leren van Nederlands. Ik bedoel daarmee dat sommige mensen van de twee diverse doelgroepen perfect in staat zijn om Nederlands te leren zonder per definitie een aantal uur in een leslokaal te moeten doorbrengen. Wat mijn voorganger heeft gedaan met de inburgeringscoaches en dergelijke meer, is een goed voorbeeld. Ook kan men Nederlands leren door vrijwilligerswerk te doen, door bijvoorbeeld actief te zijn in het oudercomité van de school van zijn kinderen en dergelijke meer. Moet dat per definitie altijd in een klaslokaal? Ik denk het niet. Voor de verplichte inburgeraars is het natuurlijk een ander verhaal. Voor de vrijwillige inburgeraars moeten we iets meer ruimte laten. Ik denk dat het ook belangrijk is in dat kader dat het private aanbod complementair is aan het aanbod dat momenteel bestaat. We hebben dat absoluut nodig.
Mevrouw Pira, ik maak even een zijsprongetje naar uw concrete vraag over de beleidsintentie om vanaf 1 januari 2016 de inspanningsverbintenis te laten overgaan in een resultaatsverbintenis. U maakt zich zorgen of er dan nog genoeg aanbod zal zijn. Ik denk dat ik over het aanbod al voldoende heb gezegd. We gaan dat uitbreiden met private aanbodverstrekkers en dergelijke meer. Daar moet u zich dus geen zorgen over maken.
Zijn er voldoende middelen? Ja, zeer recent is er 4 miljoen euro vrijgemaakt omdat mijn voorganger op het einde van vorige legislatuur het taalniveau NT2 van A1 naar A2 heeft verhoogd. We beseffen dat als je het taalniveau verhoogt, het voor sommige mensen van de doelgroep soms iets langer kan duren voor ze het gewenste niveau hebben bereikt. Mevrouw Pira, 4 miljoen euro is zeer veel geld. Het is er terecht, voor alle duidelijkheid. Ik wil hierbij aanvullen dat we ondanks de budgettair moeilijke tijden waar deze regering zich in bevindt, op het beleidsdomein Inburgering geen euro hebben bespaard, integendeel. U moet zich daar ook geen zorgen over maken.
Mijnheer Wouters, ik kom tot uw laatste vragen over cijfers. U hebt me gevraagd hoeveel mensen er vrijwillig deelnemen aan inburgeringstrajecten en of ik iets kan zeggen over de resultaten. In 2014 hebben 5.831 verplichte inburgeraars en 11.838 vrijwillige inburgeraars een traject gestart. Wat betreft het resultaat kan ik alleen maar iets zeggen over het aantal mensen dat een attest heeft betaald. In 2014 hebben 6672 mensen die verplicht waren om een traject te volgen, een attest behaald en 7858 mensen hebben dat vrijwillig behaald. Wat betreft het aantal mensen die zich in 2014 in Vlaanderen hebben gevestigd wat de groep van inburgeraars betreft, kan ik u zeggen dat 5196 mensen verplicht waren om een inburgeringscursus te volgen, 26.333 konden vrijwillig aanspraak maken op een inburgeringscursus.
De heer Wouters vroeg hoe ik de integratiemonitor kenbaar zal maken. Anderhalve maand geleden is er uitgebreid over gecommuniceerd. De resultaten zijn bekendgemaakt, maar het is ook goed om elke actualisering van de lokale integratie- en inburgeringsmonitor te communiceren. We doen dat via de website www.integratiebeleid.be en via de website lokale statistieken van de Studiedienst van de Vlaamse Regering. Er is ook een artikel in Binnenband van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur verschenen en er zijn de elektronische nieuwsbrieven van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, het Agentschap Integratie en Inburgering enzovoort.
De heer Wouters heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik feliciteer u ook met uw Poolse uitspraak.
Ik heb nog twee suggesties voor u. Ik heb begrepen dat u ook met een project van e-learning bezig bent. Misschien moet u de privé-leveranciers op bepaalde werkvloeren proberen te stimuleren. Ik spreek uit ervaring uit een nog niet zo ver verleden, toen ik in de schoonmaakwereld bezig was. Nederlands leren is voor schoonmakers belangrijk voor hun eigen veiligheid en voor een goed resultaat en er wordt dan veel met pictogrammen gewerkt. Misschien kunt u deze ook gebruiken?
U hebt bijna de hele Antwerpse Poolse gemeenschap opgenoemd, maar u bent één belangrijke vergeten, namelijk de Poolse kerkgemeenschap. Het is de enige die nog volle kerken heeft in Antwerpen. Misschien is het een goede partner om mee samen te werken.
De heer Kennes heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Nu de agentschappen goed werken en er actief wordt gewerkt aan het betrekken van de rechthebbenden bij zo’n inburgeringstraject, moeten we hierover in de commissie eens van gedachten kunnen wisselen.
Ik neem met tevredenheid kennis van het samenwerkingsakkoord dat in Antwerpen al is goedgekeurd. We zullen wel vernemen wanneer dat in Gent gebeurt. Ik ga ervan uit dat u dat als minister mee bewaakt en goed opvolgt.
Het is heel goed dat er actief promotie wordt gevoerd. Wij hebben het overzicht gekregen. Het vreemdelingenloket, waar iedereen moet passeren, is een goede plaats om de mensen te overtuigen.
In het verleden hebben we wel eens met minister Bourgeois gesproken over afspraken met Europa, al dan niet in overleg met andere Europese landen. We kunnen nu geen inburgering opleggen aan EU-migranten en we wilden dat toch eens aankaarten. Ik heb de minister daar altijd in gesteund. Ik weet niet of het vandaag nog altijd aan de orde is en of die pogingen worden voortgezet. Er werd toen gekeken naar Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Oostenrijk. Het zou me zeker interesseren om bij gelegenheid te vernemen of hiervoor nog iets wordt ondernomen.
Het overzicht van de verschillende organisaties maakt het ook concreet en daar was het mij ook in grote mate om te doen. Een aantal van die zelforganisaties zijn ook gefocust op ondernemers. We denken vaak onmiddellijk aan mensen die bij OCMW’s terechtkomen, maar er is ook een groep van mensen die ondernemen. Voor hen is het belangrijk om de weg te vinden naar de sociale zekerheid voor zelfstandigen, naar een sectororganisatie, naar de kinderopvang.
U zei dat er een inventarisatie bezig is van de goede praktijken. U hebt ook gewezen op de noodzaak aan uitwisseling tussen de drie agentschappen. Het was een van de redenen van de hervorming van de sector om te komen tot meer uitwisseling van goede praktijken en het beter te promoten en te structureren. Het moet zeker worden voortgezet. Minister Bourgeois was altijd blij met de ‘taalmaatjes’, een concrete manier om informeel onze taal te leren.
Mevrouw Pira, we hebben het in het verleden vaak gehad over de noodzaak om op onregelmatige uren een aanbod te kunnen aanbieden. Je komt dan vaak terecht bij private aanbieders, en dat was misschien de reden waarom uw partij wat terughoudend was. Voor private aanbieders is het vaak makkelijker om ’s avonds en in het weekend mensen aan het werk te zetten. Mensen in een meer functioneel ambtenarenverband zijn eerder gebonden aan een 9-tot-5-uurregeling en zijn vaak minder soepel om op maat een aanbod te verzorgen. Het is heel belangrijk dat het aanbod dat er is, kan worden gemobiliseerd. We moeten voor de mensen die het traject willen volgen, kijken naar de kosten die daarmee gepaard gaan. In mijn ogen moet het ook altijd toegankelijk zijn; de financiële haalbaarheid is ook een element. Sommige CEO’s die hier tijdelijk zijn, krijgen via de telefoon taalles. Dat is financieel wel wat hoog gegrepen en dus moeten we daar als samenleving niet op inzetten. Diegenen die dat zoeken, vinden dat wel. Maar private spelers kunnen dus wel een rol spelen, maar we moeten zeker de financiële toegankelijkheid nagaan.
Mevrouw Pira heeft het woord.
Minister, ik heb u blijkbaar gelukkig gemaakt met mijn vraag, maar ik kan u nog gelukkiger maken. Ik veronderstel dat u op uw fijne manier doelde op het feit dat ik een andere toon aansla dan An Moerenhout of anderen van mijn fractie. Ik zit hier eigenlijk in de plaats van An Moerenhout omdat zij vandaag niet kon komen. De solidaire reactie in onze fractie kennende, nemen wij het voor elkaar op. Ik heb gewoon op mijn manier voorgelezen wat zij heeft opgeschreven. Wat ik vertolk, is perfect de vertolking van ons fractielid dat zich met die zaken bezighoudt. Ik neem dus aan dat u supergelukkig bent met mijn vraag vandaag.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het aanbod NT2-lessen is niet aangepast aan avonden en weekends, maar u zegt dat er middelen worden overgeheveld van Onderwijs naar Inburgering zodat er meer kan worden gestuurd. U hebt het gehad over een meer behoeftedekkend aanbod. Minister, gaat u het aanbod dat er nu is en blijkbaar niet is afgestemd op de doelgroep, gewoon verleggen of ook uitbreiden? Als het wordt uitgebreid, in welke begroting zullen we dan de verhoging van de middelen zien?
U had het over uw beslissing om van een inspanningsverbintenis naar een resultaatsverbintenis te gaan. Ik doelde niet op het aanbod, maar op het signaal dat wij hebben gekregen uit de centra voor basiseducatie. Zij zeggen dat cursisten daardoor gewoon langer in de klassen zullen blijven. Nu duurt het traject voor 40 procent van de cursisten één tot tweeënhalf jaar, maar door die beslissing kan het traject tot vijf jaar duren. Hierdoor zullen er bijkomende capaciteitsproblemen komen. Wat gaat u daarmee doen?
Minister Homans heeft het woord.
Mijnheer Wouters, ik heb in mijn antwoord al gealludeerd op e-learning en verschillende voorbeelden gegeven, ook over het belang van leren op afstand. De VDAB heeft met ‘Nederlands op de werkvloer’ ook behoorlijk veel expertise.
U zei dat ik de Poolse kerkgemeenschap ben vergeten te vernoemen. Excuseer, maar ik was misschien vergeten te vermelden dat mijn opsomming niet limitatief was. Ik heb een aantal voorbeelden gegeven, er zijn er nog verschillende, maar ik neem aan dat de Poolse kerkgemeenschap ook wel contacten heeft met het Poolse consulaat enzovoort.
Mijnheer Kennes, ik ben het absoluut met u eens wanneer u zegt dat het goed zou zijn dat mensen die van binnen Europa naar Vlaanderen komen, een verplichte integratiecursus zouden volgen. U weet ook dat het een verdragswijziging vergt voor het vrij verkeer van personen. Het is niet zo simpel. We moeten daarop blijven inzetten en blijven lobbyen, maar we moeten niet blijven stilzitten. Vandaar dat we nu ook meer inzetten op de vrijwillige inburgering zodat we ook aan die groep van migranten die in Vlaanderen toekomen, een aanbod kunnen doen.
Mevrouw Pira, ik ben zeer blij met uw betoog. Het had helemaal niets te maken met wat u beweerde. Ik heb gewoon uw partij al andere standpunten horen innemen, maar iedere partij heeft het recht om van standpunt te veranderen. Ik ben zeer tevreden over het standpunt vandaag van Groen. U steunt mij met het uitbreiden van het aanbod. Ik wil nog wel heel duidelijk zeggen – want in uw laatste betoog was het mij niet duidelijk – dat het niet om een concurrentieel aanbod gaat. Het gaat niet om concurrentie tussen het bestaande aanbod van de centra voor basiseducatie en de centra voor volwassenenonderwijs en de private aanbieders die ik er nu bij wil betrekken. Het is een kwestie van complementariteit en een beter aanbod, wat u zelf ook terecht aangeeft. Ik zeg al lang – en zeker sinds ik minister ben – dat we ook mensen buiten de reguliere schooluren en in de schoolvakanties moeten bereiken.
Men heeft u gezegd dat door het optrekken van het taalniveau van A1 naar A1 de mensen in de CBE’s – dat zijn mensen die laaggeschoold of analfabeet zijn – er langer over doen. Ja, dat hebben we ook nooit tegengesproken. Als je je wil redden in Vlaanderen, moet je minstens een A2-niveau behalen. De vorige meerderheid was het er ook over eens om over te schakelen van A1 naar A2. Als er bepaalde groepen dan langer cursus moeten volgen, dan is dat zo. Net daarom hebben we 4 miljoen euro extra vrijgemaakt. 4 miljoen euro is zeer veel. Mevrouw Pira, ik spreek dus niet tegen wat u zegt, maar ik sta achter de beslissing die indertijd is genomen om het niveau op te trekken. Die mensen moeten voldoende Nederlands kennen om zich te redden in Vlaanderen. Het niveau optrekken van A1 naar A2, is dan een goede zaak. Tegelijk maken we 4 miljoen euro vrij. Er is dus geen probleem. Ik ben blij dat de mensen iets langer de cursus volgen en het niveau A2 halen, dan dat ze niveau A1 halen waar ze eigenlijk niets mee kunnen doen.
De heer Wouters heeft het woord.
Minister, nogmaals dank. Het was zeker niet mijn bedoeling u te bruuskeren en uw opsomming onvolledig te noemen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.