Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer Bothuyne heeft het woord.
Voorzitter, dit is een vraag in twee delen. Het eerste deel gaat over de manier waarop we omgaan met de dienstenchequebevoegdheid en hoe hij administratief wordt vormgegeven. Dit gaat over de uitgiftemaatschappij, en er zijn ook wat vraagjes over de maatregel zelf, die een van de belangrijkste aspecten is van de zesde staatshervorming.
Het gaat om veel meer dan 1 miljard euro en 1000 bedrijven die in Vlaanderen actief zijn met ongeveer 90.000 werknemers in het systeem en meer dan 600.000 gebruikers. Het gaat hier echt wel om een heel belangrijke maatregel. Deze maatregel wordt een Vlaamse bevoegdheid. Met het decreet dat we hier een paar weken geleden hebben besproken, is de juridische basis er om er op Vlaams niveau werk van te maken. Er zijn al een aantal zaken gebeurd. Zo is de 60 procentmaatregel afgeschaft en voorzag u, minister, in een aantal alternatieven op dat vlak en in acties om de aanwerving van kansengroepen en uitkeringsgerechtigde werklozen te ondersteunen.
Heel belangrijk voor de dienstenchequemaatregel is de administratieve machinerie die moet worden uitgerold om het systeem te laten werken. Dat doet de overheid niet alleen. Zij heeft altijd in een partnerschap met de private sector gewerkt. Via een aanbestedingsprocedure werden private bedrijven aangesteld om de uitgifte van het dienstenchequesysteem voor hun rekening te nemen.
Het was de bedoeling dat op 1 januari 2016 een Vlaams systeem zou worden uitgerold en dat Vlaanderen een uitgiftemaatschappij zou aanstellen. Dat is belangrijk want die datum nadert. Het proces om een uitgiftemaatschappij aan te stellen, vergt toch een aantal maanden. Dat leert ons ook de ervaring van de federale overheid. Op federaal niveau werd de toewijzing van de erkenning van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) aan Edenred tot tweemaal toe aangevochten door Sodexo. De Raad van State gaf Sodexo tot twee keer toe gelijk, waarna deze laatste de uitgiftemaatschappij werd. Een van de oorzaken die de Raad van State noemde voor zijn beslissing, was een onzorgvuldigheid bij de toewijzingscriteria. Dit maar om te duiden dat men de tijd moet nemen om dergelijke aanbesteding uit te werken en dit goed te laten gebeuren. Minister, het is dan ook logisch dat u dit grondig wilt voorbereiden. Maar nu begint de tijd toch te dringen.
Federgon, de koepel waarbij de meeste dienstenchequebedrijven zijn aangesloten, gaf al aan dat er ten vroegste op 1 november duidelijkheid zou kunnen zijn over welk bedrijf de uitgifte zal mogen doen van de dienstencheques. Dat betekent dat zo’n bedrijf in de praktijk heel weinig tijd zal krijgen om zich voor te bereiden, als ze hun effectief op 1 januari 2016 die opdracht willen geven.
Naast de problematiek van de uitgiftemaatschappij zijn er nog een aantal andere bezorgdheden. Ik heb daarnet gesproken over de 60 procentmaatregel en een aantal alternatieven.
Een aantal PWA-vzw’s (plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen) zijn ook erkend en actief als dienstenchequebedrijf. Ook daar is enige onzekerheid, aangezien het hele systeem van de PWA’s deel uitmaakt van de hervorming rond tijdelijke werkervaring.
Minister, wat is de stand van zaken met betrekking tot die aanbestedingsprocedure voor de uitgifte van de dienstencheques? Wanneer wilt u die effectief openbaar maken? Kunt u dan ook garanderen dat met de procedure die zal worden gevolgd, het uitgiftebedrijf op 1 januari 2016 van start kan gaan en we op die manier zekerheid kunnen geven aan de honderdduizenden gebruikers en de tienduizenden werknemers in de sector?
Het was een federale bevoegdheid en is nu een gewestelijke bevoegdheid. Het is niet oninteressant om te leren van de ervaringen van de federale collega’s en misschien samen te werken met de andere gewesten. Is er overleg en wat is de uitkomst ervan? Wordt er formeel samengewerkt om die aanbesteding vorm te geven?
Met betrekking tot de 60 procentmaatregel die is afgeschaft, voorzag u in een aantal alternatieven. Het is natuurlijk heel kort dag, maar misschien kunt u al wat uitleg geven bij de alternatieven die u hebt uitgewerkt en de eerste resultaten in dezen?
Ik sprak daarnet over de PWA-vzw’s met dienstenchequeafdelingen. Hoe ziet u de toekomst van die activiteiten bij de vzw’s?
Plant u nog evaluaties of aanpassingen van het dienstenchequesysteem? In uw beleidsnota had u het onder andere over een verdere vereenvoudiging en digitalisering van het systeem en over een professionalisering van de sector. Er zijn duizend bedrijven. Het opleidingsfonds kan een rol spelen. Misschien plant u nog andere aanpassingen?
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Mijnheer Bothuyne, u stelt hier inderdaad een aantal pertinente vragen waarbij ik me zeker wil aansluiten. Ik heb nog twee bijkomende vragen.
Mevrouw Taelman heeft op 5 februari een soortgelijke vraag om uitleg gesteld. U gaf toen aan, minister, dat u bij een nieuwe offerteaanvraag zou inzetten op de digitalisering van dienstencheques. Zijn de plannen al concreter?
De PWA-DCO’s hebben heel wat twijfels over hun rentabiliteit naar de toekomst toe. In hoeverre kunnen de reserves die ze hebben opgebouwd, voor enig soelaas zorgen? Hoe ziet u de positie van deze PWA-DCO’s? Moeten ze zich inpassen in het reguliere circuit? Zo ja, beschikken ze wel over voldoende troeven om rendabel te zijn?
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Minister, ik sluit graag aan bij de vraag om uitleg van de heer Bothuyne. Het is inderdaad zo dat Federgon in haar jaarverslag de vraag heeft gesteld naar de stand van zaken inzake het openbaar maken van de aanbesteding voor de uitgifte van de dienstencheques. Ook hier zou ik graag een stand van zaken krijgen.
In datzelfde jaarverslag staat dat de vraag naar de dienstencheques afneemt. Het aantal klanten is wel gestegen met 2,6 procent en het aantal huishoudhulpen met 0,9 procent, maar globaal gezien daalt de vraag. De reden zou kunnen zijn dat mensen minder lang gebruikmaken van de dienstenchequeactiviteiten. Dat zou alvast zo zijn volgens Federgon.
Minister, hoe evalueert u zelf de dalende trend van de vraag naar dienstencheques? Maken mensen inderdaad minder lang gebruik van dienstenchequeactiviteiten?
Minister Muyters heeft het woord.
Collega’s, voor mij is de aanstelling van die uitgiftemaatschappij prioritair. Mijnheer Bothuyne, u hebt een aantal omstandigheden geschetst. Dit moest en moet uiteraard grondig worden voorbereid. We hebben input gevraagd aan de sector en aan de federale overheid. Ik ga daar straks dieper op in. Op basis daarvan hebben we een bestek uitgewerkt. Dat ontwerp hebben we dan besproken met de RVA en de inspecteur van Financiën. Nadien hebben we een gespecialiseerd advocatenkantoor gevraagd om na te kijken of het juridisch in orde was.
Na al die stappen heb ik op 30 april – een week geleden – het ontwerp voor advies overgemaakt aan de inspecteur van Financiën. Als ik dat advies heb, zal ik bekijken of er aanpassingen nodig zijn. Na die aanpassingen zal ik het bestek zo spoedig mogelijk publiceren. Ik wacht dat dus even af. Het zal niet lang meer duren.
Op basis van de indicatieve tijdsplanning zou de opdracht begin oktober kunnen worden gesloten. Als we een van de komende dagen naar de markt gaan, zullen we volgens mij effectief in oktober de opdracht kunnen sluiten.
Je kunt natuurlijk nooit de zekerheid hebben dat het niet juridisch zal worden aangevochten. Wel kan ik de garantie geven dat alle mogelijke acties en maatregelen zijn getroffen om de opstart op 1 januari 2016 mogelijk te maken. We hebben natuurlijk rekening gehouden met de vonnissen uit het verleden. Dat zal u niet verbazen.
Met betrekking tot het opstellen van het bestek hebben we de expertise van de federale collega’s ten volle benut. Ik heb dat eigenlijk al gezegd. Er waren ook gesprekken met de andere gewesten. Tot mijn plezier stel ik vast dat iedereen daarin zijn eigen weg wil gaan. Maar – en dat is positief – je ziet dat we uit praktische overwegingen wel de overeenkomst hebben gesloten dat we allemaal dezelfde startdatum hebben. Dat is dan effectief 1 januari 2016. Dat is belangrijk.
De acties van de VDAB die werden vastgelegd in het afsprakenkader met de werkgevers ter vervanging van de 60 procentregel, worden uitgevoerd. U weet wat de filosofie was, namelijk het activeren van die arbeidsreserves, specifiek voor de vacatures. Het gaat dan om het opvolgen van sollicitatieopdrachten, het vragen van sollicitatiefeedback bij de dienstencheque-ondernemingen en het plannen van de nodige vervolgacties.
Als dat nodig is, kunnen er attitudetraining, technische opleidingen en heroriëntering zijn. Zoals u zelf zei, is het te vroeg om daarop een beoordeling te doen. De laatste gegevens dateren van het laatste kwartaal 2014. Toen was de 60 procentregel nog van toepassing. Mijnheer Bothuyne, ik denk dat we een paar kwartalen zullen moeten afwachten om dan effectief te komen tot een evaluatie.
U hebt gevraagd naar de toekomst van de dienstencheque-afdelingen. Ik wil daarvoor graag verwijzen naar de vraag om uitleg 2044 van de heer Van Malderen. De VDAB is momenteel druk bezig om de nodige kennis te verzamelen en om de toekomstopties voor de PWA’s te verkennen.
In afwachting blijft de bestaande regelgeving gelden en blijft de huidige werking van de PWA-vzw’s en het PWA-stelsel ongewijzigd.
Uw vraag over de aanpassing van het dienstenchequesysteem wil ik graag in twee delen splitsen, enerzijds de monitoring en anderzijds de aanpassing. Wat de monitoring betreft, zal de maatregel permanent worden opgevolgd vanuit de dienst Studie & Beleidscoördinatie. Het departement zal de monitoring van het dienstenchequesysteem uitbreiden. Het zal zelfs een grotere rol spelen dan vandaag federaal het geval is.
Dit wordt momenteel nog uitgewerkt. Wat de evaluatie betreft, zullen we onderzoeken welke punten nog relevant zijn en eventuele aanpassingen van het huidig wettelijk kader voorstellen.
Mevrouw Van Eetvelde, op dat moment kunnen we misschien een beter inzicht hebben om een verklaring te geven. Ik kan nu geen betere verklaring geven. Ik denk dat Federgon het best geplaatst is om een mogelijke daling in te passen. Ik heb op dit moment geen betere verklaring. Als we meer gegevens hebben en er meer monitoring is, is dat misschien mogelijk. Vandaag heb ik echter geen betere verklaring.
De aanpassingen die zijn opgenomen in het regeerakkoord of die noodzakelijk zijn voor de overname, zijn voor mij prioritair. Zoals ik al zei, hebben we die al gerealiseerd of zijn ze lopende. Verder streef ik er vooral naar om de maatregel te continueren en enkel initiatieven te nemen waarbij we een echte verbetering van het stelsel kunnen krijgen. Ik heb in het verleden al gezegd dat we nu niet naar een automatisering of digitalisering gaan omdat je dan de continuïteit in het gedrang brengt. Je moet het grondig voorbereiden. Het is zeker een stap die we in de toekomst zullen zetten.
Voor mij is het onderzoek van het Vlaams Interuniversitair Onderzoeksnetwerk Arbeidsmarktrapportering (VIONA) rond de rentabiliteit van de dienstenchequeondernemingen en de werkzaamheden rond discriminatie op de werkvloer zeer belangrijk. Als de studie is afgerond, kunnen we daarmee verder rekening houden. Mevrouw Talpe verwees er ook al naar.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Belangrijk nieuws is dat dat bestek al min of meer gefinaliseerd is en dat de publicatie eraan komt. Misschien kunt u heel kort toelichten of er wijzigingen zijn in de werkwijze van de uitgiftemaatschappij ten aanzien van het huidige federale systeem?
Ik ga ervan uit dat u heel goed bent voorbereid en dat het bestek op alle vlakken rekening houdt met mogelijke problemen, lessen uit het verleden enzovoort.
Wat als het om een of andere reden toch fout loopt en er juridische procedures zijn die ervoor zorgen dat de gunning niet kan gebeuren of dat er andere onzekerheden zijn? Is er een afspraak met de federale overheid dat er een voorlopige continuering kan zijn van het huidige systeem, een soort terugvalbasis die voor wat zekerheid kan zorgen?
Ik ben wel degelijk benieuwd hoe u die toekomst van de PWA’s ziet en hoe de VDAB daarrond werkt. Het personeel wordt op dit moment overgedragen. Ook daar zijn wel wat onzekerheden mee gemoeid. Het is belangrijk om die dienstenchequeactiviteiten naast de PWA-activiteiten te onderscheiden en te zien op welke manier daaraan het best een toekomst wordt gegeven. Heel wat lokale besturen zijn heel hard bezig met die problematiek.
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Ik heb nog een korte bijkomende vraag in verband met die evaluatie. Zult u vasthouden aan dat jaarlijks rapport van IDEA Consult, dat nu federaal wordt opgevraagd? Zou u dat ook op Vlaams niveau behouden?
Mevrouw Claes heeft het woord.
Er heerst heel wat ongerustheid, zowel bij de lokale besturen die de PWA’s organiseren als bij het personeel, de PWA-beambten die nu federale personeelsleden zijn en die op 1 januari 2016 Vlaamse ambtenaren worden. Zijn daarover besprekingen bezig? Wat gebeurt er met het statuut van die mensen? Wordt dat overgenomen of krijgt dat een nieuw statuut? Ik weet niet of u, naast het organisatorische voor de PWA’s, ook een zicht hebt op de gevolgen die er zijn voor de PWA-beambten?
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Ik heb geen bijkomende vragen over de gunning en de uitgiftemaatschappij voor de dienstencheques. Ik heb wel een vraag over de manier waarop de hervormingen en de implementatie van het PWA-stelsel gebeuren in het kwalitatieve luik naar de Vlaamse arbeidsmarkt toe. Wat is daarin de stand van zaken?
Minister Muyters heeft het woord.
Op de bijkomende vraag over het bestek ga ik niet antwoorden. Ik wil eerst bekijken wat de Inspectie van Financiën daarover zegt, en of ik het bestek moet aanpassen of niet. Als ik vandaag meer uitleg geef over het bestek, maar er achteraf nog aanpassingen moeten aan gebeuren, dan zou dat weer kunnen aangegrepen worden om juridisch iets te zoeken. We moeten dus voorzichtig zijn. Ik ga ervan uit dat u dat begrijpt.
Ten tweede denk ik niet dat er een afspraak is. Ik zou dat nog moeten nagaan om er zeker van te zijn dat op federaal vlak niet is afgesproken dat zij voortgaan. Wij moeten het overnemen. Het is ook zo afgesproken met de andere gewesten. Wij gaan er dan ook voor. We hebben juridisch alles gedaan om dat te onderbouwen. Ik heb daarnet de stappen vermeld. Ik ga ervan uit dat we dat kunnen en zullen doen. We mogen er niet van uitgaan dat anderen nog processen kunnen winnen. Over het evaluatierapport van Idea Consult hebben we nog geen beslissing genomen.
Ik kom tot de PWA. Het is belangrijk dat we de kennis over de operationele werking van de PWA zo snel mogelijk verwerven en dat we op een doordachte en degelijke manier een hervorming van het PWA-systeem kunnen doen. Welke studies hebben we gedaan of zijn lopend? We hebben een studie van het Vlaams Interuniversitair Onderzoeksnetwerk Arbeidsmarktrapportering (VIONA), waarbij het PWA-stelsel in kaart wordt gebracht. Daarmee zullen we de morfologie van het PWA-stelsel, de sterktes en de zwaktes van het systeem kennen. De resultaten van die studie zullen we eind juni 2015, dus binnenkort, hebben.
Ten tweede hebben we juridisch-technische knelpunten in kaart laten brengen, zodat we ook die kunnen uitklaren.
Ten derde is er in de schoot van Synerjob – dus met de collega’s van de andere gewesten – een werkgroep PWA opgericht die zich buigt over alle gewestoverschrijdende materie eigen aan de PWA en over de toekomst van de PWA in de verschillende gewesten. Dat moeten we immers ook goed bekijken.
Een vierde punt waaraan we werken zijn de lokale samenwerkingsprojecten tussen PWA en VDAB, zoals bijvoorbeeld in Brugge, waar een project werd opgezet dat specifiek op de doorstroom van PWA-werknemers is gericht. We proberen daar verder inhoudelijke input en inzichten te krijgen.
Tot slot heeft de RVA zich geëngageerd om, wat de PWA-materie betreft, in een kennisoverdracht te voorzien via technisch overleg. De VDAB heeft daar al veelvuldig gebruik van gemaakt om verschillende specifieke items in verband met PWA verder uit te diepen.
Een conceptnota met de krijtlijnen van een nieuw stelsel van tijdelijke werkervaring ben ik aan het voorbereiden, aangezien ik daarover voorlopig geen input heb gekregen van de sociale partners en ik daar toch verdere stappen in wil zetten. Ik heb wel beloofd om nog informeel overleg te plegen met de vakbonden en werkgevers. Ik hoop dat ik mijn conceptnota nog voor het zomerreces aan de Vlaamse Regering kan voorleggen. U weet dat het PWA-stelsel in verband met artikel 60 en 61 over projectgesco’s dan effectief wordt bekeken. Pas dan kan een tijdspad en een operationalisering van de hervorming van het PWA-stelsel worden uitgetekend. U hebt nog uitdrukkelijk gevraagd naar de integratie van de PWA-beambten in de VDAB-werking, de hervorming van de PWA-vzw’s en de impact daarvan op de dienstenchequeafdelingen en de bestaande reserves, de mogelijke organisatie van lokaal-regionaal overleg. Dat zijn allemaal aspecten die deel moeten uitmaken van de operationalisering van de hervorming.
Ik denk dat ik daarmee ook op de vragen van de heer Bothuyne en de bijkomende vragen van mevrouw Claes heb geantwoord. Voor mij is het essentieel snel vorderingen te maken en daarom wilde ik ook niet langer op de sociale partners wachten. Uiteraard wil ik hen verder wel bij de zaak betrekken.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Het is inderdaad belangrijk snel duidelijkheid te geven over de PWA’s, voor de gebruikers, voor de betrokken werknemers, voor de lokale besturen. Volgens mij moet ook de VVSG daarbij worden betrokken. Binnen de VVSG is er trouwens een PWA-werkgroep actief en ik ga ervan uit dat u daarmee contact hebt, minister, zodat wat in de toekomst wordt uitgewerkt, ook effectief aansluit bij de plannen op lokaal niveau. Ook dat lokale niveau kan inzake arbeidsmarktbeleid een heel belangrijke rol spelen.
Ik kan dat bevestigen.
Waarvoor dank. Ik merk dat er op het terrein over de PWA-beambten heel wat ongerustheid en zelfs ongenoegen bestaat. Blijkbaar ligt in de lopende onderhandelingen een voorstel op tafel dat een aanzienlijke verslechtering van het statuut van de betrokkenen inhoudt. Dat lijkt me vreemd, want de staatshervorming mag in principe niet leiden tot een slechter statuut voor de betrokken ambtenaren. Ik ga ervan uit dat u het hiermee eens bent en dat u de zaak zult volgen, om ervoor te zorgen dat geen waardevolle kennis verloren gaat en mensen niet in hun loopbaan worden gefnuikt.
U hebt studies besteld, die in juni klaar zouden moeten zijn. Uiteraard zouden wij parlementsleden die ook heel graag kunnen inkijken en bespreken.
Mevrouw Claes heeft het woord.
Vier studies zijn besteld en zijn eind juni van dit jaar klaar. Aansluitend komt de conceptnota naar het parlement om in het najaar, veronderstel ik, alles te concretiseren. In dat geval lijkt de timing van 1 januari 2016, vermeld in de brief naar de PWA-organisaties, me wel haalbaar, minister. Ik zie de minister knikken, maar het zou goed zijn dat er voor het verslag ook een formeel ja komt. Het is belangrijk dat we proberen die timing ook te halen.
Minister Muyters heeft het woord.
De filosofie is dat de aanpassingen vanaf 1 januari 2016 worden uitgerold. Dat betekent niet dat het nieuwe systeem dan met een ‘clear cut’ start. Er kunnen overgangen worden gemaakt. Maar de aanvang is nog altijd gepland op 1 januari.
Mevrouw Claes heeft het woord.
In afwachting blijft alles hetzelfde, maar vanaf 1 januari kan er een soort overgang naar de implementatie ontstaan.
Inderdaad.
De vraag om uitleg is afgehandeld.