Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, dat de werkzaamheidsgraad van personen uit een niet-EU-land bij ons zeer laag is, werd reeds herhaaldelijk vastgesteld. De Commissie Diversiteit van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) vindt deze kwestie dermate ernstig dat ze op eigen initiatief een advies heeft opgemaakt. Het advies spitst zich toe op de hooggeschoolde nieuw- en oudkomers, omdat uitgerekend bij hen de kloof met Belgen en mensen afkomstig uit de EU op het vlak van de werkzaamheidsgraad nog meer uitgesproken is. Die kloof bedraagt blijkens de cijfers van de SERV meer dan 20 procent, met 67,1 procent bij niet-EU’ers en 87,9 procent bij Belgen. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Europese Commissie wijzen op de complexe bevoegdheidsverdeling tussen het federale niveau en de deelgebieden als oorzaak van die discrepantie, alsook op het gebrek aan coördinatie en samenwerking tussen de beide niveaus.
De Koning Boudewijnstichting heeft deze kritieken laten onderzoeken door twee professoren van het Institute for European Studies aan de VUB. Die komen tot de opmerkelijke vaststelling dat de overheidsorganisatie niet complexer is dan in andere federale staten of landen met een sterke vorm van decentralisatie. De graad van complexiteit is nagenoeg dezelfde als in Duitsland en slechts de helft van die in Spanje en Canada.
Wat daarentegen wél een rol speelt zijn de rigiditeit van de arbeidswetgeving of de aan- of afwezigheid van een gerichte aanwervingspolitiek in het buitenland. Ook het gebrek aan samenwerking binnen het regionaal niveau blijkt een factor van belang.
De regio’s hebben sinds de zesde staatshervorming heel wat hefbomen in handen, maar het blijft wachten op een beleid dat de verschillende departementen overstijgt. Vooral de samenwerking tussen Werk en Onderwijs blijkt voor verbetering vatbaar.
Minister, hoe reageert u op het onderzoek in opdracht van de Koning Boudewijnstichting, meer bepaald op de bevinding dat het in de regio’s ontbreekt aan een beleid dat de verschillende departementen overstijgt? Werd er al werk gemaakt van een intensere samenwerking tussen de departementen Werk en Onderwijs met betrekking tot de lage arbeidsparticipatie van mensen afkomstig uit een niet-EU-land? Welke opvolging hebt u al gegeven aan het advies van de Commissie Diversiteit van de SERV over hooggeschoolde nieuw- en oudkomers? Heeft de VDAB zijn bemiddelingsaanpak inmiddels bijgestuurd om te komen tot een meer maatgerichte aanpak? In antwoord op mijn schriftelijke vraag van 27 oktober 2014 stelde u dat de mogelijkheid onderzocht werd om een tender uit te schrijven voor de aanpak van hooggeschoolde allochtonen. Wat is hier de stand van zaken?
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Mevrouw Talpe, ik lees dat onderzoek op een andere manier. Men maakt de vergelijking met andere federale of decentrale staten en bekijkt dan de situatie van allochtonen op de arbeidsmarkt. De maatschappelijke situatie met de vergeleken landen is ook anders. Het migratiebeleid in Canada is totaal anders dan in België.
Tevens citeer ik uit de conclusie van de onderzoekers van de VUB: “De bevoegdheidsverdeling kan dan niet worden beschouwd als de belangrijkste oorzaak van deze kloof. Toch blijft er nog veel ruimte om gezamenlijke beleidsinspanningen aan te moedigen die de beleidsresultaten van België en de deelstaten kunnen verbeteren.”
Volgens de cijfers van de VDAB heeft een op vier van de werkzoekenden een migratieachtergrond. Men verwijst daarbij naar tal van oorzaken: het lage onderwijsniveau, de taalachterstand, negatiever zelfbeeld, vasthouden aan kostwinnersmodel, gebrek aan een efficiënt netwerk, werkloosheidsval en een falend migratiebeleid.
Vaak horen we dat onderwijs en werk twee gescheiden werelden zijn, maar ik vind dat de Vlaamse overheid heel wat inspanningen levert.
Welke initiatieven en projecten worden vandaag specifiek genomen om deze doelgroep te activeren? Wat zijn de resultaten? Worden deze meegenomen als goede praktijk voor de verdere uitrol van het beleid? Wordt de samenwerking van de VDAB met andere actoren zoals Integratie en Inburgering of de Huizen van het Nederlands geëvalueerd? Hoe verloopt dat?
Mevrouw Claes heeft het woord.
Minister-president Bourgeois heeft bij het afleggen van de beleidsverklaring heel duidelijk opgeroepen om de situatie van allochtone werklozen specifiek te bekijken. Deze vraag is maar een klein onderdeel van de problematiek. Ik volg de vorige spreker, die zegt dat er al heel wat onderzoek is gebeurd naar de reden van de hoge werkloosheid bij zowel laag- als hooggeschoolde allochtonen. Buiten de verklaring die er afgelegd is, lijkt het me toch wel zinvol dat alle ministers samen bekijken op welke manier we de allochtone werkloosheid kunnen aanpakken. Daar is een totaalaanpak nodig. Deze problematiek moet bijna volledig federaal worden opgelost inzake arbeidswetgeving.
Minister, is zo’n totale aanpak een goede manier van werken? Wilt u een deel daarvan zelf trekken? Ik denk dat wij als samenleving voor een heel grote opdracht staan. Dit wordt een groot maatschappelijk probleem.
Minister Muyters heeft het woord.
Collega’s, er gebeuren zeer veel acties specifiek, zeker bij Werk. Straks kom ik bij uw vragen, mevrouw Claes. Even geduld. Die coördinatie is er.
Vanuit Werk heb ik een aantal specifieke acties. Het wordt misschien niet altijd zo ervaren. Denk aan de WIJ!-actie (Werkinleving voor Jongeren), waarbij laaggeschoolde of ongeschoolde jongeren werkervaring opdoen op de arbeidsmarkt. U weet dat, ik vind het allochtoon-zijn op zich geen reden om bij een actie betrokken te zijn, maar wel de afstand tot de arbeidsmarkt. Wie ongeschoold op de arbeidsmarkt komt, heeft een groot mankement. In de WIJ!-projecten komt die groep veel meer aan bod. Hetzelfde geldt voor de individuele beroepsopleiding (IBO) en diversiteitsplannen. We hebben Jobkanaal, de diversiteitsconsulent, de activeringsconsulent, er is heel wat. Deze acties som ik nu uit mijn hoofd op. Soms zijn ze heel specifiek naar die groep, even vaak zijn ze breder, maar dan maakt de groep er veel meer gebruik van.
Ik ben het niet eens met de studie en de vaststelling van de Koning Boudewijnstichting. Mevrouw Talpe, mevrouw Claes, u vraagt naar meer departementoverstijgende actie. Er is al jaren afstemming met de verschillende beleidsdomeinen op beleidsniveau via de Commissie Integratiebeleid. Via deze commissie draagt het beleidsdomein Werk bij tot het horizontaal integratiebeleid via een gemeenschappelijk doelstellingenkader. Het doelstellingenkader voor deze legislatuur, waarin ook doelstellingen voor het domein Werk worden opgenomen, is reeds in de maak. Minister Homans, bevoegd voor het integratiebeleid, coördineert dat.
In tweede instantie stelt u de vraag naar een intensere samenwerking tussen de departementen Werk en Onderwijs. We werken samen rond de opleidingen NT2. Momenteel wordt het inburgerings- en integratiebeleid en het NT2-landschap hertekend. Naar aanleiding van deze veranderingen zal ik de samenwerkingen bekijken en indien nodig versterken en bijsturen.
Zoals ik al aanhaalde in oktober over het advies van de Commissie Diversiteit in de SERV, is het document een positieve bijdrage. Ik heb toen aangegeven dat we met de verschillende aanbevelingen reeds aan de slag waren gegaan, dit blijven we doen. Dat is juist. Dat is ook nog een antwoord aan u, mevrouw Van Eetvelde.
Zoals aangegeven was de VDAB reeds voor het advies bezig met een meer maatgerichte aanpak voor nieuw- en oudkomers. Op het moment van het advies stonden een aantal projecten in de stijgers die we nu aan het uitrollen zijn. Ik geef u enkele voorbeelden. We hebben Connect2Work in Antwerpen. Dat werd als een ESF-project (Europees Sociaal Fonds) gestart door de VDAB; het geeft bijkomende ondersteuning. Een tweede voorbeeld is de app Mentor. Dat is typisch zo’n algemene app, maar die groep zou er meer gebruik van kunnen maken, zeker de hogeropgeleiden. Met deze app kunnen werkzoekenden een mentor zoeken die hen kan ondersteunen bij het solliciteren en bij het uitbouwen van een netwerk. Als die groep hier wil op inspelen, zal dat meer effect hebben.
Uw laatste vraag gaat over die tendering. Momenteel is er nog geen overheidsopdracht uitgeschreven in dit verband. De VDAB werkt wel mee aan enkele ESF-projecten, waaronder het reeds vermelde Connect2work. We wachten de resultaten en evaluatie hiervan af, indien positief zal het project uitgebreid worden naar andere regio’s. Dan kan de tendering worden bekeken.
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Minister, dit moet inderdaad in een ruimer perspectief worden bekeken. Maar de vraag ging hier specifiek over de hooggeschoolde niet-EU-personen en was gericht op de resultaten van een onderzoek en op wat u daarvan vond. Het is wel degelijk ook Vlaams want we spreken over de departementen Werk en Onderwijs. Ik ben ervan overtuigd dat u dit zeker van nabij zult opvolgen en bijsturen waar nodig. Is er ook een overleg met het federale niveau gepland, in het bijzonder over de opmerking over de arbeidsrigiditeit?
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Ik vind de afstand tot de arbeidsmarkt belangrijker dan de afkomst.
Ik heb niet meteen een afspraak met federaal minister Peeters over de arbeidsrigiditeit. Ik ga ervan uit dat hij die problematiek en die studie kent. Ik heb wel regelmatig contact over het normatief kader. We zullen bij gelegenheid de arbeidsrigiditeit en die studie aan bod laten komen. Iedereen weet dat er met betrekking tot arbeidsreglementering modernisering mogelijk is.
De vraag om uitleg is afgehandeld.