Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, collega’s, het betaald educatief verlof (BEV) is ondertussen op zich bijna een monument. In 2015 bestaat het dertig jaar. Ook het bereik is monumentaal. Het systeem dat toelaat dat de werknemers zich met behoud van loon kunnen bijscholen, heeft een bereik van meer dan 1,5 miljoen werknemers. In 2012-2013 hebben bijna 77.000 werknemers daarvan gebruikgemaakt.
Wat succes, bereik en nood betreft – zeker in het kader van het debat rond levenslang leren – moet deze maatregel niet in vraag worden gesteld.
Het is natuurlijk wel zo dat, in het kader van de zesde staatshervorming, de bevoegdheid om het betaald educatief verlof te organiseren is overgegaan naar de gewesten.
De aanleiding van mijn vraag is dat op 1 april 2015 naast de bevoegdheid ook de ambtenaren zijn overgegaan. Dat betekent dat vandaag ook Vlaanderen een erkenningscommissie kan organiseren en het BEV ook administratief in orde kan houden. Het systeem op zich beantwoordt aan een vraag, namelijk de vraag van mensen die een behoefte ervaren of de ambitie hebben om zich bij te scholen, maar die in de ratrace waar we allemaal in zitten, de factor tijd tegen zich krijgen. Ze zien geen mogelijkheid om bovenop het werk en het drukke privéleven ook nog eens te gaan studeren. Deze maatregel is dan de remedie. Hij biedt de mogelijkheid dat er tijd wordt gecreëerd en hij biedt financiële ruimte om die tijd te besteden aan een opleiding.
In de loop der jaren is een lijst van opleidingen tot stand gekomen die in aanmerking komen voor opleidingen die zowel maatschappelijke als professionele inzetbaarheid verhogen. We hebben ook al kunnen lezen dat ook de vakbonden een insteek gaven met betrekking tot de mogelijke invulling van het BEV door Vlaanderen. Voor de vakbonden is een inperking van het type opleiding of het aantal uren onaanvaardbaar, ook gezien de traditioneel zeer lage participatie van werknemers aan permanente vorming en opleiding buiten het BEV. Ze vragen een aanpassing van het systeem aan de veranderde realiteit van de arbeidsmarkt, in het bijzonder een uitbreiding voor alle deeltijdse werknemers en ploegwerknemers en ze vragen ook een administratieve vereenvoudiging van het systeem. Ze roepen alle overheden op – en ik kan hun betoog bijtreden – om het recht op levenslang leren meer zuurstof te geven zodat men zich permanent kan bijwerken op het vlak van maatschappelijke en technische ontwikkelingen en zodat de werknemers duurzaam inzetbaar blijven op de arbeidsmarkt.
Minister, hoe zal Vlaanderen de bevoegdheden die we hebben gekregen door de zesde staatshervorming aanwenden om het systeem van BEV verder uit te bouwen en te ondersteunen? Hoe reageert u op de gezamenlijke oproep van de drie vakbonden? Garandeert u het budget zoals het is overgekomen? Welke maatregelen zult u nemen om de praktische organisatie en de administratieve procedures verder in goede banen te leiden en waar mogelijk te vereenvoudigen en te optimaliseren? In welke timing voorziet u om dat te doen?
Mevrouw Fournier heeft het woord.
In januari heb ik ook al een vraag gesteld over BEV, maar dan specifiek voor de vrijwillige brandweer. U verwees toen naar het Banenpact en u zei toen dat de opleidingsverstrekkers ook een aanvraag konden indienen om erkend te worden. Enkele dagen later is er ook in de Kamer een vraag gesteld aan federaal minister Jambon over de opleiding voor de vrijwillige brandweer. Minister Jambon erkende toen de rol van de gewesten, zoals u zei, maar benadrukte zeker ook de rol van en het overleg tussen de sociale partners. Ondertussen werden al stappen in dat overleg gezet, zowel tussen de federale en de Vlaamse minister, als tussen de verschillende gewesten en met de sociale partners over de opleiding voor de vrijwillige brandweer.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Het principe van levenslang leren is natuurlijk ontzettend belangrijk. Het gaat niet alleen over de werknemers, maar over iedereen. Het is juist dat opleiding en bijscholing niet evident is voor werknemers. In uw beleidsnota wordt het principe van meer werkbaar werk ingeschreven: het vinden van een gezond evenwicht tussen werk en privéleven blijft uiteraard een heel belangrijke oefening.
Minister, is er al een evaluatie geweest van het huidige kader van het BEV? Zult u met de overheveling van deze bevoegdheid het systeem ook inhoudelijk hervormen? Kunnen er al vereenvoudigingen worden doorgevoerd?
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Het oneigenlijke gebruik van het systeem van weleer werd aangepakt. Toch lijkt het ons inderdaad niet onlogisch dat er opnieuw een efficiëntieoefening gebeurt. Dat de vakbonden nu meteen heel ongerust reageren en waarschuwen dat er geen verdere inperkingen meer mogen gebeuren, lijkt ons wat kort door de bocht. De vakbonden vragen ook om een uitbreiding, wat uiteraard weer geld gaat kosten. Wat ons betreft, zijn er niet meteen punten die moeten worden uitgesloten, maar er moet wel een toetsing gebeuren op zinvolheid en meerwaarde. Waar we het wel roerend mee eens zijn, is de administratieve vereenvoudiging.
Minister, zult u de efficiëntieoefening in verband met BEV aanpakken? Hoe zult u dat doen? Wat zijn daarbij de voornaamste parameters? Zult u ook de sociale partners, dus niet alleen de vakbonden, maar ook de werkgevers kennen in deze hervormingsplannen?
Minister Muyters heeft het woord.
Het is voor mij goed dat het BEV overgekomen is naar Vlaanderen. We hebben de materiële bevoegdheid en het personeel ingekanteld in het departement Werk en Sociale Economie. De afgelopen maanden hebben we al een aantal beslissingen genomen die het mogelijk maken om die bevoegdheid verder uit te oefenen. Ik denk bijvoorbeeld aan de compensatievergoeding voor het schooljaar 2014-2015 die moet worden vastgelegd. We hebben ze vastgelegd op 22,08 euro. Ten tweede is er, om bijkomende of nieuwe opleidingen te kunnen organiseren, een Vlaamse erkennningscommissie nodig. Voor de ondertekening van het besluit betreffende de samenstelling wacht ik op de publicatie van het oprichtingsbesluit in het Staatsblad. De beslissingen zijn dan genomen en dan kunnen de nieuwe aanvragen worden ingediend. Collega Fournier, we hebben de nodige stappen gezet volgens de klassieke methode zodat, als de brandweer nieuwe opleidingen wil erkend krijgen, ze die aanvraag kan indienen zodra die commissie is samengesteld.
We zijn overeengekomen, en dat staat in het Vlaams regeerakkoord, om tot één Vlaams opleidingsincentive voor werknemers te komen. Daarover is afgesproken dat we de sociale partners, zowel werkgevers als vakbonden, de nodige ruimte zullen geven. We hebben gezegd dat we tot een banenpact willen komen.
U weet nog dat het tweede hoofdstuk het kwalitatieve onderdeel is, waarover de sociale partners een voorstel zouden doen. Dat zou zowel werkervaring als opleidingsincentives betreffen. Ik heb gezegd dat ik niet langer zou wachten op een voorstel over werkervaring: ik wil nog wel overleg plegen, maar ik ga geen initiatief nemen in dat verband. Ik heb aan de sociale partners ook laten weten dat ik in een vooropleiding nog iets meer tijd wil geven omdat ik vind dat dat ook belangrijk is en omdat ik niet alles tegelijkertijd ga aanpakken.
Ik begin dus met werkervaring. Daarover ga ik een insteek geven. In verband met de opleiding krijgen de sociale partners een bijkomende kans om zelf een voorstel te formuleren. Ik heb dan ook gezien dat de drie vakbonden op 23 maart naar het belang van BEV hebben verwezen. Ik kijk vooral uit naar een gezamenlijk voorstel van de vakbonden en de werkgevers. Ik hoop dat ze samen iets op tafel van de Vlaamse Regering leggen en binnen de SERV daarover tot eensgezindheid komen.
Op het vlak van het budget telt de impact van het BEV pas in het volgende begrotingsjaar. Concreet betekent het dat de budgettaire impact van 2014-2015 van toepassing is op het begrotingsjaar 2016. Die vertraging zorgt ervoor dat we uiteraard zeer nauwlettend moeten monitoren, maar er is geen besparing gepland. Er is evenmin in een bijkomend budget voorzien, maar dus ook niet in een besparing.
Welke maatregelen? Zoals daarnet al gezegd, wil ik eigenlijk komen, zoals het regeerakkoord zegt, tot een meer conforme, meer afgestemde Vlaamse opleidingsincentive. In afwachting daarvan kan men toch al een aantal dingen doen. Dat is daarnet ook al gevraagd. Mevrouw Van Eetvelde, u vroeg naar de administratieve vereenvoudiging. Daar moeten we niet op wachten. Dat kunnen we nu al doen. Dat is ook al voorbereid. Er is een online formulier voor erkenning, dat tegen het begin van volgend schooljaar klaar zou zijn. Als de brandweer daarvoor dus een erkenning zou vragen, dan kan dat tegen dan al online gebeuren. Ook wat de indiening van de dossiers betreft, wordt een vereenvoudiging bekeken. Ik ga er echter van uit dat de grootste vereenvoudiging een integratie tot een meer uniforme opleidingsincentive zal zijn.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, u hebt toch wel een paar dingen gezegd waarop ik verder wil ingaan. Ik zal beginnen met het budget. Het is uiteraard al heuglijk in deze budgettaire context te vernemen dat u geen specifiek besparingsplan hebt. Wat niet is, kan nog komen: vandaar onze waakzaamheid. In deze formule is er, aangezien het gaat over compensatie van loon, immers natuurlijk een lineair verband tussen het bereik en het budget. Er kunnen andere ideeën zijn met betrekking tot administratieve vereenvoudiging en efficiëntie, maar aangezien het gaat over het compenseren van loonverlies, is er dat lineair verband.
Ik zou u en alle collega’s er dus ten zeerste voor willen waarschuwen daar niet aan te tornen. Integendeel, er moet worden bekeken of men een aantal zaken kan doen die dat bereik kunnen verruimen. Daarmee richt ik me vooral ook tot mevrouw Talpe. Vlaanderen heeft geen ongelooflijk luxueuze positie als het gaat over deelname aan permanente vorming, aan levenslang leren. Levenslang leren is echt nog een werf waarbij men aan de fundamenten zit. Het is niet zo dat men ter zake aan de ornamenten bezig is. Ik verwijs naar de mensen die deeltijds werken, de mensen die ploegwerk doen. Denken we maar aan heel de eindeloopbaanproblematiek. Minister, er is wetenschappelijk vastgesteld dat ploegenarbeid niet zo ongelooflijk gezond is en dat mensen dat beter niet heel hun carrière doen, zeker als het over nachtwerk gaat. Zorg er dan voor dat je bereik ook die groepen omvat, zodat ze de mogelijkheid hebben om zich bij te scholen, om alternatieve stappen in hun carrière te zetten, andere stappen dan die richting werkloosheid.
Minister, ik noteer ook dat u de bal in het kamp van de sociale partners legt om te komen tot wat u “één Vlaamse opleidingsincentive” noemt. Er bestaat vandaag al zoiets. Wat de referentielijsten tussen die twee betreft, is er geen volledige overlapping, bijvoorbeeld tussen wat mogelijk is in het kader van opleidingscheques en wat bestaat qua betaald educatief verlof. Het zal ook op dat niveau moeten worden gefinetuned. Is het dan de bedoeling dat die praktische invulling via lijsten gebeurt via de sociale partners? Met andere woorden, worden die lijsten gekopieerd, met betaald educatief verlof in de vorm van een cheque? Wat zijn voor u de limieten? U zegt dat de sociale partners met een voorstel moeten komen, maar ik kan me voorstellen dat u op dit vlak zelf ook wel een idee hebt.
Minister Muyters heeft het woord.
Mijnheer Van Malderen, ik heb daar uiteraard ideeën over, maar ik zal die niet delen. Dan hypothekeer ik... (Opmerkingen van de heer Bart Van Malderen)
Neen, zoals u weet, krijg ik dan onmiddellijk een brief waarin de vakbonden me zeggen dat ik wellicht de ideeën van de werkgevers weergeef. Ik zal dat dus niet doen. Ik wil het sociaal overleg de kans geven, zoals altijd, om autonoom met een voorstel te komen. Ik houd er altijd van om nog te wachten met de ideeën die ik heb, tot ik eerst de sociale partners heb gehoord.
Ik heb de bal niet in het kamp van de sociale partners gelegd. Zij hebben die samen gevraagd, en gekregen. In het akkoord van januari over het Banenpact hebben ze uitdrukkelijk gevraagd hiervoor tijd te krijgen. Dat was tot 31 maart. Voor dit onderdeel wil ik hen nog wat extra tijd geven. Wat dat dan inhoudt, dat laat ik echt eerst aan hen over. Hoe ver willen ze gaan? Hoe ver kunnen ze samen gaan en niet gaan? Voor mij is het dus open op welke manier ze dat naar voren brengen.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Ik vraag me soms af wat we hier in het parlement dan zitten te doen. Minister, als u zegt ideeën te hebben, dan gaat het me niet over uw hoogstpersoonlijke zielenroerselen. Dan gaat het over de vraag of er voorstellen circuleren, of er technische dingen zijn die worden uitgewerkt. Dan lijkt het me dat dit parlement er recht op heeft om die te kennen.
De bal lag in het kamp van de sociale partners, tot 31 maart, tot 1 april. Dat was de afspraak. De vaststelling is dat dat er niet is gekomen. Als het ging over andere domeinen, hebt u gezegd zelf een voorstel te zullen doen. Hier zegt u hun nog extra tijd te geven. De vraag is dan tot wanneer, al is het maar omdat we dan zelf onze controlerol in dezen kunnen inplannen. Ik denk dat dit parlement meer moet doen dan alleen maar akte nemen van akkoorden. Ik denk dat we het recht hebben om inzicht te krijgen. Ik heb er ook akte van genomen dat u zegt dat u dan wellicht het werkgeversstandpunt verkondigt. Dat is ook een vaststelling. U geeft al een richting als u zegt naar één opleidingsincentive te willen gaan. Dan moet u toch wel meer kunnen zeggen dan alleen maar dat u dat nu zult voorleggen aan de sociale partners, die met een antwoord moeten komen. Je hebt twee systemen. U probeert die te integreren. Dan lijkt het me dat de methode om daartoe te komen toch ook wel wat meer uit de doeken kan worden gedaan, meer dan zeggen dat dit bij de sociale partners ligt.
Mag ik nog reageren? Ik vind dit wel vrij zwaar. Als ik ideeën lanceer, dan krijg ik te horen dat ik de sociale partners meer kansen moet geven, dat ik geduld moet hebben, dat het belangrijk is een draagvlak te hebben, dat ik de brieven van de vakbonden eens moet lezen, dat ik met dat alles eens rekening moet houden. Nu doe ik dit gefaseerd. Ze krijgen voor het ene wat meer tijd. Voor het andere neem ik een initiatief, maar zal ik óók nog blijven werken met de sociale partners. Dan hoor ik dat het te weinig is. Dan krijg ik kwade reacties, ook vanuit uw partij, vooral vanuit uw partij, zo goed als alleen vanuit uw partij. Soms is er hier en daar Groen nog. Dan krijg ik dat te horen. Als ik zeg dat ik hun meer tijd geef, dan vraagt men me waarom ik dat doe. Men wijst er dan op dat ik het voor het ene wel en voor het andere niet doe. Eerlijk gezegd, ik begrijp het discours niet goed. Wanneer wilt u het? Wanneer wilt u het niet? Hoeveel tijd vindt u dat ik hun moet geven? Ik moet het parlement meer betrekken. Ik zal het parlement betrekken als het parlement moet worden betrokken, uiteraard. Moet ik die ideeën hier op tafel leggen? Neen, ik moet dat niet doen. U zegt dat ik toch al meer weet, omdat er gewag wordt gemaakt van één Vlaamse opleidingsincentive, maar dat stond er al in bij het regeerakkoord. Dat is dus de richting die we uit willen. Het is dus duidelijk, ook voor de sociale partners, dat dat in het regeerakkoord staat. Neen, ik zal daar nu verder niets over zeggen aan het parlement. Dat lijkt me ook logisch. Ik hoor ook niemand anders dat vragen. Het lijkt me logisch dat je, als je sociaal overleg organiseert, dat dan ook ernstig neemt, en ik wil dat in dezen ernstig nemen, zoals ik dat ook bij de rest ernstig wil nemen.
Minister, ik vind de frustratie, en vooral de uiting ervan, echt niet op haar plaats. Het spijt me. Het parlement is er om de regering te controleren. Belet dit dat u overlegt met sociale partners? Neen. Belet dit dat u een draagvlak zoekt met sociale partners? Neen. Ik denk echter dat we het recht hebben te weten welke mogelijkheden worden geëxploreerd, welke richting dat uitgaat. Inderdaad, dat staat in het regeerakkoord, en als u om het even welk reglement in dit parlement erop zou napluizen, als u bekijkt wat normaal is, dan zou u zien dat het de taak van een parlementslid is om de uitvoering van dat regeerakkoord te bekijken. Ik kan alleen maar vaststellen dat u zich ter zake in mist hult. Ik hoop dat het voorstel wat beter zal zijn dan het antwoord dat u nu geeft.
De vraag om uitleg is afgehandeld.