Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, kinderen met een handicap botsen heel vaak op wachtlijsten wanneer ze zorg of ondersteuning nodig hebben. Het doel moet uiteraard zijn om de wachtlijsten weg te werken, ieder kind heeft recht op een kwaliteitsvol leven. We hebben ons binnen de Verenigde Naties (VN) geëngageerd om de inclusiviteit ook voor kinderen waar te maken.
Dat betekent dat we de drempels die er zijn omdat een kind een beperking heeft, moeten wegnemen. Als overheid moeten we uiteraard een ondersteuningsaanbod geven, maar we moeten ook een goed zicht hebben op de noden en de tekorten die er zijn. Daarvoor hebben we een centrale wachtregistratie waarbij we op een centrale manier de gegevens bewaren over de vragen, de noden en de tekorten. Dat is eigenlijk een heel mooie, sterke werking.
Betrouwbare cijfers zijn de basis om een goed beleid te kunnen voeren. Het is over de betrouwbaarheid van de cijfers dat ik een vraag wil stellen. Bij de cijfers van de wachtlijsten bij instellingen voor kinderen met een handicap heb ik ernstige twijfels. Ik vermoed dat die ook opgaan voor andere cijfers vanuit de toegangspoort, het is immers hetzelfde registratiesysteem. De aanleiding is een schriftelijke vraag waarbij u de wachtlijsten per typemodule hebt gegeven. Ik herhaal dat het gaat over de instellingen voor kinderen met een handicap, maar dat dezelfde werkwijze bestaat binnen wat vroeger de sector bijzondere jeugdzorg was.
De cijfers die ik van u kreeg, gaven de stand van zaken op 6 januari 2015. Daaruit konden we afleiden dat er een vrij grote stijging was. Vergelijken was moeilijk, het zijn immers nieuwe indelingen, maar ze gaven toch een tendens weer. Ter illustratie: het ging van 356 wachtenden voor de kortste wachtlijst tot 6027 wachtenden op de langste.
Op 10 maart 2015, amper 2 maanden later, waren die wachtlijsten spectaculair korter. Ze varieerden van 211 tot respectievelijk 3888 wachtenden. Het lijkt geweldig nieuws dat de wachtlijsten plotsklaps heel sterk dalen. Dit geldt natuurlijk alleen als plotsklaps ook veel meer kinderen de zorg krijgen die ze nodig hebben. Het verschil tussen de opnamemomenten is echter zo groot dat we dit niet kunnen verklaren door een plotse stijging van de capaciteit bij instellingen. Die is er ook niet gekomen. Er is een gestage groei van de capaciteit, maar die is niet zo spectaculair. Integendeel, we horen regelmatig alarmsignalen van de instellingen omdat ze zo veel kinderen op de wachtlijst hebben staan en ze dat een heel confronterende situatie vinden.
Er zijn mogelijke verklaringen voor de plotse daling. Ofwel gebeurde de registratie in het verleden niet goed en hadden we in het verleden foute cijfers en werden dezelfde kinderen meermaals op de wachtlijst opgenomen. Ofwel werkt het nieuwe systeem van de toegangspoort vertragend of afremmend en komen de vragen niet meer tot bij de toegangspoort. Dat kan komen doordat de duur om een dossier door de toegangspoort te krijgen, de zogenaamde behandelingstijd, langer is. Het kan ook, en dat is nog erger, doordat kinderen om de een of andere reden niet meer worden doorverwezen naar de toegangspoort.
Ofwel is een deel van de kinderen met een zorgvraag ‘onzichtbaar’ geworden. Een deel van de hulp is rechtstreeks toegankelijk geworden. Dat betekent dat kinderen niet meer via de centrale registratie moeten gaan. Hopelijk betekent dit een gemakkelijkere toegang voor die kinderen in de realiteit, maar ook daar zijn er wachtlijsten. Ze worden niet centraal geregistreerd, maar ze zijn er wel. De kinderen zijn daarom nog niet geholpen.
Minister, hoe verklaart u de plotse daling? Ik gaf u een aantal mogelijkheden, maar welke ervan verklaart de plotse daling?
Een andere vraag is of u een centrale opvolging van de wachtlijsten overweegt. We hebben hier vorige week in het licht van de bijzondere jeugdhulp de mensen van de administratie gesproken. Ze vertelden dat er wel registratiemogelijkheden waren, ook voor de rechtstreeks toegankelijke hulp. Het was een beetje afhankelijk van de goodwill van de instelling om de gegevens al dan niet correct in te vullen. Hebt u plannen om ervoor te zorgen dat we naar een volledige en betrouwbare opvolging gaan voor rechtstreeks toegankelijke hulp die centraal wordt beheerd? Op die manier weten we als beleidsmakers ook waar de noden en waar de tekorten zitten.
Op welke manier worden zorgvragen binnen eenzelfde instelling behandeld? Als er binnen een instelling wordt overgestapt op een andere typemodule omdat de zorgnood veranderd is, moet men dan nog steeds via de toegangspoort passeren of kan dat rechtstreeks? Kan een kind met andere woorden binnen eenzelfde instelling veranderen van typemodule zonder voorafgaande melding via de toegangspoort? Dat zou ook een mogelijke verklaring voor de daling zijn.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Ik wil graag aansluiten bij de vraag om uitleg van mevrouw Van den Brandt met de oproep om metingen te doen van de wachtlijsten voor rechtstreeks toegankelijke hulp (RTH). Meer transparantie in dit systeem is toch wel belangrijk, zeker nu het Basisondersteuningsbudget (BOB) eraan komt. Er zal nog meer een beroep worden gedaan op RTH. Het lijkt ons dus beter dat er een rapporteringssysteem komt zodat er een goed beeld komt van de noden en je daarmee rekening kunt houden als je het beleid uitstippelt rond de RTH.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, de daling is, zoals reeds gecommuniceerd en na afstemming met het agentschap Jongerenwelzijn en het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH), te verklaren door een materiële fout, met name een verkeerde weergave van de registratiecategorie in antwoord op een schriftelijke vraag. Zo werden in de initiële cijfers voor het aantal wachtenden op datum van 6 januari 2015 verkeerdelijk twee groepen cliënten meegeteld die niet thuishoren in deze categorie. Zo werden de cliënten meegeteld die op dat moment reeds hulp kregen voor deze typemodule als ook de jongeren waarvoor op dat moment de hulp met betrekking tot deze typemodule als beëindigd stond aangegeven.
Dit was uiteraard geen correcte weergave van het aantal wachtenden. Om die reden werd dan ook een gecorrigeerd antwoord verstuurd met het aantal wachtenden op datum van 10 maart 2015. In deze gecorrigeerde versie werden de bovenstaande twee groepen uitgezuiverd en werden, zoals het initieel had moeten zijn, enkel de minderjarigen meegeteld die op hulp wachten, meer bepaald die minderjarigen die op 10 maart 2015 aan een voorziening en/of instroommogelijkheid van een voorziening gekoppeld staan. De daling is dus niet te wijten aan een slechte of trage registratie, maar enkel aan het gebruik van een niet-correcte categorie van jongeren om het aantal wachtenden te definiëren.
Zoals u weet, stemmen Jongerenwelzijn en het VAPH sinds 1 maart 2014 nauw af om voor de minderjarige uniforme cijfers te generen rond het aantal kinderen en jongeren met een handicap in de jeugdhulp. Voor de volledigheid is het ook belangrijk te melden – en dat werd ook zo opgenomen in het antwoord – dat we door de beweging van de multifunctionele centra, het rechtstreeks toegankelijk worden van hulpvormen en het werken met modules binnen de integrale jeugdhulp zullen moeten aanvaarden dat we binnen de registratie en rapportage andere wegen ingeslagen zijn.
De rapportage evolueert steeds meer naar een intersectorale kijk. Door het maken van inhoudelijke bewegingen willen we toch benadrukken dat we niet in de verleiding mogen komen om zomaar cijfers met elkaar te gaan vergelijken zonder hierbij oog te hebben voor de inhoudelijke veranderingen.
Er wordt niet in een centrale opvolging voorzien voor de rechtstreeks toegankelijke hulp. Ik wil dat toch eens verklaren. Ik begrijp de zorg en de achterdocht, maar daar is natuurlijk een zeer uitdrukkelijke reden voor.
Een vraaggestuurd instroombeleid in de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de voorzieningen, die hierover regionaal afstemmen met hun partners binnen de jeugdhulp. Het is immers net de bedoeling om met het rechtstreeks toegankelijke aanbod de jeugdhulp dichter bij de gezinnen te brengen. We moeten hierbij samen met de initiatiefnemers vooral zorgen voor een flexibele, eenvoudige en vooral vraaggestuurde toegang. We moeten toch echt vermijden dat hier al te zware procedures van aanmelding, intake, registratieverplichtingen, enzovoort worden geïnstalleerd. We willen, met andere woorden, geen poort maken voor de rechtstreeks toegankelijke hulp. Uit de echo’s van uw eerste hoorzitting blijkt toch dat dat misschien toch wel niet coherent zou zijn met de ervaring van sommigen dat het nu al een en ander is op administratief vlak.
Binnen de lopende werkgroep remediëring is het een van de belangrijkste uitdagingen om concrete voorstellen te doen hoe we dit – en vooral regionaal – kwaliteitsvol realiseren. Voor alle duidelijkheid: we merken reeds goede praktijken en het betekent natuurlijk niet dat er geen enkele registratie is. Voorzieningen registreren immers in het raam van hun erkenningsregelgeving en kwaliteitsbeleid de in- en uitstroomgegevens van de begeleide kinderen, jongeren en hun gezinnen. Via deze weg is het op termijn de bedoeling om regionaal net een verbeterd zicht te krijgen op de noden en behoeften. We verwijzen hiervoor tevens naar het actieplan jeugdhulp, waarbij we ook het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp (IROJ) een expliciete rol geven.
U had een vraag gesteld over de zogenaamde terugkeer naar de poort als men naar een andere module gaat. Deze vraag heb ik ook gehoord in de vragen aan de administratie bij de voorstelling van hun eerste inschatting van de integrale jeugdhulp.
Een instelling kan slechts die niet-rechtstreeks toegankelijke modules van hulp aanbieden die zijn opgenomen in de jeugdhulpbeslissing afgeleverd door de toegangspoort. Er kan dus worden geschakeld tussen de modules die in die jeugdhulpbeslissing zijn opgenomen. Ik zal een voorbeeld geven. De hulpverlening start eerst met dagopvang en een ambulante begeleiding, maar nog niet met verblijf. Als het verblijf wordt ingeschakeld, moet dit niet gemeld worden aan de toegangspoort, op voorwaarde dat deze module reeds deel uitmaakte van de jeugdhulpbeslissing. In die zin is dit een vertaling van de al – vóór de integrale jeugdhulp – ingezette beweging naar multifunctionele centra.
Het is natuurlijk de bedoeling dat er in de jeugdhulpbeslissing voldoende ruimte is om naadloos en vanuit het feit dat zelfs dezelfde organisatie die verschillende modules kan aanbieden, te schakelen zonder een nieuwe weg naar de poort te moeten volgen.
Als een instelling hulp opstart, gaat de toegangspoort ervan uit dat dit geldt voor alle modules waarmee de cliënt gekoppeld is aan de voorziening. De cliënt verdwijnt dan ook van de wachtlijst voor al deze modules en van de wachtlijst van andere voorzieningen waar de cliënt stond te wachten voor gelijkaardige modules. Dat wil niet zeggen dat die allemaal onmiddellijk geactiveerd zijn, maar je bent dan in het circuit waar je met de beslissing die genomen is ook aan de slag kunt gaan.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, over het feit dat ik cijfers heb gegeven die niet bleken te kloppen, begrijp ik dat dat een fout is van de administratie. Goed, dat is dan jammer. Dat is nogal eens voorgevallen. Ik hoop dat het niet meer te vaak gebeurt. Het is belangrijk dat we, als we cijfers opvragen, erop kunnen vertrouwen dat ze kloppen. Dat is één zaak. Dat incident beschouw ik als gesloten.
Ik maak me wel heel veel zorgen over het fundamenteel probleem van het wachtlijstbeheer. Wat u doet, is een heel deel van de wachtlijst onzichtbaar maken. Ik kan dat niet anders verwoorden. Een deel van de hulp wordt rechtstreeks toegankelijk, en die mensen zullen we niet meer centraal bijhouden. Ik begrijp en vind het terecht dat die mensen niet via de toegangspoort moeten gaan, maar dat wil niet zeggen dat het niet mogelijk is om een centrale database op te stellen waarin al die instellingen en gegevens worden verzameld. Zo hebben we als beleidsmakers op zijn minst een zicht op de tekorten, de wachtlijsten en de vragen die er zijn.
Het is niet omdat er een vraaggestuurd aanbod is, dat alle vraag ook wordt beantwoord. We moeten ook een zicht hebben op de vraag die er is en of die al dan niet kan worden beantwoord. Als het antwoord is: “nee, we kunnen die niet beantwoorden”, is het toch ongelooflijk belangrijk dat we dat als beleidsmakers weten. Ik begrijp niet hoe u het als minister geen probleem vindt dat u erop achteruitgaat op het vlak van informatie die u zult hebben om uw beleid vorm te kunnen geven. Ik begrijp niet dat u ermee instemt dat we wachtlijsten doen verdwijnen omdat we ze niet meer registreren in plaats van ze te doen verdwijnen omdat we genoeg helpen. Ik vind het ongelooflijk jammer en een gemiste kans.
Ik hoop dat u toch nog terugkomt op uw beslissing en dat er toch ook voor die rechtstreeks toegankelijke hulp een registratie is. De instelling moet dan de naam en het rijksregisternummer van die kinderen noteren, zodat we die kunnen invoeren in een centrale database. Zo kunnen we weten om hoeveel kinderen het gaat, in hoeveel instellingen en hoe lang ze gemiddeld wachten. Op die manier kunnen we daar een zicht op hebben.
De gemiddelde wachttijden bij thuisdiensten gaan tot twee jaar. Moeten we dan echt als parlementslid instelling per instelling contacteren om daar een zicht op te krijgen of kunnen we dat centraliseren als overheid? Ik pleit voor het laatste.
Hetzelfde geldt voor kinderen die binnen een instelling van module veranderen. Het is niet omdat je in een instelling thuisbegeleiding krijgt, maar je eigenlijk een vraag hebt voor dagopvang of internaat, dat je zorgvraag behandeld is. Die zorgvraag kan dus hoger zijn. Heel veel instellingen zeggen: we hebben een lange wachtlijst, we zullen al met thuisbegeleiding of ouderwerking starten, in de hoop dat ze kunnen doorstromen. Maar ook die mensen verdwijnen van de wachtlijst terwijl hun zorgvraag niet volledig beantwoord is.
Ik vind het heel jammer. Ik denk dat de goede werking die we hadden met de centrale zorgregistratie nu verloren is gegaan met de overgang naar integrale jeugdhulp. We zijn dus zeer waardevolle informatie kwijtgeraakt.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Ik wil daar graag bij aansluiten. We vinden het zeer jammer dat er geen rapporteringssysteem komt. Wij zijn er ook van overtuigd dat transparantie in het systeem zeer belangrijk is, zeker voor het uitstippelen van het verdere beleid.
Zoals mevrouw Van den Brandt aanhaalt, kunnen we moeilijk elke voorziening afbellen.
Wij merken ook dat de ene voorziening registreert, en de andere niet. Dat zorgt voor een onvolledig beeld. Wij roepen dus op om te zorgen voor een duidelijk rapportagesysteem, zodat er transparantie komt.
Minister, ik wil toch zelf nog even reageren. Het zou nuttig zijn om uit te klaren aan wie het aangepaste antwoord is verzonden. Ik stel vast dat u op 10 maart een rechtzetting hebt verstuurd. De vraag van mevrouw Van den Brandt dateert van 20 april. Ik begrijp dat materiële fouten mogelijk zijn. Volksvertegenwoordigers en bij uitbreiding ook burgers steunen zich op schriftelijke vragen. Ik neem aan dat men in het register van de schriftelijke vragen de gecorrigeerde versie kan terugvinden. Menselijke fouten zijn mogelijk, maar we moeten er ons van vergewissen dat we de garantie hebben dat in het publieke materiaal geen fouten zitten, zo niet zullen we hier nog pijnlijke debatten moeten voeren. Dat is een eerder technisch punt.
Ten gronde heb ik een probleem, en ik sta daar niet alleen mee. Mevrouw Van den Brandt en ook mensen van de meerderheid hebben dat ook. Het feit dat we de integrale jeugdzorg uitbouwen maar niet kunnen garanderen dat er een integrale registratie gebeurt, vind ik vreemd. Ook de tegenstelling tussen registreren en loodzware bureaucratie, tussen het automatisch onmogelijk maken om zaken te registreren, te meten en te weten en een flexibel, vraaggestuurd aanbod volg ik niet. Integendeel: vorige week hebben de mensen van de administratie hier hun oordeel over één jaar integrale jeugdzorg verwoord. Ik heb goed geluisterd, en een van hun doelstellingen was vereenvoudiging. Nergens uit hun woorden kon ik enige vereenvoudiging ontwaren. Blijkbaar zit het er diep in dat we automatisch registreren en meten automatisch gelijkstellen aan loodzware procedures. Volgens mij hoeft dat niet. Vandaag beschikken we over middelen om dat te voorkomen.
Mevrouw Van den Brandt en mevrouw van der Vloet stellen voor om de zaken te benaderen vanuit de tegenstelling vraag versus aanbod, en ook vanuit de controle. Dat is terecht. Ik wil eraan toevoegen dat het belangrijk is dat we weten welk traject een kind of jongere doorloopt, beginnend van bij de eerste hulpvraag. Die eerste vraag is misschien vaag en weinig dwingend, maar die kan voor het traject ongelooflijk belangrijk zijn. We moeten weten hoe lang men al met problemen worstelt, waar en wanneer men vragen stelt en hoe lang men al bezig is, en welke antwoorden men krijgt. Mijn klomp brak toen ik u hoorde zeggen dat men op het moment dat men in één module belandt men automatisch wordt weggehaald van alle andere. We worden geconfronteerd met een sector die met tekorten kampt en die zullen wellicht blijven bestaan. Het kan dan toch niet dat we ervan uitgaan dat elke beantwoorde vraag ook onmiddellijk adequaat wordt beantwoord, en dat men onmiddellijk de passende begeleiding en hulp krijgt? Ik begrijp het dus echt niet. Misschien kunt u daar dieper op ingaan?
Wat dat laatste betreft, is het evident dat we registratiesystemen na een tijdje moeten bekijken en dat we moeten nagaan of ze voldoende verfijnd zijn en in voldoende mate beantwoorden aan de verwachtingen. Ik heb daar geen problemen mee. Ik geef u evenwel een voorbeeld. Als wordt beslist om een jongere te begeleiden – en dat kan betekenen dat hij of zij af en toe residentieel wordt opgevangen, maar ook dat hij of zij thuis wordt opgevangen –, en de multifunctionele instelling gaat met die beslissing aan de slag, dan zit de jongeren in het circuit waar hij daadwerkelijk dat traject zal moeten doorlopen. Men kan de administratie dus vragen om te verfijnen. Dat is legitiem. Maar er zijn redenen waarom bepaalde zaken op een bepaalde manier worden geregistreerd.
Het is niet juist dat we geen kijk meer zullen hebben op de trajecten. Integendeel: de Integrale Jeugdhulp zal het veel meer mogelijk maken om het doorlopen traject in de hulpverlening zichtbaar te maken. Het klopt ook niet dat diensten die een rechtstreeks toegankelijk aanbod aanbieden niet moeten registreren: ook zij moeten een aantal zaken registreren. Het is evident dat een helikopterblik op de aanwending van het aanbod, inclusief de verwachtingen en moeilijkheden daarmee, nodig is. Dat soort oefening, en het inzamelen van gegevens, moet gebeuren.
De redenering achter Integrale Jeugdhulp bestaat erin om vooral op regionaal niveau af te stemmen. Daar moet het aanbod worden afgestemd op de vraag. De grote redenering achter de hervorming van de gehandicaptensector en achter de hervorming van de jeugdhulp – met de creatie van het rechtstreeks toegankelijk aanbod – bestaat erin te proberen ervoor te zorgen dat zeer flexibel en zonder veel procedures en tussenschotten mensen met een soepel aanbod aan de slag kunnen, en dat gecombineerd met het stimuleren van het sociaal ondernemerschap. We zijn ervan overtuigd dat we zo onze middelen efficiënt kunnen inzetten.
Die redenering en die overtuiging werkt. Ik kom ook op het terrein en ik zie hoe men daarmee aan de slag gaat en de mogelijkheden benut om in de gehandicaptensector jonge mensen in een andere setting op te vangen, in combinatie met rechtstreeks toegankelijke gezinszorg. Men is daarmee bezig. Dat is fundamenteel, want zo streeft men een evenwicht na. Zo probeert men op basis van de diagnose en indicatiestelling – datgene wat achter de poort zit – een op maat uitgewerkte regie uit te voeren. Ook in de gehandicaptensector is het wel zo dat mensen zich rechtstreeks tot een aantal instellingen kunnen richten. De brede instap in de jeugdhulp zorgt ervoor dat men een beroep kan doen op het aanbod. Het is nodig dat die dynamiek gaande wordt gehouden, om niet afhankelijk te worden van allerlei procedures. We moeten steeds praktische, op maat uitgewerkte oplossingen kunnen aanreiken. Daartoe moet het rechtstreekse aanbod systematisch uitbreiden.
Dat is de reden waarom we zowel in de sector van personen met een handicap en in de sector van de Integrale Jeugdhulp als in het decreet Integrale Jeugdhulp bepalen dat in het geval van uitbreiding systematisch een gedeelte van de uitbreiding moet gaan naar het rechtstreeks toegankelijke gedeelte. Dat moet toestaan om flexibeler op de problemen in te spelen. Dat betekent natuurlijk niet dat we geen helikopterblik op de zaken moeten handhaven. Maar dat is nog iets anders dan een systeem uitwerken waarbij men elke voorziening vraagt om allerlei registraties te verrichten die dan op een centraal niveau verwerkt moeten worden. Ik denk dat dit op dit moment, waarbij de rechtstreeks toegankelijke hulp een dynamische ontwikkeling doormaakt, het de bedoeling moet zijn om diegenen die op dat vlak willen ondernemen zo veel mogelijk ruimte en mogelijkheden te geven. Uiteraard is het zo dat iedereen die een beroep doet op het rechtstreeks toegankelijke aanbod en ook andere hulp vraagt, wordt geregistreerd. Iemand die op een vorm van hulp een beroep doet, kan ook een andere vorm van hulp vragen.
Begrijpen we elkaar niet, zitten we op een andere golflengte of ontwijkt u iets? Het is niet omdat een sector flexibel moet zijn, de hulp rechtstreeks toegankelijk is, mensen zelf de weg moeten vinden, men vraaggestuurd werkt en er een persoonsvolgend budget is dat we niet meer kunnen of mogen centraal registreren. Ik zie de tegenstelling echt niet.
U hebt het over de helikopterblik, maar die zal er niet vanzelf komen. Dat helikopterzicht moet georganiseerd worden. De beste manier om dat te doen is door een gemakkelijke, laagdrempelige informaticatoepassing te bezorgen aan alle instellingen die rechtstreeks toegankelijke hulp aanbieden. Dat moet zorgen voor de inzameling van een aantal gegevens. Men heeft het rijksregisternummer en de hulpvraag nodig, en dat staat toe een geweldige registratie te verrichten. In de halfjaarlijkse rapporten van de Centrale Registratie van Zorgvragen – het zijn dikke, moeilijk leesbare rapporten – zit een schat van informatie. Als die informatie verdwijnt omdat we hulp rechtstreeks toegankelijk maken, dan maken we een ongelooflijk grote fout. Het ene sluit volgens mij het andere absoluut niet uit.
Een goede registratie en flexibiliteit zijn geen contradictie, hoop ik, zo niet, maak ik me heel veel zorgen over de bestaande registratietoepassingen. In dat geval moeten we eens een aantal informatici naar deze commissie halen.
Ik zal vragen aan de administratie om een nota te maken over wat er op dit moment geregistreerd wordt. Uiteraard wordt er in de jeugdhulp geregistreerd met behulp van informaticasystemen, maar ik had soms de indruk dat iedereen vindt dat er niet te veel via informaticasystemen moest gebeuren. Ik zal een overzicht laten opmaken waardoor u perfect kunt weten welke gegevens onze voorzieningen momenteel elektronisch moeten registeren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.