Verslag vergadering Commissie voor Wonen, Armoedebeleid en Gelijke Kansen
Vraag om uitleg over het toezicht op lokale besturen in het kader van het grond- en pandenbeleid
Verslag
Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, het gemeentelijk actieprogramma werd in het leven geroepen om gronden van Vlaamse besturen in te zetten voor sociale woningbouw. Het Grond- en Pandendecreet verplicht de gemeente om 25 procent van de gronden in eigendom van publieke en semipublieke overheden tegen 2025 in te zetten voor sociale woningbouw.
Eind 2013 was het Agentschap Wonen-Vlaanderen op de hoogte van 71 goedgekeurde actieprogramma’s. Zo’n actieprogramma wordt door een lokaal bestuur opgemaakt. Er wordt een inventaris opgemaakt van de onbebouwde eigendommen. De gemeente beslist dan welke worden ingezet voor sociaal wonen. Het programma moet worden goedgekeurd door de gemeenteraad. Blijkbaar heeft maar een op vier gemeenten dat gedaan. In de evaluatie van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid wordt het gemeentelijk actieprogramma omschreven als het belangrijkste instrument waarover gemeenten beschikken om naar hun bindend sociaal objectief toe te werken. Sinds de Raad van State de normen voor sociaal woonaanbod in private verkavelingen heeft vernietigd, is dit nog een van de weinige instrumenten om iets te doen aan het opdrijven van het sociaal woonaanbod.
Het evaluatierapport suggereert om de oplijsting van de gronden in eigendom van Vlaamse semipublieke rechtspersonen publiek te maken, om aan het activeringstoezicht van de gemeente een kortetermijnverplichting te verbinden. Als er maar 71 lokale besturen zijn met zo’n programma, met een visie op die gronden, dan is er toch een initiatief nodig om die lokale besturen er attent op te maken dat er wel degelijk enkele verwachtingen zijn voor een actieprogramma voor sociale woningbouw. Een laatste suggestie was om een controlemechanisme in te bouwen zodat bij de gemeentelijke invulling van het actieprogramma kan worden gecontroleerd of effectief alle publieke en semi-publieke gronden opgenomen zijn in de lijst van het actieprogramma.
Minister, wat is uw visie op de beleidsaanbevelingen rond het gemeentelijke actieprogramma? Hebt u plannen om daarrond iets te ondernemen?
Minister Homans heeft het woord.
Mevrouw Taeldeman, u verwijst naar drie beleidsaanbevelingen. ‘Maak de oplijsting van gronden in eigendom van Vlaamse publieke rechtspersonen publiek’ is de eerste aanbeveling. Zo’n lijst bestaat momenteel nog niet. U hebt zelf verwezen naar de gemeentelijke actieprogramma’s die de publieke en semipublieke gronden moeten oplijsten. U hebt terecht ook aangekaart dat dat niet altijd even consequent gebeurt.
Binnen de Vlaamse overheid wordt wel werk gemaakt van de verdere uitbouw van de Vlaamse vastgoeddatabank. Dat valt onder mijn bevoegdheid Bestuurszaken, meer bepaald het facilitair bedrijf – het is soms handig om veel bevoegdheden te hebben. In deze databank zijn momenteel gronden en gebouwen opgenomen van alle Vlaamse entiteiten, ook deze in eigendom van de VMSW. Momenteel wordt de mogelijkheid onderzocht de vastgoeddatabank verder uit te breiden, onder andere naar gronden en gebouwen in eigendom van gemeenten en OCMW’s. In een volgende fase zullen we nagaan of de gronden van andere Vlaamse besturen en van semipublieke rechtspersonen in aanmerking komen. Mevrouw Taeldeman, ik zal dit van nabij opvolgen.
Het activeringstoezicht, waarnaar wordt verwezen in de tweede aanbeveling, houdt in dat Vlaamse besturen worden aangemaand, en in tweede instantie verplicht, om hun gronden in te zetten voor een sociaal woonaanbod. Het activeringstoezicht treedt volgens het huidige decretale kader in werking op het moment dat vaststaat dat het bindend sociaal objectief (BSO) in een gemeente niet tijdig is bereikt. Met andere woorden: na 2020 voor sociale koopwoningen en kavels, en na 2025 voor sociale huurwoningen.
Ben ik voorstander van een kortetermijnverplichting op het vlak van het activeringstoezicht? Ik sluit die mogelijkheid niet uit, maar ik wil wel benadrukken dat ik, zoals is afgesproken in het regeerakkoord, de verantwoordelijkheid bij de lokale besturen wil leggen. Het gaat niet over het doorschuiven van verantwoordelijkheid, maar wel om het geven van meer vertrouwen en autonomie aan de lokale besturen. Als de Vlaamse overheid het oplegt, is het heel uniform. Als je het overlaat aan de autonomie, de verantwoordelijkheid en de vrijheid van een lokaal bestuur, kun je veel meer maatwerk leveren. In het kader van activeringstoezicht kan maatwerk zeker geen kwaad.
Wil ik een controlemechanisme inbouwen om na te gaan of alle gronden van Vlaamse besturen en eventueel Vlaamse semipublieke rechtspersonen effectief zijn opgenomen in een gemeentelijk actieprogramma? Zodra de Vlaamse vastgoeddatabank dergelijke lijst bevat en die publiek toegankelijk is, dat lijkt het mij aan de lokale besturen om die lijst af te toetsen met hun eigen inventaris. Een dubbelcheck door Wonen-Vlaanderen heeft veel weg van betutteling, terwijl we net vertrouwen aan de lokale besturen willen geven.
Ik wil verder nog onder de aandacht brengen dat in de werkgroep Wonen in het kader van de paritaire commissie decentralisatie is overeengekomen om de 25 procentnorm te schrappen. Die werkgroep bestaat uit zeven werkgroepen. Daarin wordt besproken welke bevoegdheden kunnen worden behouden op het Vlaamse niveau en welke bevoegdheden kunnen worden afgestoten. Dat is positief voor de lokale besturen waardoor zij meer autonomie en vrijheid krijgen.
Concreet zullen we de 25 procentnorm schrappen. Dat betekent dat 25 procent van de gronden die u hebt vermeld, zullen worden geschrapt. Die gronden moeten dus niet langer voor 25 procent worden aangewend voor de bouw van sociale woningen.
Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. U zegt dat u overweegt om de publieke en semipublieke instellingen die eigenaar zijn van onbebouwde percelen mee op te nemen in de Vlaamse vastgoeddatabank. Aan het eind van uw antwoord zegt u echter dat u van plan bent om de 25 procentnorm voor een sociaal woonaanbod te schrappen.
Dat is de aanbeveling van de paritaire commissie decentralisatie van de werkgroep Wonen. Dat wil niet per definitie zeggen dat dit zo zal worden uitgevoerd. We moeten daar een gesprek over hebben binnen de meerderheid.
Ik begrijp u wanneer u zegt dat u het niet zo hebt van sanctioneren, controleren en blijven toezien of een lokale overheid haar verantwoordelijkheid al dan niet opneemt op het vlak van Wonen. Heel wat lokale besturen houden ook niet van zware betutteling vanuit Brussel. Ik wil hier meteen ook mijn volgende vraag aan koppelen, over het toezicht op lokale besturen in het kader van het grond- en pandenbeleid. Wie de tijd neemt om het evaluatiedocument van 130 bladzijdes door te nemen, zal merken dat daarin vaak wordt verwezen naar de lokale besturen. Het is een enorme verantwoordelijkheid voor de lokale besturen om alle instrumenten die zij ter beschikking hebben, in te zetten op het vlak van het grond- en pandenbeleid. Elk gemeente en elke stad doen een inspanning voor het realiseren van bijkomende sociale woningen. Zij proberen de objectieven te halen en zorgen voor een actieprogramma tegen leegstand. Met andere woorden, elk lokaal bestuur heeft een duidelijke visie op het vlak van wonen en sociaal wonen.
Ik begrijp dat de lokale besturen niet staan te springen voor controle en toezicht, zij beschouwen dit als betutteling. Maar als er op geen enkel instrument een bepaalde controle wordt uitgeoefend, dan is de vraag wat het nut is van alles wat in het Grond- en Pandendecreet staat en wat alles wat gevraagd wordt aan de lokale besturen. Er moet toch ergens worden voorzien in een opvolging van de instrumenten die ter beschikking staan van de lokale besturen in het kader van het grond- en pandenbeleid.
Iedereen pleit voor minder planlast en minder betutteling, maar op het vlak van sociaal wonen en van het respecteren van de basiswaarden van het grond- en pandenbeleid is er toch een minimum aan toezicht nodig op die lokale besturen zodat we zeker kunnen zijn dat de diverse instrumenten waarover elk van die 308 lokale besturen in Vlaanderen beschikt, goed worden aangewend.
Minister Homans heeft het woord.
Mevrouw Taeldeman, ik ben het absoluut met u eens dat gemeenten die bepaalde regels aan hun laars lappen of niet voldoende inspanningen leveren, bijvoorbeeld op het vlak van het in kaart brengen van leegstand, kritisch moeten worden opgevolgd. We pleiten voor autonomie en vrijheid voor de lokale besturen, maar wij verwachten wel dat zij het minimum doen van wat er van hen wordt gevraagd.
De lokale besturen hebben uitdrukkelijk gevraagd om alles wat met leegstand te maken heeft naar hen over te hevelen. Dat betekent dat Vlaanderen geen minimumtarieven meer zal opleggen en dat de uitzonderlijke Vlaamse leegstandsheffing niet meer zal worden toegepast. Wanneer een lokaal bestuur niets doet in het kader van leegstand, dan hebben we wel nog een stok achter de deur om in te grijpen. We moeten eerst het vertrouwen geven aan de lokale besturen. Wanneer we vaststellen dat ze bepaalde zaken niet doen, dan verdienen ze dat vertrouwen niet en moeten we hen heel kritisch opvolgen en ingrijpen waar nodig. De lokale besturen die van goede wil zijn en die zelf vragende partij zijn om die bevoegdheid exclusief uit te oefenen omdat ze dan ook meer maatwerk kunnen bieden, mogen we niet straffen omdat we misschien vermoeden dat er een aantal slechte leerlingen in de klas zitten. We moeten ervan uitgaan dat het overgrote deel van de lokale besturen het wel goed doet, de slechte leerlingen zullen wij samen opvolgen en sanctioneren. We kunnen hen ook die bevoegdheid afnemen indien dat nodig zou blijken.
Op het vlak van het BSO is een vorm van toezicht op de lokale besturen wel aangewezen. De SHM’s worden in de toekomst wel medeverantwoordelijk voor het bereiken van het gemiddelde BSO in hun werkgebied. Zowel de gemeenten als de SHM’s zullen dus kunnen worden aangesproken op hun bijdrage aan het bereiken van de objectieven op het vlak van het sociaal woningaanbod, met stimulerende maatregelen als dat kan en met sanctionerende maatregelen als het moet.
Ik ben er overigens van overtuigd dat een maatregel zoals het op het matje roepen van een onwillige gemeente efficiënter kan zijn dan het opleggen van een administratieve boete of een financiële sanctie. We hebben het hier onlangs nog gehad over een aantal gemeenten die totaal geen inspanningen deden om hun BSO te bereiken. Zij zijn op het matje geroepen, en dat heeft toch wel wat indruk gemaakt, want zij zijn nu in gang geschoten. We moeten die resultaten natuurlijk goed blijven opvolgen. In het Grond- en Pandendecreet zullen we een bepaling opnemen dat de Vlaamse Regering een samenwerkingsovereenkomst kan sluiten met een andere actor om binnen de gemeente wel het BSO te bereiken.
Ik heb dat hier ook al eens aangehaald. Stel dat er een SHM is die weigert iets te doen en dat de gemeente wel haar BSO wil bereiken. Gelet op de erkenningsgebieden, denk ik dat het dan mogelijk moet zijn om een andere SHM die zelf vragende partij is de verantwoordelijkheid te geven om dat te doen zodat het BSO in de gemeente toch kan worden gerealiseerd.
Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik heb nog een vraag over de paritaire commissie, die op regelmatige basis bijeenkomt en uitzoekt welke domeinen en bevoegdheden het best exclusief worden overgedragen naar de lokale besturen en welke bevoegdheden het best in handen van Vlaanderen blijven. Zo wordt eigenlijk een kerntakendebat gevoerd. Daaruit blijkt dat bijvoorbeeld leegstand volledig zou worden overgeheveld naar de lokale besturen. Persoonlijk ondersteun ik dat ook.
Kunt u nog iets meer zeggen over de timing van die eindconclusies of van die paritaire commissie?
Het is maar een idee en ik weet niet of uw Agentschap Wonen-Vlaanderen er zo’n taak zou kunnen bijnemen. Wonen-Vlaanderen steekt heel veel energie in de tweejaarlijkse voortgangstoets. Die voortgangstoets richt zich enkel op het BSO. Er wordt dan een categorisering gemaakt van de gemeenten: hoe goed ze het doen en of ze op groeiritme zitten. Minister, u hebt de zeven slechtste leerlingen gesommeerd op uw kabinet.
Minister, misschien kunt u het volgende eens voorleggen aan de administratie Wonen. Als er dan toch zo’n zware inspanning wordt gedaan om te meten hoe het zit met de objectieven, kunnen in één beweging in dat rapport misschien ook de leegstand of andere instrumenten van het Grond- en Pandendecreet worden meegenomen. Zo kan elk lokaal bestuur direct om de twee jaar een overzicht krijgen van de stand van zaken in de gemeente rond leegstand, rond ongeschiktheid/onbewoonbaarheid. Zo wordt duidelijk met welke panden er iets kan gebeuren, voor welke panden de SHM’s voorkooprecht kunnen krijgen of wat de stand van zaken rond het objectief is. Het is maar een idee. Op die manier kunnen we er een meer omvattend document van maken voor de lokale besturen in plaats van ons enkel te richten op die objectieven. Het zou een meer allesomvattend rapport kunnen zijn over hoe de gemeente het doet op het vlak van de verantwoordelijkheid die ze heeft in het uitvoeren van het Grond- en Pandendecreet.
Minister Homans heeft het woord.
Mevrouw Taeldeman, het lijkt alsof u lid bent van de paritaire commissie decentralisatie. (Opmerkingen van mevrouw Valerie Taeldeman)
Dat is een compliment, mevrouw Taeldeman. Wat u nu schetst, is zeer terecht en is ook besproken in die paritaire commissie decentralisatie. Het zal nu concreet moeten worden uitgewerkt, uiteraard in samenspraak met Wonen-Vlaanderen. Dat hebt u zelf ook aangegeven. Het is zeer belangrijk dat zij erbij worden betrokken, want zij zullen per definitie heel wat beleidsvoorbereidend werk moeten doen en ervoor moeten zorgen dat het uitvoerbaar is.
Ik heb u daarnet gezegd dat er zeven verschillende werkgroepen zijn. Twee daarvan zijn al klaar: wonen en organieke regelgeving – twee van mijn bevoegdheden, maar dat zal toeval zijn. We hebben de andere vijf aangemaand om hun resultaten toch wel zeer spoedig over te maken, zodat er een overzichtslijst kan worden gemaakt van alle zaken die misschien eerder op een ander niveau moeten worden uitgevoerd. Daarvan moeten we absoluut werk maken. We moeten echt werk maken van autonomie voor lokale besturen en het ontlasten van de Vlaamse overheid, zodat ze zich niet meer moeten bezighouden met taken waarvan ze niet echt meer de finesses kennen omdat ze er niet zo vertrouwd mee zijn en niet echt bij de burger staan.
En wat denkt u van dat meer allesomvattend rapport?
Dat zit daar mee in. U bent helderziend, mevrouw Taeldeman.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.