Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Wynants heeft het woord.
Mijn vraag is al enkele weken oud, en nu is die zeker belangrijk. Ik vind het spijtig dat er zo weinig mensen aanwezig zijn. Het is spijtig, maar goed. De verplichte hartscreening voor sporters wordt weer in vraag gesteld. U weet dat het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) daar niet zo positief tegenover staat. Professor Gillebert heeft nu het geval-Mertens onderzocht. Hij noemt het “zoeken naar een speld in een hooiberg”. Dat is enorm moeilijk.
Daarnaast is er de Vereniging voor Sport- en Keuringsartsen (SKA). Professor Heidbuchel, die werkte voor SKA, is wel voor een screening. Het is moeilijk hoe u eruit moet geraken, minister.
Deze week heb ik nog gehoord van de spelers in de wedstrijd in Genk dat ze gelukkig naast het eerste veld speelden, want gewoonlijk spelen ze vijf kilometer verder en is er niet eens een defibrillator mee.
Minister, kunnen we niet zeggen dat elke ploeg verplicht een defibrillator moet hebben? Ik geef het voorbeeld van de voetbalploeg in Westerlo: wij hebben dat, wij verplichten ook onze jeugdtrainers om twee keer per jaar bij het Rode Kruis een cursus te volgen. Het is belangrijk.
Anderzijds zegt professor Gillebert dat het moeilijk is om te screenen: er is één kans op vier om het te ontdekken. Ouders zouden kunnen denken dat hun kind in orde is omdat het gescreend is, maar dit geeft geen zekerheid. Daar ligt de moeilijkheid.
Minister, ik moet u een moeilijke vraag stellen: hoe ver kunnen we gaan? Welke stappen kunnen we zetten om gezond te sporten?
De heer Bajart heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik wil me graag aansluiten bij de vraag. De heer Wynants heeft al uiteengezet wat de bezwaren zijn die we delen rond de stelling van het KCE. Aangezien er geen voldoende wetenschappelijke basis is, vraag ik me af of er geen nood is om gerichter te testen? Ik denk luidop omdat ik het zelf niet goed weet. Je zou bij specifieke sporten of bij een specifieke familiegeschiedenis kunnen testen.
De heer Wouters heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, voor zulke zaken bestaan er spijtig genoeg geen oplossingen. Zulke alleenstaande gevallen zijn natuurlijk intriest.
In Deurne hebben wij alle clubs het aanbod gedaan om hun trainers een EHBO-cursus te laten volgen. Wat is het voordeel? Niet overal is die apparatuur voorhanden. Niet iedereen weet hoe hij die moet gebruiken. In Westerlo is men al verder en heeft men ervoor gezorgd dat alle trainers ermee kunnen werken. Hoe kleiner de club, hoe moeilijker de investering zal zijn. Met een opleiding voor eerste hulp zetten we toch al een stap in de goede richting. Alles zullen we nooit kunnen uitsluiten, maar we zetten wel een stapje in de goede richting.
Minister Muyters heeft het woord.
Allereerst wil ik de familie van Gregory Mertens mijn deelneming betuigen. Het is heel zwaar en moeilijk als jonge mensen veel te vroeg afscheid van het leven moeten nemen. Alle sterkte voor de familie.
Ik denk dat het zeer moeilijk is om een defibrillator te verplichten. Het hangt een beetje af van de sport. Stel dat ik zeg dat alle sportfederaties die moeten hebben. Waar moet hij gehangen worden in de wandelclub? Waar moet hij hangen in de wielerclub? U weet dat ik ook geen fan van verplichtingen ben. Het moeten de federaties zijn die de zin, de onzin en het nut van zoiets – en ik vind het heel belangrijk – moeten inzien. Bij dit voorval was er wel een defibrillator aanwezig en het is niet gelukt. Voor velen zou het wel een oplossing zijn. Intussen vind je er ook al vaak in openbare gebouwen.
Ik heb samen met het Rode Kruis een actie voor sportclubs opgezet om de eerste hulp en het gebruik van de defibrillator te promoten. Misschien moeten we aan de commissiesecretaris laten weten hoeveel clubs er hebben op ingetekend. Ik herinner me dat we in de vorige legislatuur een eerste stand van zaken hebben gegeven die heel veelbelovend was, over sportclubs heen, wat ook heel positief is.
Het KCE-onderzoek toont veel dingen aan en brengt veel dingen naar voren. Een plotse hartdood bij jonge sporters komt gelukkig zelden voor. Nu klinkt dat natuurlijk ongeloofwaardig, maar het blijkt wel uit de statistiek. De onnauwkeurigheid van hartscreeningsonderzoeken maakt dat ze onvoldoende betrouwbaar zijn en dat ze leiden tot valse positieven en zo tot onnodige handelingen. Dat is ook niet aangewezen. Een van de belangrijkste punten is dat er in Vlaanderen en in België geen systematische registratie is. De cijfers die bestaan, zijn heel moeilijk interpreteerbaar om tot algemene conclusies te komen. Ik stel dus voor dat we voorzichtig zijn met algemene conclusies.
Ik vind het wel positief dat wetenschappers proberen een antwoord te formuleren op vragen die leven bij ons allemaal, bij ouders, sporters, sportorganisaties en artsen.
Het sportmedisch geschiktheidsonderzoek dat we hebben gestart in Vlaanderen, is voor mij toch een belangrijk aspect van mijn gezondsportenbeleid, waarvoor we het decreet van 2013 hebben. Dat decreet biedt een kader, waarin er geen verplicht onderzoek is, noch een veralgemeend of systematisch sportmedisch onderzoek. Opnieuw: laat ons kijken naar de aard en de intensiteit van de sport en naar wie die sport zal uitoefenen.
Voor ons bestaat het medisch geschiktheidsonderzoek vooral uit het bekijken van lichamelijke aspecten – niet enkel het cardiale, maar veel ruimer – die van belang zijn om een goed sportadvies te geven. Het onderzoek zou aan de individuele sporter een advies kunnen geven over de voor hem meest geschikte vorm van sportbeoefening, eerder dan het uitspreken van een verbod of toelating om te sporten. Dit gebeurt vanuit de overtuiging dat niet sporten ongezonder is dan sporten. Daarom moeten we proberen geen drempels te creëren.
Vanuit het KCE-onderzoek wil men – terecht – vermijden dat in België alle jonge sporters systematisch preventief worden gescreend op één aspect, namelijk de plotse hartdood.
Voor mij heeft het KCE-advies niet direct een impact op het beleid dat we voeren, en zeker niet op een toch wel ruimer aspect als het sportmedisch geschiktheidsonderzoek.
Welke stappen willen wij nog nemen? Met het gezondsportenbeleid wil ik vooral inzetten op een resultaatgerichte samenwerking met de sportorganisaties. We hebben de Vlaamse Vereniging voor Sportgeneeskunde (VVS) erkend als organisatie die beleidsondersteuning en praktijkontwikkeling op het gebied van gezond sporten moet realiseren. Die VVS zal de volgende drie jaar meewerken om het beleid te faciliteren, een multidisciplinair netwerk gezond sporten uitbouwen en ten slotte om de kennis over gezond sporten verder te ontwikkelen en te vertalen in handige instrumenten op maat van de sporter en de sportorganisaties.
Het is belangrijk dat we alle kennis inventariseren die bestaat bij de Vlaamse sportfederaties, en dat die als basis kan dienen voor beleidsondersteunend advies. De VVS zal de prevalentie doen van de sportletsels. Zij zullen dus bijvoorbeeld kijken hoeveel voetballers op 1000 van 14 jaar een knieblessure hebben. Het is goed dat we bekijken bij welke sporten we welke blessures terugvinden, omdat het de mogelijkheid geeft om preventie te organiseren. Dat moet mogelijk zijn dankzij het VASO-protocol (Vlaamse Aanbeveling Sportmedisch Onderzoek).
De VVS en de Vereniging voor Sport- en Keuringsartsen (SKA) zullen de sportfederaties ook adviseren en begeleiden bij hun beleid inzake sportmedische geschiktheidsonderzoeken. Ze zullen ook de kennis en het beleid op het vlak van preventie van sportletsels bij de sportfederaties helpen optimaliseren.
Ter ondersteuning van de sportsector heeft de Vlaamse overheid het initiatief van de VVS en de SKA gesteund. Zij vroegen om een gestandaardiseerd onderzoeksprotocol. Ik denk dat dat echt een doorbraak is. We beseffen dat te weinig. Dat we daar tot een gestandaardiseerd onderzoeksprotocol komen, lijkt mij een goede zaak na de chaos van sportmedische attesten en keuringen. Ik zal iets herhalen dat ik in het verleden al heb gezegd in deze commissie. Ik wil hier niemand mee affronteren. Ik zei toen dat je voor zo’n sportmedisch attest naar je huisarts kon gaan, die je hartslag nam, je tien keer liet pompen en die hartslag dan nog eens nam. Ik zie dat jullie lachen. Ik denk dat dat echt zo gebeurde. Het is dus goed dat we daarover een protocol hebben. Zo kan de sporter een medisch verantwoorde sportkeuze maken, kun je als beleidsmaker de sportdeelname ondersteunen en vooral voorkomen dat er gezondheidsschade is. Ik denk dus dat het een goede zaak is.
Het was geen persoonlijk initiatief van mij, maar wel een antwoord op een maatschappelijk gedragen vraag.
Het VASO is volgens mij dus geen synoniem voor een sportmedische hartscreening, maar wel een preventief onderzoek dat alle lichamelijke aspecten bekijkt die van belang zijn om een goed sportadvies te geven. Bij de projectaanvraag voor VASO werd de wetenschappelijke onderbouwing gegarandeerd. Niet minder dan vier Vlaamse universiteiten en Domus Medica hebben hun schouders daaronder gezet. Bovendien heeft Domus Medica voorgesteld om zijn expertise van praktijkrichtlijnen te benutten om uitgaande van VASO een huisartsenrichtlijn voor gezond bewegen en sporten te maken met garantie van wetenschappelijke onderbouwing. SKA doet ook heel wat inspanningen om die huisartsen op te leiden.
Samen met de experten zullen we dus proberen op een uniforme, degelijke manier iedere sporter het advies te geven waarop hij kan vertrouwen.
Tot slot bestaat er voor de sportclubs en sportfederaties geen enkele verplichting. Dat heb ik helemaal in het begin ook al gezegd. Sportfederaties en sportclubs lijken mij beter geplaatst om te zien wat er wel kan worden verplicht. Zij krijgen de mogelijkheid om dat te doen als ze dat zelf wensen.
Ter afronding is het essentieel dat sporters en hun ouders goed geïnformeerd worden, dat artsen verder opgeleid worden en dat er – dit vind ik heel essentieel – verder geïnvesteerd wordt in het vergaren van Vlaamse gegevens zodat we een echt beleid kunnen voeren.
De heer Wynants heeft het woord.
Na het nieuws van daarnet, heb ik nu wel alles gehad.
De vraag om uitleg is afgehandeld.