Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Dit is een opvolgingsvraag met betrekking tot een van de belangrijke decreten die we de volgende jaren binnen dit relatief kleine beleidsdomein zullen maken. Wij hebben in het regeerakkoord duidelijk de ambitie uitgesproken om een nieuw decreet voor de sportfederaties uit te werken. Daar zijn verschillende redenen voor: rationalisatie, efficiënter kunnen werken en een meer resultaatgerichte financiering op poten zetten. Zo zullen wij inspelen op het veranderende sportlandschap in Vlaanderen.
Deloitte heeft ondertussen een outputanalyse gemaakt bij de federaties op basis van interviews en vragenlijsten. Op 1 april 2015 werden de resultaten hiervan voorgesteld. Ook de internationale studie van professor Jeroen Scheerder naar de aansturing van sportfederaties werd toen voorgesteld.
Minister, wij hadden graag die studies gehad. Kunt u ze doorsturen naar deze commissie? Welke conclusies trekt u uit deze rapporten en wat zijn voor u de krachtlijnen met het oog op het nieuwe Sportfederatiedecreet ? Hoe zult u de participatie rond het nieuwe Sportfederatiedecreet organiseren?
De heer Bajart heeft het woord.
Minister, beste collega’s, volgens mij zijn de studies waarover de heer Van den Heuvel het heeft ondertussen beschikbaar. Ze verdienen volgens mij een apart moment van bespreking. We moeten of kunnen dat nu niet snel-snel afhandelen. De internationale studie formuleert een hele reeks good practices en houdt rekening met nogal wat zaken die een debat ten gronde verdienen. Ook de outputanalyse is aan de uitgebreide kant. Dat is goed, maar zij is misschien te uitgebreid om hier echt te kunnen bespreken. Maar dat is een persoonlijke noot.
De heer Wouters heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik moet eigenlijk op dezelfde manier beginnen als de heer Wynants daarnet. Hij was dan nog vijf jaar eerder in de tijd: 1996. Het decreet dat wij nu bespreken, is van 2001. Het sportlandschap evolueert even snel als Usain Bolt. Wij kennen inderdaad het stappenplan. Tijdens de vorige legislatuur werden daarvoor ook stappen gezet. Recent kregen we dan ook het nieuws over de outputanalyse en de internationale studie. Wij kennen allemaal de problemen van het huidige Sportfederatiedecreet. De subsidie wordt vooral op basis van de kwantiteit en niet zozeer van de kwaliteit gegeven. Dat is iets waarover we zeker bezorgd zijn.
Minister, mijn fractie staat achter de uitgangspunten zoals ze werden opgesomd in het regeerakkoord en in uw beleidsnota. Is het gezond dat verschillende federaties dezelfde sport aanbieden? Ik denk niet dat dit altijd tot de gewenste successen leidt. Moeten we die federaties allemaal blijven subsidiëren?
We zijn ook zeer tevreden dat in het nieuwe decreet plaats zal zijn voor de recreatieve sportfederaties. Daar moeten we toch ook de nodige aandacht voor hebben. Op die manier kunnen we jong en oud blijven stimuleren om aan sport te doen.
Minister Muyters heeft het woord.
Ik vind het heel goed dat jullie mij scherp houden op het nieuwe Sportfederatiedecreet. Dat is op zich niet nodig, want ik heb van in het begin gezegd dat dit een van de belangrijkste decreten is die ik wil realiseren en ook echt moet realiseren tijdens deze legislatuur.
Mijnheer Bajart, de onderzoeken zijn inderdaad beschikbaar. Ze staan op de websites van het Bloso-kenniscentrum en van het steunpunt Sport. Ze werden ook toegelicht op de Bloso KIC’s kennisdag, waar ik het voorwoord heb gegeven. Ik zal daarnaar verwijzen om die te bekijken.
Wanneer ik de rapporten bekijk, dan stel ik vast dat er correct rekening wordt gehouden met de context en randvoorwaarden. Het is altijd goed om te verwijzen naar buitenlandse voorbeelden, maar iets gewoon overnemen is nooit de beste zaak. Ook in Vlaanderen hebben de sporten een aantal karakteristieken die verschillend zijn in andere landen. Wat er elders gebeurt, kan dan ook niet zomaar worden getransponeerd naar Vlaanderen. Dat blijkt overigens uit een van die twee studies, met name de studie van het steunpunt.
Daarnaast wordt vastgesteld dat Vlaanderen over een zeer gedifferentieerd sportlandschap beschikt waarbij meerdere sportfederaties zich focussen op hetzelfde sportaanbod en dezelfde doelgroep, wat een inefficiënt gebruik van de financiële middelen tot gevolg heeft. Ofwel zijn er steeds meer middelen nodig om hetzelfde te blijven presteren, ofwel moeten de bestaande middelen beter kunnen worden ingezet.
Uit het onderzoek van Deloitte blijkt dat om de werking van de sportfederaties te verbeteren, we beter op output – kwaliteit en dienstverlening – kunnen subsidiëren dan op kwantiteit of aantal leden. Een efficiënter gebruik van de subsidies kan bijvoorbeeld door shared services mogelijk te maken tussen verschillende sportfederaties. Dat wordt vandaag in het Federatiedecreet niet gestimuleerd, wel integendeel.
Daarnaast blijkt dat de kwaliteit van het sportaanbod kan verbeteren door projectmatige subsidiëring. Dat is vandaag mogelijk voor de uitbouw van de jeugdsport. Dat is volgens de studies een goede methode.
Beide studies besluiten dat een rationalisering van het sportlandschap een efficiëntere benutting van de financiële middelen zal inhouden als dit gekoppeld wordt aan een subsidiëring op output via een subsidiekorf met kwaliteitscriteria en het afsluiten van een beheersovereenkomst op basis van de specifieke doelstellingen en opdrachten van elke sportfederatie.
Wat betrokkenheid betreft, kan ik hier een goed voorbeeld geven. Vanaf de eerste stap hebben we het werkveld betrokken bij de voorbereiding van het nieuwe decreet voor de sportfederaties. In december 2012 was er een eerste evaluatie van het decreet van 13 juli 2001 door Bloso samen met de Vlaamse Sportfederatie (VSF). Per soort sportfederatie werd een SWOT-analyse (strenghts, weaknesses, opportunities, threats) gemaakt. In juni 2013 volgde een diepgaand overleg met een representatieve afvaardiging van de sector op mijn kabinet. Tot slot werd in december 2013 tijdens een rondetafel met als thema ‘de Vlaamse sportfederatie in 2020’ gebrainstormd met de ruime sportsector over negen belangrijke thema’s.
Daarna besliste ik om in 2014 de twee studieopdrachten te laten uitvoeren. Bij de studie van Deloitte was de input vanuit de sportfederaties fundamenteel.
Bloso bereidt op deze basis een nieuw decreet voor. Ook daar worden de VSF en mijn kabinet bij betrokken. Het is de bedoeling de impact van het nieuwe decreet in te schatten op basis van simulaties van de subsidies.
Wat de timing betreft, heb ik geleerd heel voorzichtig te zijn. Het is mijn ambitie om tegen 1 januari 2017 het nieuwe decreet in te voeren. Het is echter het parlement, de decreetgever die dat bepaalt. Bij elke stap die we zetten in dat proces, wil ik de VSF betrekken.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. De vraag is gesteld begin april, en toen stonden ze nog niet online. Wij hebben toen de suggestie gedaan aan de commissievoorzitter om een hoorzitting te organiseren over deze studie. Ik wil hier nogmaals bepleiten om een aantal mensen uit te nodigen. Het zou goed zijn om de presentaties daarover te horen en daar een gedachtewisseling over te houden, op basis van die studies. Ik heb dat idee al eens per brief aan de voorzitter gesuggereerd; ik hoop dat de collega’s daarachter kunnen staan.
Minister, ik noteer verder dat u de timing een beetje opschuift naar januari 2017. Het lijkt me ook beter een goed decreet te hebben dan een holderdebolder tot stand gekomen decreet. We moeten er wel over waken dat we tegen januari 2017 klaar zijn. Deze commissie is alvast gemotiveerd om daar mee werk van te maken. We willen daar constructief aan meewerken.
Ik vind het belangrijk dat u het werkveld wilt betrekken. Daar zullen we mee op toezien, zodat het een kwalitatief decreet wordt dat wordt gedragen door het werkveld.
De heer Wouters heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Mijnheer Van den Heuvel, ook wij zien het zitten om die nieuwe nota onder de loep te nemen in de commissie. Onze steun hebt u.
Minister Muyters heeft het woord.
Ik begrijp uw vraag om de studies hier te bespreken, ik wil alleen suggereren om het niet te doen. Ik moet me niet bemoeien met de werkzaamheden, maar ik leg u uit waarom ik het niet zou doen. De twee studies zijn waardevol en zijn een element in de totale discussie. Zoals u weet, hebben we ook een rondetafel gehad. De studies zijn ter beschikking.
Mijn voorstel is: heb iets meer geduld, en dan kom ik met een voorstel naar hier, waarin ik alles verwerk dat we overal hebben opgepikt. U kunt die onderzoeken ook lezen. Maar ik vind het moeilijk om daarover nu al een discussie te houden. De vraag is dan evident in hoeverre ik met die onderzoeken rekening houd en hoe ik ze wil vertalen in een nieuw decreet. Ik ga dan moeten antwoorden dat u moet wachten, en daarmee bent u niets vooruit. Dat zeg ik nu als mijn reactie, maar ik heb alle respect voor de keuze van het parlement.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Minister, we zouden dan een hoorzitting of een gedachtewisseling houden op basis van die studies. Ik denk dat we allemaal wijs genoeg zijn om daaraan geen directe gevolgen te koppelen. We verwachten niet dat u een week later met een nota komt. Het is interessant voor de commissie om die mensen te horen, zonder u te confronteren en te zeggen dat u het moet uitvoeren. Dat kan niet de finaliteit zijn van een gedachtewisseling, daarin wil ik u geruststellen.
Maar ik zie ook niet meteen het probleem als we een vrijblijvend discussiemoment organiseren met die mensen. Als u met uw nota komt, kunnen we dat opnieuw doen. Of misschien moeten we die mensen uitnodigen wanneer u de nota hebt overgemaakt aan de commissie, dan hebben we een meer gestoffeerde gedachtewisseling. Collega’s, daar kunnen we nog even over nadenken.
Minister, mag ik u vragen welk karakter uw nota zal hebben: een ontwerp van decreet, een witboek, een conceptnota?
Dat is een terechte vraag. Dit is een moeilijk proces. U bent het ermee eens dat dit een van de zwaarste oefeningen is die we moeten doen. Ik heb nu vier elementen: de rondetafel, de basisbevraging en de twee onderzoeken waarnaar nu wordt verwezen. Op basis daarvan wil ik een eerste discussienota krijgen van Bloso, en die wil ik niet voorleggen, uiteraard niet. Die wil ik bekijken, ook met de VSF. Ik wil draagvlak creëren. Ik wil ook kijken binnen de regering tot welke grenzen we kunnen komen, dat mag de oppositie me niet kwalijk nemen. Op basis van die discussie zal ik bepalen of we naar een conceptnota of meteen naar een ontwerp van decreet kunnen gaan. Daarop kan ik nu niet antwoorden.
Ik vraag geen inzage in de regeringsstukken, laat dat duidelijk zijn, minister.
Mijnheer Van den Heuvel, we hernemen uw voorstel bij de regeling van de werkzaamheden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.