Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Voorzitter, minister, dames en heren, er zijn een aantal zaken aan het rollen gegaan naar aanleiding van vragen die ik heb gesteld over Nederlanders in Vlaanderen en Vlamingen in Nederland en Nederlandstalig onderwijs in het buitenland.
Op 26 januari 2015 overlegde de minister met haar Nederlandse collega over de mogelijke effecten van de nieuwe Nederlandse wetgeving rond studiefinanciering. Minister Bussemaker gaf toen aan dat de wijzigingen geen grote verschuivingen van de mobiliteit van studenten van Nederland naar Vlaanderen zal veroorzaken, een uitspraak die we in het najaar uiteraard zullen opvolgen. We zullen kijken of er boven de 20.000 die er nu al zijn, nog meer zullen bijkomen. Dan spreek ik over alle niveaus heen, niet enkel over de 7604 in het hoger onderwijs.
De ministers hebben op diezelfde dag ook afgesproken om tot een nieuw afsprakenkader te komen op het vlak van onderwijs tussen Nederland en Vlaanderen, het zogenaamde Damesakkoord dat het Herenakkoord uit 1991 moet actualiseren. In het kader van dit Damesakkoord is het de bedoeling om leerlingenstromen in kaart te brengen, wederzijdse mobiliteit aan te moedigen, ervaringen te delen en – voor ons cruciaal – het engagement te nemen om wederzijds proactief te informeren over beleidsbeslissingen die mogelijk een impact kunnen hebben op de studentenmobiliteit.
Uit uw antwoorden die ik mocht ontvangen op schriftelijke vragen blijkt dat het aantal Nederlandse leerlingen, studenten en cursisten – het gaat voor alle duidelijkheid over diegenen die niet in Vlaanderen zijn gedomicilieerd – jaar na jaar in stijgende lijn zit, en dat op elk onderwijsniveau. Omgekeerd stijgt ook het aantal Belgische leerlingen dat les volgt in de zogenaamde scholen voor Nederlands Onderwijs in het Buitenland (NOB). Het gaat dan over Belgische leerlingen, omdat Nederland geen Vlaamse cijfers heeft: zij maken dat onderscheid nog niet.
Die wederkerigheid die is opgenomen in het Herenakkoord, is volgens ons in de loop der jaren toch scheefgegroeid. Dat is toch niet onbelangrijk voor de N-VA. Het aantal Nederlanders dat dagelijks de grens oversteekt, bedraagt ongeveer 20.000. Het aantal Belgen in de NOB-scholen bedraagt ongeveer 1200. In een persbericht van 31 maart 2015 roept de stichting Vlamingen in de Wereld (VIW) u op om het NOB-vraagstuk ter sprake te brengen tijdens het overleg over het geplande Damesakkoord. Nederland bespaart de komende jaren namelijk fors op die uitgave en voorziet niet meer in verdere structurele ondersteuning, enkel in een subsidie tot en met 2016. Ik citeer uit het persbericht van VIW: “Dat buitenland is essentieel voor Vlaanderen. Meer en meer beslissingscentra en hoofdzetels van multinationals met vestigingen in Vlaanderen zijn elders in de wereld gevestigd. Vlaanderen is (...) een exportnatie en daarom afhankelijk van de bereidheid van Vlamingen om naar het buitenland te vertrekken. Het is cruciaal voor de positie van Vlaanderen dat er daar ook Vlamingen – expats dus – aan de slag zijn en blijven.” Dan heeft men het dus over die buitenlandse hoofdzetels. Ik vervolg mijn citaat: “Eén van de voornaamste overwegingen om al dan niet te vertrekken naar het buitenland is de toekomst van de kinderen: kunnen ze daar Nederlandstalig onderwijs volgen en kunnen ze bij terugkeer naar Vlaanderen vlot aansluiten in een Vlaamse school.” Dat laatste is nog veel belangrijker.
Minister, nu had ik vernomen dat er op donderdag in het paasreces normaliter een afspraak was gepland met minister Bussemaker, maar dat u verstek hebt moeten geven. Wat is nu de stand van zaken met betrekking tot het Damesakkoord? Welke engagement hebt u allebei vooropgesteld, of wat was er voorbereid? Een drietal dagen voor de afspraak zou plaatsvinden, heeft uw kabinet immers laten weten dat de afspraak niet kon plaatsvinden. Welke mogelijkheden ziet u om de wederkerigheid die voortvloeit uit de geest van het akkoord van 1991, te herstellen?
De heer De Ro heeft het woord.
De Vlaamse Regering investeert via een aantal wegen in het helpen verspreiden van content van het Vlaamse onderwijs. Er zijn me twee wegen bekend ter zake. Er is ADIBib, via Eureka, speciaal voor kinderen met een attest van dyslexie, slechtziendheid of slechthorendheid. Aan de andere kant is er op het eigen ministerie KlasCement, via een contract dat we zelf nog goed kennen, collega Daniëls. Daar is heel wat materiaal. Naast het les volgen in het buitenland in NOB-scholen, denk ik dat het voor expatouders echt wel een hulp kan zijn om via dat soort formules ook te worden ondersteund. Minister, ik vroeg me af of u ter zake nog mogelijkheden ziet, zeker als ik zie wat er allemaal al gedigitaliseerd is en beschikbaar wordt gesteld voor die bijzondere doelgroepen, via ADIBib. Misschien zou dat ook wel een manier kunnen zijn om heel wat didactische content ter beschikking te stellen van Vlamingen in de wereld.
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer De Ro, voor mij is het zeer goed om al die content ter beschikking te stellen aan expats, maar is dat iets dat u in het Damesakkoord zou willen zien? Dat hoeft immers eigenlijk niet.
De problematiek die collega Daniëls schetst, is dat mensen, voor ze beslissen voor een tijdje naar het buitenland te gaan, zeker willen weten dat ze voor hun kinderen in onderwijs kunnen voorzien.
Hier gaat het echter over de wederzijdsheid, over het aantal Nederlandse studenten hier en de ondersteuning, en de vraag in hoeverre die wederkerigheid blijft bestaan.
Absoluut. Ik ben benieuwd naar het antwoord over die wederkerigheid, maar als het probleem de vraag is hoe we die ouders kunnen ondersteunen, dan is dat een goede formule. De Nederlanders hebben daar materiaal ter beschikking, en in het kader van de wederkerigheid kunnen ze dat ter beschikking stellen.
Dan kunnen we dat ook op die manier, ja. Ik wil dat gerust mee opnemen, ook bilateraal.
Mijnheer Daniëls, die afspraak was voorzien voor maandag, maar dat was eigenlijk geen afspraak over het Damesakkoord. Dat was een afspraak met de Nederlandse Taalunie.
Eigenlijk moest ik naar Den Haag gaan om er samen met minister Gatz met de Nederlandse minister Jet Bussemaker te spreken over de Nederlandse Taalunie. Zij kon er niet naartoe gaan en had haar staatssecretaris afgevaardigd. Ik ben dan ook niet naar die vergadering geweest, want dat zou raar geweest zijn.
We hadden dit echter niet formeel op de agenda geplaatst. Wel zijn we enkele damesakkoorden aan het uitwisselen. Enkele rode draden uit het ontwerp van akkoord zijn: het erkennen en blijvend waarderen van de voorbije en bestaande samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland op zowel politiek als ambtelijk niveau; het realiseren van een optimale informatie-uitwisseling en het leren van elkaar op het vlak van onderwijs en vorming in het bijzonder ook wat betreft studentenmobiliteit; het optimaliseren van de bestaande samenwerking, zowel op beleids- als op institutioneel niveau, alsook binnen internationale samenwerkingsverbanden; en meer overleggen op ministerieel niveau.
Uiteraard zal dat akkoord expliciete aandacht hebben voor de mobiliteitsstromen van studenten in het hoger onderwijs en de toegankelijkheid voor Vlaamse leerlingen van het Nederlandstalig onderwijs in het buitenland. Ik zei dus ‘en’, niet ‘of’, maar ‘en’.
Het is onze ambitie dat het akkoord in de eerste plaats een invulling geeft aan het engagement van het Vlaamse regeerakkoord met betrekking tot het Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zodat door dit akkoord een kwaliteitsvol aanbod van Nederlandstalig onderwijs in het buitenland wordt gegarandeerd. In het regeerakkoord staat, zoals u allen weet: “In samenwerking met Nederland streven we ernaar dat er een kwaliteitsvol aanbod van Nederlandstalig onderwijs in het buitenland blijft bestaan.” In de beleidsnota Onderwijs staat dat het “kwaliteitsvol aanbod gewaarborgd blijft”, dat is nog iets forser dan wat in het regeerakkoord stond.
Daarbij is het voor mij belangrijk dat Nederland naar de geest van de bestaande overeenkomst blijft instaan voor de structurele financiering van het NOB en de kwaliteitszorg zowel op het vlak van gebouwen als van kwaliteit en ondersteuning van de lesgevers. Bovendien moeten onze Vlaamse kinderen in het buitenland een gelijke toegang hebben tot het NOB-aanbod.
Het Verdrag van de Europese Unie voorziet in een vrij verkeer van personen. Dat betekent dat ons onderwijsaanbod openstaat voor elke Europese burger. We hebben geen intenties om een ‘instroombeperking’ voor Nederlanders in te stellen. Wel zullen we de mobiliteitsstromen veel strakker moeten monitoren en daarover met Nederland in overleg gaan – wie verandert van beleidsdepartement ziet veel verrassingen bij het leren kennen van iets nieuws. Nu wordt dit niet zo fel gemonitord, maar het is belangrijk om dit te bekijken.
De laatste teksten heb ik nog niet bij. Er is ook nog geen consensus over, maar dit zijn voor mij de elementaire bouwstenen. Ze moeten erin zitten.
Mijnheer Daniëls, ik zal u snel op de hoogte brengen van het akkoord, ik zal uw volgende vraag niet afwachten. Ik hoop dat het de komende maanden gebeurt. We zijn nu trouwens aan het bekijken of ik naar Jerevan ga voor de Bologna-conferentie. Als ook minister Bussemaker gaat, kunnen we ons akkoord misschien in de lucht tekenen. Vandaag of morgen wordt beslist of ik ga en of zij ook gaat. Sowieso moet het over een paar weken volledig uitgeklaard zijn.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik ben heel blij met uw antwoord. Het geeft in niet mis te verstane bewoordingen weer wat u wilt bereiken, namelijk opnieuw een structurele financiering die voldoende is om het Nederlands onderwijs in het buitenland te kunnen blijven garanderen. Dat was inderdaad de inhoud van het voormalige Herenakkoord.
Ik heb misschien nog een suggestie voor als u dan toch met uw Nederlandse collega in de lucht hangt. Op dit moment krijgen onze Vlaamse leerlingen daar de geschiedenis van Nederland en de aardrijkskunde van Nederland onderwezen. Het is heel boeiend om te zien hoe land moet worden gewonnen op water, dat kan misschien aan de kust nog nuttig worden in het licht van de honderdjarige storm die op ons afkomt. Ook de geschiedenis van Nederland lijkt me heel boeiend, over de gemeenschappelijke Nederlanden bijvoorbeeld. Misschien moeten we bekijken of het mogelijk is om ook een aantal Vlaamse accenten mee te geven aan onze leerlingen. Dat lijkt me toch ook een vraag waard.
We zijn in Vlaanderen afhankelijk van buitenlandse beslissingscentra. Als we onze Vlaamse bedrijven en zeker de multinationals hier willen houden, dan is het cruciaal dat we ook daar mensen hebben die in de hoofdzetel mee beslissingen nemen.
Mijnheer Daniëls, uw ‘wishlist’ is heel lang, maar u weet ook in welke context ik aan het spreken ben met de Nederlanders.
Ja, in de context van 20.000 naar hier en 1200 van ons daar. (Gelach)
Ik denk dat u mij heel goed begrijpt…
De vraag om uitleg is afgehandeld.