Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Voorzitter, minister-president, collega’s, mijn vraag om uitleg gaat over de mogelijkheden en randvoorwaarden voor een eventuele verplaatsing van een beschermd erfgoed.
– Rik Daems treedt als voorzitter op.
Eigenaars van een beschermd monument hebben een passieve en actieve behoudsplicht. Stel dat de eigenaar die plichten niet nakomt en het erfgoed takelt steeds verder af, dan kan de Vlaamse Regering volgens artikel 6.2.1 van het Onroerenderfgoeddecreet beslissen dat het beschermd goed moet worden verplaatst om het te kunnen behouden.
Minister-president, als artikel 6.2.1, tweede bepaling, worden toegepast, wat is dan de concrete procedure om over te gaan tot verplaatsing? Wanneer komt een beschermd monument in aanmerking voor verplaatsing? Hoe moeten we de voorwaarde ‘noodzakelijk voor het behoud ervan’ interpreteren? Bestaat de kans dat zo’n bepaling wordt misbruikt om beschermde gebouwen jarenlang te laten verkommeren, en dan de verplaatsing aan te vragen en zo de zorgplicht te ontlopen? Wie betaalt de kosten van de verplaatsing, zowel voor afbraak en sanering van de plaats waar het erfgoed stond, als voor aankoop van een nieuwe locatie, als de kosten voor heropbouw van de constructie? Zijn er al voorbeelden van zo’n verplaatsing?
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister-president, ik sluit me graag aan bij deze vraag om uitleg en ben heel benieuwd naar uw antwoord. In Kortrijk is er een vergelijkbaar dossier van een monument dat niet zelf moet worden verplaatst, maar wel de inhoud ervan. Dat zijn dan theaterdecors, dus erfgoed door de bestemming in een beschermd monument, zijnde de schouwburg. Eigenlijk kunnen ze daar niet blijven om te bewaren in de beste omstandigheden. Dit is een catch 22. Wat moet daarmee gebeuren? De decors zijn uiteraard beschermd door hun bestemming, maar kunnen niet in de bestemming blijven. Hoe kan dit worden opgelost?
Mevrouw de Bethune heeft het woord.
Na enig denk- en zoekwerk botste ik op enkele gevallen waar dit is gebeurd. Denk aan molens die zijn verplaatst. Het is toch de bedoeling om dit tot uitzonderlijke gevallen te beperken. Veel waardevolle gebouwen halen hun waarde uit de context en de omgeving. De verplaatsing komt daar natuurlijk niet aan tegemoet en kan alleen een ultiem middel zijn.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Mevrouw Van Werde, de analyse die u maakt, klopt volledig. Het is zo dat een monument vaak samenhang vertoont met de omgeving en dat deze context meestal de erfgoedwaarde mee onderbouwt en er soms deel van uitmaakt. Een monument verplaatsen, kan dus niet zomaar lichtzinnig gebeuren. Het vergt een opheffing of wijziging van het beschermingsbesluit. De procedure hiervoor is opgenomen in het Onroerenderfgoeddecreet.
Voorafgaand aan de verplaatsing moet een grondige studie gebeuren. De impact op de erfgoedwaarden moet worden onderzocht. Er moet worden bepaald welke maatregelen de zakelijkrechthouder moet nemen voor en tijdens de demontage en hoe deze demontage moet worden gedocumenteerd. Die gegevens worden in een besluit voor de voorlopige wijziging of opheffing van het beschermingsbesluit opgenomen. Als dat is gebeurd, vraag ik het advies aan de Vlaamse Commissie Onroerend Erfgoed (VCOE). Na advies van de VCOE kan ik, als daar gegronde redenen voor zijn, het besluit tot voorlopige wijziging of opheffing nemen.
Daarna volgt nog een openbaar onderzoek, waarbij alle belanghebbenden hun stem en hun bezwaren kunnen laten gelden. Rekening houdend met de eventuele bezwaarschriften van belanghebbenden, neem ik pas een definitieve beslissing over de verplaatsing van het monument. Pas na deze beslissing kunnen de demontage en de heropbouw effectief worden voorbereid. De procedure eindigt dan desgevallend met de ondertekening van het definitieve wijzigings- of opheffingsbesluit. Vanaf dat moment is het monument beschermd op de nieuwe locatie.
Ik wil er wel op wijzen dat het item op elk ogenblik beschermd blijft. Er ontstaat geen vacuüm. De rechtsgevolgen van het vorige besluit tot definitieve bescherming blijven van kracht tot de definitieve wijziging is ondertekend.
Dat is een uitzonderingsmaatregel. In een aantal gevallen is verplaatsing van een beschermd gebouw de enige oplossing om het behoud van de erfgoedwaarde te kunnen garanderen. Ik geef enkele voorbeelden: een windmolen die geen windvang meer kan krijgen doordat die is ingebouwd, een treinstation of een ander gebouw dat getroffen is door een verbreding van een spoorlijn, een monument dat getroffen is door een rooilijn of door een ongelukkige ontsluiting, een verplaatsing in functie van een betere museale ontsluiting, een sterk gewijzigde context die verplaatsing noodzaakt – ik refereer bijvoorbeeld aan de monumenten in Doel.
Bepaalde vormen van onroerend goed lenen zich beter tot verplaatsing omdat ze demonteerbaar zijn. Ik denk aan houten vakwerkschuren, houten windmolens enzovoort. Die komen iets gemakkelijker in aanmerking. In het verleden gebeurde dat vaker met dat soort houten constructies als daar nood aan was.
De demontage, verplaatsing en heropbouw worden in principe niet gesubsidieerd, tenzij er een opsplitsing mogelijk of noodzakelijk is voor enerzijds de restauratiekosten die ook nodig zouden zijn voor een restauratie als het in situ blijft.
Eigenlijk zijn dat geen verplaatsings- of demontagekosten of welke kosten ook, dat zijn restauraties die zouden kunnen gebeuren als het monument daar gebleven was. Anderzijds is er de meerkost ten gevolge van de verplaatsing. De eigenlijke kosten van demontage, verplaatsing en hermontage komen niet in aanmerking voor een toelage vanwege het agentschap.
Er zijn al heel wat voorbeelden in het verleden. We hebben daar geen bestand van, maar er zijn bekende voorbeelden. Er zijn zeker een tiental windmolens verplaatst. Beschermende monumenten zijn verplaatst naar het domein van Bokrijk, dat is een gekend voorbeeld. De klipperaak Tijl Uilenspiegel is verplaatst van Schoten naar Rupelmonde. Een handbediende havenkraan is binnen Antwerpen verplaatst naar het Bonapartedok. Binnen de gemeente Keerbergen is een orgel verplaatst. Een altaar is verplaatst van Turnhout naar Vilvoorde. Het archief van de kunstenaar-glazenier Michel Martens is verplaatst van Sint-Andries naar Brussel. Een van de zeer bekende voorbeelden, waaraan de Bocholtenaren trouwens hun bijnaam van ‘Torenkruiers’ te danken hebben, is de verplaatsing van de toren van de Sint-Laurentiuskerk in 1910 om de vergroting van de kerk mogelijk te maken. Ze hebben daar toen een Amerikaanse ingenieur voor ingehuurd en een Italiaanse aannemer. De 26.000 ton wegende toren werd opgevijzeld, op rails gezet en verplaatst.
Er zijn heel wat van die voorbeelden. Recent waren er het Hooghuis, de beschermde molen en het beschermd kerkorgel in Doel. In Staden was er het gedenkteken van Juul de Winde wegens de storende context en de verbreding van het wegprofiel, in Poperinge een oorlogsbarak in het domein De Lovie in functie van een betere ontsluiting, zichtbaarheid en toegankelijkheid, het station van Oostkamp wegens een spoorverbreding, het schuilhuisje van Hoeilaart, bekend bij de striplezers, wegens een spoorverbreding, in Nevele een hoeve in de Hansbekestraat wegens een spoorverbreding, het vissersvaartuig De Martha in Koksijde voor een de museale ontsluiting, in Aarschot de Pomp op het marktplein wegens de heraanleg van het plein, in Tienen het herdenkingsteken aan de Oplintersesteenweg wegens de heraanleg van de gewestweg.
Deze lijst is niet exhaustief omdat er geen bestand van is bijgehouden.
Mevrouw Soens, de decors van de schouwburg in Kortrijk zijn in principe roerend goed. Dat is niet vergelijkbaar met wat we voorhebben in de Bourla, waar het gaat over onroerend goed. Dat is een andere aangelegenheid. In Kortrijk zijn de decors niet in de beschermingsinventaris opgenomen. Het beschermingsbesluit dateert van 2003. Er is op dit ogenblik bij het agentschap geen dossier bekend met betrekking tot de schouwburg van Kortrijk.
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Minister, dank u. Er zijn inderdaad een aantal gevallen waarin het gerechtvaardigd is om een beschermd gebouw te verplaatsen, volgens de voorwaarden van het decreet natuurlijk, in het algemeen belang en indien noodzakelijk voor het behoud. Maar het mag niet gaan om gevallen waarin bijvoorbeeld de eigenaar van een beschermd gebouw andere plannen heeft met zijn grond. Dat mag geen argument zijn om het gebouw te laten verkommeren, in de hoop dat het verplaatst zal worden. Ik geef een concreet voorbeeld. In Aarschot-Rillaar wordt nu overwogen om een beschermde lemen vakwerkhoeve aan de Montenaken af te breken en te verplaatsen naar een buurtgemeente. Deze hoeve werd in 1999 beschermd, als enige overblijvende vakwerkhoeve van het langgeveltype in Aarschot. Het was ooit een café, In Het Waterhof. Nu is het gebouw in een verschrikkelijk slechte staat doordat de eigenaar weinig of helemaal niets doet aan het onderhoud. Er zijn geen projecten van algemeen belang. Die hoeve kan dus in principe blijven staan. Wat denkt u hierover? Is verplaatsen in dat geval een optie? Wie zou dan instaan voor de kosten?
In hetzelfde artikel van het decreet met betrekking tot het onroerend erfgoed, waarin wordt gesproken over verplaatsen, staat dat de bescherming van het gebouw kan worden opgeheven in geval van vernieling of onherstelbare schade. Wat met monumenten die volledig vernield zijn door bijvoorbeeld een brand, waar bijna niets meer van overblijft? Heeft het dan nog zin om nog te spreken van een monument? Wat zijn de criteria om zo’n ruïne terug op te bouwen? Wanneer is het beter om over te gaan tot de opheffing van de bescherming en de middelen te gebruiken voor het behoud en de bescherming van andere monumenten?
Minister, aangezien ik van Rillaar ben en mijn partijvoorzitster ondertussen in Rillaar woont – wij hebben geswitcht –, ben ik geïnteresseerd in het antwoord over Het Waterhof, dat ik natuurlijk goed ken – ik heb daar nog heel veel pinten gedronken.
Het ligt niet aan u dat het zo vervallen is?
U zou kunnen zeggen dat ik betrokken partij ben. Ik ben toch zeer geïnteresseerd in het antwoord over het Rillaars erfgoed.
Nu wordt het mij duidelijk dat dit een vraag is op instigatie van de commissievoorzitter. Dit is drieband, en dus moet ik dubbel oppassen. Ik kan er mij gemakkelijk vanaf maken, voorzitter, maar ik krijg toch bericht van de administrateur-generaal dat er geen concrete vraag is ingediend met betrekking tot dat hoevetje.
Mevrouw Van Werde, u hebt gelijk, het moet gaan over algemeen belang. Het moet eventueel ook gaan over de waarde van het erfgoed. Als het erop aankomt om het te kunnen bewaren als het in een context zou komen die een aanslag is, kan dat een van de overwegingen zijn.
Uw vraag naar wat er bij een complete vernieling moet gebeuren, moet pragmatisch beantwoord worden. Erfgoed kan niet worden heropgebouwd. Er kan gerenoveerd en gerestaureerd worden, maar het is niet de bedoeling om met subsidies van Onroerend Erfgoed replica’s te maken van iets wat tot op de grond vernield is.
We moeten pragmatisch te werk gaan en bij gedeeltelijke vernieuwing moet dat bekeken worden, bijvoorbeeld wat de kerk van Galmaarden betreft. Daar is er sprake van een gedeeltelijke vernieuwing, er kan een heropbouw gebeuren en het blijft een beschermd monument. De regel is evenwel dat iets wat tot op de grond is afgebroken, er ook niet meer is en dus niet heropgebouwd kan worden als erfgoed.
Mevrouw Van Werde, misschien moeten we dan samen een dossier indienen. Dat is dan een test voor de administratie.
Mijn administratie heeft bewezen dat ze meteen op de meest onverwachte vragen antwoord kan geven.
De vraag om uitleg is afgehandeld.