Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Bastiaens heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, in 2003 kwam er de Europese richtlijn inzake het hergebruik van overheidsinformatie. Die had als algemeen beginsel: “De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer het hergebruik van documenten toegestaan is, deze documenten kunnen worden hergebruikt voor commerciële of niet-commerciële doeleinden (…). Documenten worden zoveel mogelijk langs elektronische weg beschikbaar gemaakt.”
De betrokken lidstaten bleven verantwoordelijk voor het besluit om hergebruik al dan niet toe te staan. In Vlaanderen werd deze richtlijn in 2007 omgezet door middel van een decreet betreffende het hergebruik van overheidsinformatie. Met overheidsinformatie worden de documenten bedoeld die onder de openbaarheid van bestuur vallen, mits een aantal uitzonderingen, waaronder bestuursdocumenten van onderwijs- en onderzoeksinstellingen zoals scholen, universiteiten, archieven, bibliotheken en onderzoeksinstituten en van culturele instellingen zoals musea, bibliotheken, archieven, orkesten, operahuizen, balletgezelschappen en theaters.
In 2013 werd echter de originele richtlijn gewijzigd. Een aantal belangrijke aanpassingen daarin zijn de volgende.
Alle documenten waartoe de toegang door de lidstaat niet wordt beperkt, moeten toegankelijk worden gemaakt voor hergebruik. De wijzigingen die de richtlijn aanbrengt, hebben niet tot doel de toegangsregelingen in de lidstaten te definiëren of te wijzigen, dat blijft de bevoegdheid van de verschillende lidstaten.
Het toepassingsgebied dient te worden uitgebreid tot bibliotheken, met inbegrip van universiteitsbibliotheken, musea en archieven. Andere culturele instellingen blijven echter wel uitgesloten.
Bibliotheken, musea en archieven mogen meer dan de marginale kosten aanrekenen, teneinde hun gewone werking niet te hinderen. Zij mogen dus in tegenstelling tot andere openbare instellingen een “redelijk rendement op de investering” aanrekenen. Hierbij kan worden gekeken naar de prijzen die de particuliere sector aanrekent voor het hergebruik van identieke of soortgelijke documenten.
Ook met betrekking tot exclusiviteitsregelingen geldt een uitzondering voor bibliotheken, musea en archieven. Wanneer een exclusief recht betrekking heeft op de digitalisering van culturele hulpbronnen, kan een bepaalde periode van exclusiviteit noodzakelijk zijn zodat de particuliere partner zijn investering kan terugverdienen. Die periode mag in het algemeen niet langer dan tien jaar zijn. Na afloop van de overeenkomst moeten de volledige rechten op het gebruik van de gedigitaliseerde culturele hulpbronnen naar de openbare instelling gaan.
De gewijzigde richtlijn moet nu opnieuw worden omgezet in een decreet, daarvoor is minister Homans verantwoordelijk. Als ik goed ben ingelicht, is de opmaak van een ontwerp van decreet ondertussen afgerond. Daarvoor werd onder meer een consultatie georganiseerd met de Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek-, Archief- en Documentatiewezen (VVBAD), Agoria en de Gebruikersgroep Auteursrecht en cultureel erfgoed. Over het ontwerp zou er ook overleg gepleegd zijn met de federale overheid.
Ik zag dat de Sectorraad Kunsten en Erfgoed van de SARC in januari op eigen initiatief een advies heeft uitgebracht. De sectorraad staat enerzijds gematigd positief tegenover het ontwerp van decreet. Het voor iedereen vrij toegankelijk maken van informatie voor werk, studie of vrije tijd is een deugdelijk en belangrijk doel in een democratische samenleving en moet bevorderd worden, mits uiteraard het respecteren van de wetgeving inzake auteursrechten, aldus de sectorraad.
De sectorraad is evenwel ook zeer bezorgd over de gevolgen van het ontwerp van decreet voor de culturele actoren, en is van mening dat de consultatie van de sector sterker werd vooropgesteld dan ze uiteindelijk is uitgevoerd.
Minister, ik wil u daarom enkele vragen stellen, een aantal ervan zijn nogal technisch.
Volgens de Sectorraad Kunsten en Erfgoed zullen door dit wijzigingsdecreet de commerciële mogelijkheden en manieren om op alternatieve wijze extra inkomsten te genereren, bijvoorbeeld door publiek-private samenwerking, worden beperkt. Dit strookt volgens mij niet met uw cultuurbeleid, waarin organisaties gestimuleerd worden om meer eigen middelen te genereren. Kunt u verduidelijken of deze interpretatie klopt en zo ja, waarom de Vlaamse Regering toch voor deze inperking heeft gekozen?
De SARC vreest ook dat de reikwijdte van het decreet snel zal worden uitgebreid met andere culturele instellingen en dat de uitzonderingen voor culturele actoren van tijdelijke aard zijn. De keuze voor de opname van de culturele deelsectoren archieven, musea en bibliotheken lijkt daarenboven arbitrair. De SARC stelt zich ook de vraag waarom bijvoorbeeld omroepen niet en musea wel onder de verruimde richtlijn vallen. De SARC meent dat dit het gevolg is van sluipende Europese besluitvorming en vreest op termijn een verdere uitbreiding van de richtlijn. De gewijzigde richtlijn mag op geen enkele manier een tussenstap betekenen naar een nog verdere verbreding voor de culturele sector, aldus de sectorraad. Deelt u deze bezorgdheid? Werd deze bekommernis vanuit Vlaanderen ook meegenomen in de voorbereiding van Europese besluitvorming over deze richtlijn?
De uitzonderingsmaatregelen voor archieven, musea en bibliotheken dreigen echter weinig verschil te maken. Wanneer een culturele instelling hergebruik eenmalig toestaat, is zij verplicht dit voor elke hergebruikaanvraag opnieuw te doen. Voor de culturele instellingen betekent dat dat zij de facto toch verplicht zijn hergebruik volgens de regels van het decreet toe te staan. Bovendien is exclusiviteit niet meer mogelijk, tenzij een document expliciet aan een digitaliseringsproject kan worden gekoppeld. Als gevolg hiervan kan aan een kunstwerk dat reeds gedigitaliseerd is, geen exclusiviteit meer worden gegeven. Dat is commercieel nefast. Bij het aanleveren van digitale beelden voor de opmaak van bijvoorbeeld een tentoonstellingscatalogus, is het in principe mogelijk dat een concurrerende uitgever dezelfde beelden opvraagt om een alternatieve catalogus te maken. Werd er bij de opmaak van het decreet rekening gehouden met deze, volgens mij terechte, bekommernis? Waarom wel of waarom niet?
Op sommige punten laat het ontwerp van decreet nog vrijheid voor interpretatie, die kan leiden tot een verdere verstrenging via uitvoeringsbesluiten of die door de beroepsinstantie beslecht moet worden in geval van conflict. De sectorraad meent dat dit voor culturele instellingen tot onduidelijkheden en onzekerheden kan leiden. In het advies worden deze punten opgelijst. Hebt u deze bekommernissen van de sectorraad ingebracht bij de voorbereiding van het ontwerp van decreet?
In de culturele sector zijn er een aantal organisaties die het digitaliseren van materiaal van musea, archieven en bibliotheken als kernopdracht hebben. Ik denk bijvoorbeeld aan Bibnet en Lukas. In deze instellingen is er nog onvoldoende duidelijkheid over de gevolgen van het gewijzigde ontwerp van decreet. Worden zij gezien als verlengstukken van de culturele instellingen voor wie zij werken, of vallen zij helemaal niet onder de uitzonderingsmaatregelen?
De sectorraad vreest toenemende administratieve, financiële en personele lasten door onder meer een onredelijke verantwoordingsplicht, de transparantieplicht, de mogelijk opgelegde berekeningsregels. Dat er met het ontwerp van wijzigingsdecreet geen meerkosten voor archieven, bibliotheken en musea gemoeid zijn, lijkt hen eerder onwaarschijnlijk. Ook de technische implicaties van het decreet worden mogelijk onderschat. In welke mate kan daar rekening mee worden gehouden?
De Vlaamse Regering verbreedt ook de reikwijdte van de Europese richtlijn. De Europese richtlijn sluit sowieso alle documenten uit waarop intellectuele rechten rusten. De Vlaamse Regering doet dit niet en de SARC vraagt om dit alsnog aan te passen in het ontwerp van decreet.
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, mevrouw Bastiaens heeft het advies helemaal geschetst. Ik wil me graag aansluiten bij haar vraag. Het advies werd in januari gegeven en ik heb vernomen dat het ontwerp van decreet ondertussen al definitief werd goedgekeurd. Het past in het actieplan ‘open data’. Het gaat inderdaad over de omzetting van een Europese richtlijn in Vlaamse wetgeving.
Het is de bedoeling dat de Vlaamse overheid via deze weg alle verzamelde informatie voor een stuk terug kan geven aan de maatschappij met het oog op het creëren van meerwaarde en vertrouwen.
Het is goed dat de SARC dit advies op eigen initiatief heeft uitgebracht. Ik wil er nog aan toevoegen dat de raad een gunstig advies gaf over het ontwerp van decreet, maar met de terechte opmerkingen waar de collega naar verwees.
Heeft de Vlaamse Regering antwoorden overgemaakt aan de SARC met betrekking tot hun bekommernissen? Zo ja, kunt u ze dan even toelichten?
Ook ik wil me graag aansluiten bij de vraag van mevrouw Bastiaens. Ook ik heb het advies gelezen. Ik zal u vertellen wat mijn eerste reactie was, en ik merk trouwens dezelfde teneur op in de vraag als in het advies. Het lijkt me dat er plots een soort behoudsgezindheid optreedt ten aanzien van het vrijmaken van informatie die vooral met publieke middelen werd verworven of is gedigitaliseerd. Mijn tenen krullen daarvan. Ik zeg dit in duidelijke politieke termen: als iets met publieke middelen gemaakt is, moet het ook zo publiek mogelijk ter beschikking worden gesteld. Ik sluit me dus eerder aan bij wat mevrouw Coudyser gezegd heeft.
Mevrouw Bastiaens, als we meer eigen middelen moeten genereren, dan zijn we fout bezig. Als we administratieve overlast inroepen om het niet te doen, dan perken we de dienstverlenende taak ten aanzien van de samenleving in. Er zijn natuurlijk grenzen aan, dat weet ik ook.
Ik ga ervan uit dat wat u zegt over intellectuele rechten, een vanzelfsprekendheid is. Het auteursrecht wordt niet ondermijnd door een Vlaams decreet. De bescherming geldt.
Ik wil ervoor pleiten dat de aanwezige informatie, bijvoorbeeld bij Lukas of Bibnet, ter beschikking staat van de samenleving, mits die op een redelijke wijze ontsloten kan worden. Ik heb het gevoel dat de sector nu in een kramp schiet. Ik overdrijf een beetje, maar er is zeker enige terughoudendheid merkbaar ten aanzien van een richtlijn die we principieel moeten toejuichen.
Wat de modaliteiten betreft, moeten we de werkbaarheid in de gaten houden. Ik sta de facto achter een open houding ter zake. Natuurlijk zijn er ook juridische elementen die een rol kunnen spelen, maar daarvan ben ik niet zo goed op de hoogte. De cultuursector, de musea, het bibliotheekwerk en de archieven hebben een maximale publieke functie en er moet een grote openheid zijn ten aanzien van de samenleving. Ik zou dat ook graag willen bepleiten.
Minister Gatz heeft het woord.
Voorzitter, dames en heren, dit is een boeiende kwestie. De omzetting van de richtlijn waarnaar u verwijst in uw vraag, mevrouw Bastiaens, is, zoals u weet, een verplichting voor elke Europese lidstaat. Het klopt dat de omzetting bij ons wordt gecoördineerd door het departement Bestuurszaken en dus onder bevoegdheid van mijn collega, minister Homans, valt.
De richtlijn bepaalt inderdaad dat bibliotheken, met inbegrip van universiteitsbibliotheken, musea en archieven voortaan onder het toepassingsgebied vallen. Zij volgen echter een afwijkend regime: het toestaan van hergebruik is geen verplichting en een hogere vergoeding dan de marginale kosten voor vermenigvuldiging, verstrekking en verspreiding en exclusiviteitsregelingen in het kader van digitaliseringsprojecten zijn, weliswaar beperkt, mogelijk.
Het is altijd af te wachten hoe nieuwe wetgeving zich vertaalt naar de praktijk, maar toch zijn deze uitzonderingsmaatregelen volgens mij cruciaal. Ze zijn in elk geval belangrijk. Deze passage zou bibliotheken, musea en archieven moeten helpen om toch enige vorm van controle te behouden over het hergebruik van hun documenten. Bovendien zou het hun net wel een correcte vergoeding kunnen opleveren en aldus toch de nodige extra inkomsten kunnen opleveren – maar ook voor mij, mijnheer Caron, valt dit niet in het debat over de aanvullende financiering.
Het op 27 maart 2015 door de Vlaamse Regering definitief goedgekeurd ontwerp van wijzigingsdecreet, dat een van de volgende weken naar het parlement zal komen, gaat met betrekking tot instanties uit de culturele sector niet verder dan wat de Europese richtlijn oplegt. Het feit dat, indien hergebruik van bestuursdocumenten in het bezit van bibliotheken, musea en archieven is toegestaan, dit ook geldt voor commerciële doeleinden, is aldus conform de richtlijn.
Exclusiviteitsregelingen zijn, wanneer het exclusief recht betrekking heeft op de digitalisering van culturele hulpbronnen, mogelijk conform de bepalingen van de richtlijn. De geest van deze richtlijn is dat het openstellen van bestuursdocumenten die werden opgesteld of verkregen met overheidsgeld kan leiden tot het genereren van economische activiteiten gebaseerd op deze documenten, om zo tot een hogere ‘return on investment’ te komen. Wie er deze economische return levert, is voor de richtlijn irrelevant; dat er iets mee gebeurt, is belangrijker dan wie het doet. In die zin zou je ook kunnen zeggen dat het helemaal niet slecht hoeft te zijn dat er economische activiteit kan worden gegenereerd met ons cultureel erfgoed, los van wie het doet.
Zoals zonet beschreven, zijn er in het wijzigingsdecreet uitzonderingsmaatregelen ten voordele van culturele instanties opgenomen. Bovendien sluit het decreet niet uit dat de culturele instanties die onder het wijzigingsdecreet vallen, zelf economische activiteiten generen met hun documenten. Zij hebben dat tot nu toe ook steeds kunnen doen. Ik hoop ook dat de zwart-wittegenstelling tussen commercieel en non-profit ondertussen stilaan kan worden overstegen. Zoals vermeld in mijn beleidsnota hoop ik dat de omzetting van de richtlijn er kan voor zorgen dat er nieuwe inzichten, methodes en samenwerkingsverbanden worden ontwikkeld, met een win-winsituatie voor alle partijen. Dat klinkt misschien iets te optimistisch, maar ik wil dat toch in het debat brengen.
Ik antwoord nu op de tweede vraag. Ook de uitbreiding van het toepassingsgebied tot bibliotheken, musea en archieven en het feit dat dit voor andere culturele instanties niet het geval is, is conform de richtlijn. Mijn administratie heeft op dit ogenblik geen weet van plannen voor een verdere uitbreiding van het toepassingsgebied, noch voor een wijziging van de uitzonderingsmaatregelen voor instanties uit de culturele sector. Voorts wil ik nog uw aandacht vestigen op het feit dat het decreet hergebruik enkel van toepassing is op zogenaamde ‘instanties’ zoals vermeld in artikel 4, paragraaf 1, van het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur, en dat uiteraard in de mate de bestuursdocumenten waarover zij beschikken binnen het toepassingsgebied van het decreet vallen. Het decreet is dus niet van toepassing op private bibliotheken, musea en archieven.
Wat uw derde vraag betreft: ik ben het niet eens met uw visie dat de uitzonderingsmaatregelen voor instanties uit de culturele sector – zoals hoger reeds vermeld – geen verschil maken. Integendeel, zij lijken substantieel te zijn, want geen verplichting, een hogere vergoeding dan de marginale kosten is mogelijk en exclusiviteitsregelingen zijn in bepaalde gevallen mogelijk.
Met betrekking tot uw vierde vraag: bij de opmaak van het voorontwerp van decreet waren vertegenwoordigers van het beleidsdomein Cultuur, Jeugd, Sport en Media (CJSM) betrokken en zijn een beperkt aantal stakeholders geconsulteerd, ook uit de culturele sector. Ook bij het ontwerpen van de uitvoeringsbesluiten – en daar wil ik de nadruk op leggen – zullen en moeten zij verder worden betrokken. Eventuele onduidelijkheden kunnen dan worden uitgeklaard.
Wat betreft uw vijfde vraag: bij de omzetting van de richtlijn is ervoor gekozen om voor instanties uit de culturele sector niet verder te gaan dan wat Europa vraagt, ik heb het reeds gezegd. De impact voor organisaties als Bibnet en Lukas moet wel verder worden onderzocht. Hun werkwijze kan zeker door de richtlijn en het decreet worden beïnvloed en zal daardoor misschien moeten worden bijgesteld. Ik zal mijn administratie vragen dit samen met de bevoegde diensten van minister Homans op te volgen. Overigens heeft vorige week het kabinet van minister Homans de vraag gesteld wie op mijn kabinet en administratie deze zaak actief opvolgt, wat toch aantoont dat de coördinatie goed verloopt.
Ik antwoord nu op uw zesde vraag. Het is nog even afwachten, maar het wijzigingsdecreet zal mijns inziens geen aanleiding geven tot toenemende administratieve, financiële en personele lasten voor bibliotheken, musea en archieven. Het gebruik van het opendataportaal van de Vlaamse overheid is immers eenvoudig en kosteloos en de administratie zal bij de publicatie van datasets voor actieve ondersteuning zorgen.
Ik antwoord nu op uw zevende en laatste vraag. Zoals ook in de memorie van toelichting is beschreven, impliceert het gegeven dat de richtlijn niet van toepassing is op documenten waarvoor intellectuele rechten bij derden berusten, niet dat lidstaten geen beleid mogen voeren dat deze documenten toch zou omvatten. Immers, de doeleinden van de richtlijn kunnen ook en zelfs nog efficiënter worden bereikt met een regelgeving die hergebruik toelaat wanneer dit mogelijk is, inclusief in gevallen waarbij de intellectuele eigendomsrechten bij derden berusten. De uitsluitingsbepaling wordt in het ontwerp van wijzigingsdecreet doelmatiger geformuleerd dankzij het respecteren van de volgende drie basisprincipes. Ten eerste: het gegeven dat “intellectuele eigendomsrechten bij derden berusten” wordt niet meer beschouwd als een element dat bestuursdocumenten per definitie uitsluit van de draagwijdte van het decreet. Ten tweede: bestuursdocumenten worden uitgesloten van de draagwijdte van het decreet wanneer een instantie niet over de nodige rechten beschikt om hergebruik toe te laten. Ten derde: met het hergebruik mag vanzelfsprekend geen inbreuk worden gemaakt op de intellectuele eigendomsrechten van een derde. Dit is echter een algemene voorwaarde voor hergebruik, die losstaat van de uitsluitingsregel.
Ik besluit, met dank voor uw ingewikkelde en pertinente vragen. Ik krab me steeds in de haren wanneer ik een vraag van u krijg, mevrouw Bastiaens, want het gaat steeds om een duidelijke mix van maatschappelijke relevantie en technische diepgang. Het is voor ons allen een beetje een onontgonnen terrein. In het vorige decreet waren de bibliotheken, musea en archieven vrijgesteld, nu vallen ze onder het toepassingsgebied. Ze kunnen uitzonderingsgronden inroepen, en dat is nodig om hun rechten te vrijwaren. Langs de andere kant biedt de nieuwe richtlijn en dus het decreet ook nieuwe mogelijkheden. Het zal de lezer van het decreet of de memorie van toelichting zijn opgevallen dat er nog een aantal uitvoeringsbesluiten aangepast moeten worden. De modaliteiten van de uitvoeringsbesluiten zullen we nauwgezet opvolgen. Hierover zullen we overleggen met de koepelorganisaties van de betrokken sectoren. Tevens zal ik mijn administratie de opdracht geven om periodiek over de toepassing, de goede praktijken maar ook de knelpunten te rapporteren.
Minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord op vragen over een breed, technisch onderwerp. U zei het ook al: dit kan gevolgen hebben, maar dat is niet noodzakelijk zo. U zei dat we op onontgonnen terrein staan, wat betekent dat we enigszins omzichtig met de vragen moeten omgaan. Uw antwoord maakt duidelijk dat u zich daar ook bewust van bent en dat u samen met minister Homans en de administratie met het oog op de uitvoeringsbesluiten wilt nagaan of we op de goede weg zijn. Het uitgangspunt is dat er goede redenen zijn aan te voeren voor de uitzonderingen. Dat is belangrijk. Mijnheer Caron, openbaarheid van bestuur, open data en de regelgeving daarrond zijn principes waar ik achtersta. U stelt dat we ervoor moeten zorgen dat openbare instellingen zo veel mogelijk ‘teruggeven’. Dat is een mooi principe, maar we moeten wel bekijken aan wie er wordt ‘teruggegeven’. Als dat aan de samenleving of de burger is, dan ga ik helemaal akkoord. Maar we moeten ervoor opletten dat we niet alleen maar commerciële partners ondersteunen.
Minister, ik hoorde u zeggen dat we langzaamaan dat spanningsveld tussen publieke en private partners moeten kunnen overstijgen. Het is de weg van de geleidelijkheid die we moeten volgen. We moeten nagaan welke mogelijkheden zich aandienen, en daarbij rekening houden met de bezorgdheden die er zijn. We mogen niet uit de bocht vliegen.
Ik ben het eens met u, minister. Als culturele instanties economische activiteiten kunnen genereren, dan is er nog wat werk te verrichten. Ik hoorde ook dat alles conform de richtlijn is opgebouwd, en dat nu aan de uitvoeringsbesluiten moet worden gewerkt. Ik ben erg tevreden dat uw kabinet met het kabinet van minister Homans de zaak zal opvolgen. Ik heb ook goed gehoord dat de sector wordt betrokken bij de uitwerking van de uitvoeringsbesluiten en de impact voor organisaties als Bibnet en Lukas nog wordt onderzocht. We hebben er alle vertrouwen in dat het goed komt.
Ik sluit me aan – niet omdat ik er vertrouwen in heb dat alles goed komt, maar omdat een en ander is verduidelijkt en nog zal worden verduidelijkt in uitvoeringsbesluiten. Het is wel een mes dat aan twee kanten snijdt. Het commerciële gebruik van overheidsinformatie voor verschillende commerciële actoren ‘on an equal level’ roept de vraag op wat daar fout aan is. Draait u het eens om. We kennen de verhalen over auteursrechten op een foto van een architecturaal monument. Als we dergelijke zaken gaan beschermen, dan zijn we ver van huis. Ik ga akkoord met u, maar er zijn grenzen. Ik zie geen fundamenteel verschil tussen afbeeldingen van een gebouw van een befaamd architect, een schilderij in een openbaar museum of een foto van Lukas. Er is natuurlijk de kostprijs van de reproducties en de ‘handling’, maar dat wordt in het decreet geregeld. Ik pleit er dus voor om zo veel mogelijk informatie beschikbaar te stellen, zeker als die informatie cultureel van aard is.
De vraag om uitleg is afgehandeld.