Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Caron heeft het woord.
Minister, de etnisch-culturele federaties worden gesubsidieerd op basis van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Er zijn er twaalf, van diverse pluimage. Ik ga hun namen hier niet voorlezen, die zijn gemakkelijk terug te vinden op alle mogelijke internetsites en op andere plekken. Ze kenden tussen 2007 en 2013 een spectaculaire groei. De stijging voordien was, als ik mij goed herinner, wellicht nog spectaculairder. In die zes jaar groeide het aantal afdelingen die aangesloten zijn bij die federaties, met meer dan 50 procent. Er zijn zelfs twee federaties waarvan het aantal lokale afdelingen is verdubbeld.
Er zijn zelfs twee organisaties waarvan het aantal lokale afdelingen is verdubbeld. Gezamenlijk groeiden de federaties met 62 procent in 7 jaar tijd: van 1078 naar 1751 lokale afdelingen. Daarmee werden ze in Vlaanderen een meer dan aanwezige realiteit op het terrein.
Minister, in deze super diverse samenleving kunnen we verwachten dat deze groei zich doorzet. Het zou mij verbazen mocht het anders zijn. Merkwaardig genoeg hanteren zij een model dat grotendeels hetzelfde is als dat van de sociaal-culturele verenigingen van Vlaamse signatuur, en dat sinds hun ontstaan, met als hoogtepunt de periode voor en na de Tweede Wereldoorlog, waarbij de hele sociale emancipatie van burgers op gang kwam door dit soort sociaal-cultureel werk. In de slipstream van de sociaal-economische ontwikkeling was er ook een sociaal-culturele ontwikkeling van mensen: de vrouwenbeweging, de landbouwers, de arbeidersbeweging, noem maar op. Eigenlijk is het een vrij gelijkaardige – en ik wik mijn woorden – emancipatiebeweging die zich hier afspeelt en die markeert in welk soort samenleving wij vandaag leven.
Die spectaculaire groei staat helaas haaks op de dalende subsidies. Tot 2010 volgde de subsidie nog in enige mate de groei van het aantal afdelingen. Dat ging in eerste instantie via de index, maar ook via de vorige subsidierondes. Sinds 2011 moeten deze organisaties het met een heel pak minder doen. Ze verloren tussen 2010 en 2014 ongeveer 30 procent van hun subsidie-enveloppe. De federatie die hun belangen behartigt, berekende dat de organisaties gemiddeld 11 procent moesten besparen. Het resultaat hiervan laat zich gevoelen. Waar zij samen in 2007 nog konden rekenen op 68 voltijdse equivalenten, zijn er dat in 2013 nog 60. Dat komt neer op 1 voltijdse per 29 afdelingen in 2013, terwijl diezelfde voltijdse in 2007 slechts voor 16 afdelingen moest kunnen werken. Het werkvolume neemt toe en uiteraard zal de kwaliteit van de ondersteuning afnemen, dat kan niet anders. In sommige organisaties hebben ze zelfs geen andere mogelijkheid dan mensen die er werken in vooropzeg te plaatsen. Dat is jammer want het gaat hier om een middenveld met een enorm groeipotentieel.
Minister, gisteren hadden we in dit parlement de zoveelste discussie over racisme en discriminatie, over ontwikkeling en inburgering en integratie. Het moet mij ook eens van het hart dat in deze discussie deze groep van organisaties heel vaak vergeten wordt. Men praat over verplichte inburgering en integratiecentra enzovoort, maar, eerlijk gezegd, deze organisaties hebben een heel groot emancipatorisch effect en ze dragen in heel grote mate bij tot grotere verdraagzaamheid aan Vlaamse kant, en tot ontwikkeling en empowerment van mensen met een andere etnisch-culturele achtergrond. Dit is niet wetenschappelijk bewezen maar na lang meedraaien in de sector is dit mijn aanvoelen. Ik kan refereren aan de Vlaamse organisaties om dit hard te maken. Deze organisaties spelen een belangrijke rol in de kritiek op het falende integratiebeleid. Dit is een heel belangrijke hefboom om de integratie te verbeteren en te versnellen, als ik dat mag zeggen.
In 2011 heeft het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving (HIVA) die organisaties en hun dieptewerking onderzocht en vastgesteld dat ze een zeer breed actieterrein hebben en eigenlijk veel meer doen dan alleen maar sociaal-cultureel werk, voor zover we dat sterk willen afbakenen, collega’s. Ze blijken ook heel veel te worden bevraagd door de civiele samenleving, lokaal en met andere initiatieven van overheden op het Vlaamse en provinciale niveau, om hun mening te geven over thema’s als Welzijn en Onderwijs. Dat is goed.
Ik ben niet de eerste die het daarover heeft. Ook collega Idrissi heeft hier in de commissie al een opmerking gemaakt: ere wie ere toekomt. Minister, we weten dat u in de toekomst het decreet betreffende het sociaal-cultureel werk wilt veranderen. Dat staat in uw beleidsnota. Daar is geen twijfel over. Ik zal niet citeren: iedereen kent uw beleidsnota.
U schrijft echter bijvoorbeeld ook dat sociaal-cultureel volwassenenwerk bijdraagt tot sociale cohesie, maatschappelijk engagement, democratie, burgerschap en dat soort termen. Dat is een bekommernis die we met zijn allen, of toch met velen, in dit forum delen.
U schrijft over innovatie in het sociaal-cultureel werk – u maakt die koppeling uitdrukkelijk – om die diversiteit in de samenleving, maar ook in het sociaal-cultureel werk te versterken. Wel, ik denk dat heel veel van die federatiewerkingen methodieken hanteren die vernieuwend zijn, die niet in de bestaande beleidskaders en -systemen te bedenken zijn, die niet in een strak ‘methodiekdenken’ passen, maar waarbij men probeert op een innovatieve manier zijn doelstellingen te bereiken en een interessant verhaal te schrijven. Dat is mijn perceptie van dat veld. Alvast ik en mijn fractie wensen hen een mooie toekomst, en een sterke rol in de samenleving.
Minister, kunt u die cijfers bevestigen? Ik heb die via diverse bronnen, onder meer de Federatie van Organisaties voor Volksontwikkelingswerk (FOV), vergaard. Dat zijn geen officiële cijfers, vandaar mijn vraag. Welke conclusies trekt u daar dan uit?
Gaat u akkoord met de stelling dat de bestaande regelgeving, of minstens de toepassing ervan, want daarover kan je natuurlijk discussiëren, onvoldoende inspeelt op de evoluties van deze kleine, groeiende deelsector?
Vindt u dat de werking van de federaties bijdraagt tot uw doelstellingen? Ik heb die nu niet voorgelezen, maar het gaat vooral over de operationele doelstelling onder 8.1. Bent u bereid om een oplossing te zoeken voor die federaties, namelijk een sterke ondersteuning, die ze ook verdienen? Hoe denkt u dat op korte en lange termijn te realiseren? Via een andere regelgeving? Misschien kan dat ondertussen misschien via het Participatiedecreet. Ik denk nu maar even hardop na in uw plaats. Vergeef me dat.
Zult u dat ook doen in overleg met de sector? Dit is transversale materie. Dat blijkt uit mijn inleiding en uit elk debat uit dit huis, en weer eens uit de kranten vandaag. Zult u in gesprek gaan met andere ministers en nagaan op welke manier die ‘interculturaliserende’ en ‘bruggenbouwende’ functie van deze organisaties op andere beleidsdomeinen kan worden erkend?
De heer Meremans heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, als we kijken naar de evolutie van de etnisch-culturele federaties, dan zien we dat die oorspronkelijk uit een etnische origine zijn ontstaan. We zien dat ze zich nu vaak openstellen voor allerlei mensen van diverse afkomst. Dat is een tendens.
Ik meen inderdaad dat ze beschikken over expertise, dat ze mensen bereiken die we anders moeilijker bereiken. Daar ben ik van overtuigd. Dat zijn zeker kwaliteiten die belangrijk zijn, ook in de toekomst. Ik meen echter dat we dit moeten meenemen in het grote verhaal van het decreet betreffende het sociaal-cultureel werk. Ik denk dat we daar enigszins open over moeten denken. Mij gaat het erom dat we inderdaad die mensen bereiken en dat we die expertise behouden, en dat ze die bruggenbouwersfunctie behouden.
Zoals de heer Caron echter zegt, de vraag is aan het toenemen. Natuurlijk, als de pot niet mee evolueert en dit blijft stijgen, dan zit je op den duur met kruimels, wat de werking niet ten goede komt. Ik heb me door een aantal sites van die federaties geworsteld en ik merk toch op dat een aantal zaken gelijklopen en samenvallen. Soms heeft men dezelfde visie. Sommige geven zaken gratis, andere niet. Ik denk dat we toch de oefening moeten maken en bekijken of een en ander beter kan worden gestroomlijnd, of we her en der geen krachten moeten gaan bundelen. Dat lijkt me immers wel belangrijk opdat die expertise en het bereiken van die mensen niet verloren zouden gaan. Ik meen echter dat men dat moet doen met betrekking tot alle organisaties van sociaal-cultureel werk, niet enkel voor deze. Je moet de vraag stellen wat de bedoeling daarvan is, wat we willen bereiken, welke expertise we willen behouden, welke functies we daaraan willen koppelen. Die oefening moeten we toch maken.
Wel erken ik dat, als het over radicalisering of zo gaat, die federaties bruggen kunnen bouwen die door de overheid moeilijker te bouwen vallen. Dan hebben we het over iets anders. Dat is wat de heer Caron ook heeft aangehaald, dacht ik. Ik ben het daarmee eens.
Men moet echter realistisch blijven. Zoals ik al een paar keer heb gezegd, het landschap moet beheersbaar blijven. Men zal dus moeten gaan naar meer samenwerking, meer stroomlijning. We moeten proberen de overheadkosten te beperken. Dat staat trouwens in ons programma, dacht ik. Voor mij is de essentie niet hoeveel personeelsleden ergens werken. Voor mij is de essentie: wat gaan ze daar bereiken, wie kunnen we bereiken, welke functie geven we daaraan? Dat is de keuze die moet worden gemaakt. Ik denk echter dat we dit beter meenemen in het grotere debat over de socioculturele sector.
Minister, ik kijk heel sterk uit naar uw antwoord. De heer Caron heeft het immers geschetst: het belang van de etnisch-culturele federaties is zeer groot. De evoluties die we de afgelopen jaren hebben gezien, de activiteiten die ze hebben ontwikkeld, verdienen dan ook alleen maar onze steun, niet alleen onze morele steun, door het debat hierover, maar waarschijnlijk ook wel de nodige financiële steun.
Minister Gatz heeft het woord.
Voorzitter, geachte leden, puur cijfermatig klopt het inderdaad dat het aantal afdelingen van de etnisch-culturele federaties de jongste jaren fel is gestegen, terwijl de subsidies zijn afgenomen, maar zoals altijd moeten naakte cijfers in hun juiste context worden geplaatst. Dat zal ik nu in eerste instantie proberen te doen.
Mijnheer Caron, zoals u als geen ander weet, werden de etnisch-culturele federaties in 2003 in het decreet betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk opgenomen als gesubsidieerde, niet-erkende ‘verenigingen van migranten’. Het decreet wilde de federaties van migranten immers op dezelfde wijze behandelen als de landelijke Vlaamse verenigingen, ook wat de voorwaarden inzake aantal afdelingen of groepen en de landelijke spreiding ervan betreft. Om de federaties van migranten de kans te geven om aan die voorwaarden te voldoen, werd in een overgangsperiode voorzien, tot eind 2010. Tijdens die overgangsperiode kregen ze niet enkel een subsidie per afdeling, maar ook een aanvullende subsidie van 30 procent voor bijkomende ondersteuning van hun lokale afdelingen, dit specifiek met het oog op een groeitraject naar een volwaardige erkenning. Dat alles werd geregeld via een beheersovereenkomst. Door de stijging van het aantal afdelingen nam dus automatisch de subsidie in die overgangsperiode 2003-2010 toe.
Bij de erkenningsronde in 2010 werden de werking en activiteitsgraad van alle afdelingen van de etnisch-culturele federaties onder de loep genomen. Aangesloten afdelingen die nauwelijks activiteiten organiseerden of een werking ontplooiden die geen affiniteit had met het sociaal-cultureel volwassenenwerk, werden geweerd. Bij die erkenningsronde kregen negen federaties een erkenning. Vier federaties kregen dankzij de decreetwijziging van 2010 een tweede kans. Van die vier werden er uiteindelijk drie erkend. Zo komen we tot die twaalf die u in het begin van uw vraag hebt aangehaald.
Bij de erkenning werd het definitieve subsidiebedrag voor de komende beleidsperiodes vastgelegd, in overeenstemming met de reële werking, net zoals dat ook gebeurde bij alle andere sociaal-culturele verenigingen. De aanvullende subsidie van 30 procent om de erkenning te bewerkstelligen werd dus logischerwijs en zoals decretaal voorzien stopgezet. Dat de subsidie-enveloppe tot 2010 stelselmatig groeide, is logisch, want die is afhankelijk van het aantal afdelingen. Zoals u echter weet, is, zodra ze zijn erkend, het aantal aangesloten afdelingen geen vereiste meer, zolang de vereniging minstens vijftig aangesloten afdelingen heeft, verspreid over drie of meer provincies, met een minimum van tien per provincie.
De vastlegging van het reële subsidiebedrag had, samen met het verdwijnen van de ondersteunende maatregel van 30 procent, dus inderdaad een effect op het netto subsidiebedrag. Dat mag echter niet worden gezien als knippen in het subsidiebudget voor de federaties. Men moet hier veeleer spreken van een gelijkschakeling tussen de etnisch-culturele federaties en de overige erkende sociaal-culturele verenigingen. Zo was dat ook bedoeld.
Wat met de regelgeving? Het klopt dat de huidige invulling van het decreet veeleer een status quo inhoudt dan dat het uiting geeft aan de dynamiek binnen de sociaal-culturele sector. Ik volg uw basisanalyse dus wel. Dat geldt niet alleen voor de etnisch-culturele federaties.
Sinds 2001 is de subsidie-enveloppe van de sociaal-culturele verenigingen en vormingsinstellingen, uitgezonderd indexering, niet veranderd. Een stijging van de subsidie kan, voor zover er middelen zijn, enkel op basis van levensduurte en beleidsprioriteiten. Een – beperkte – aanpassing van de subsidie-enveloppe naar beneden kan enkel na een negatieve evaluatie. U kent de regel van de min 10 procent.
Er is dus weinig tot geen marge voor uitstroom van organisaties die het moeilijk hebben met het invullen van hun decretale opdrachten. Instroom is wel mogelijk, maar binnen een zeer rigide budgettaire context is dat natuurlijk een moeilijk gegeven. Kortom, binnen het huidige decretale kader is er maar een beperkt verband tussen de subsidie-enveloppes en de werking en dynamiek van een organisatie. Dat is, zoals u weet, een van de belangrijkste redenen waarom ik inderdaad het decreet wil aanpassen. Ik denk dat de heer Meremans correct het kader van die discussie heeft geschetst.
Met het oog op de beleidsthema’s die ik naar voren schuif in mijn beleidsnota waarnaar u hebt verwezen, is het inderdaad een evidentie dat de etnisch-culturele federaties een belangrijke rol spelen in het diversiteitsbeleid. De visitatiecommissie die de etnisch-culturele federaties mee evalueerde, geeft de grote sterktes van de federaties aan. De commissie stelt dat ze: “met relatief weinig middelen (en personeel) een erg grote impact (...) creëren”. Ook stelt ze: “De etnisch-culturele federaties zijn enorm relevante spelers in het superdiversiteitsdebat in onze samenleving.”
Mijnheer Caron, u hebt daar ook duidelijk naar verwezen, en ik deel die mening. Verder stelt de commissie: “Hun aanbod strekt zich dan ook veel verder uit dan de klassieke vrijetijdsbeleving. Ze zetten namelijk ook in op jeugd- en schoolwerking, basismaatschappelijke vorming (bijvoorbeeld hoe je moet gaan stemmen) en dergelijke meer. Op deze manier worden mensen en doelgroepen aangesproken die niet of minder worden bereikt door de klassieke inburgerings- of andere trajecten.”
De visitatiecommissie heeft echter ook gewezen op een aantal groeipijnen. Ik citeer: “De kloof tussen het bestuur en de professionele medewerkers loopt nog te vaak spaak, wat de ontwikkeling naar een professionele organisatie soms flink in de weg staat.” Ook zijn zaken als genderevenwicht bij bestuur en personeel werkpunten, en de grote afhankelijkheid van subsidies wordt voor de etnisch-culturele federaties als een pijnpunt aangestipt.
– Miranda Van Eetvelde treedt als voorzitter op.
Wat zijn de oplossingen die ik in het brede debat naar voren schuif? Hoewel de noden van de etnisch-culturele federaties misschien anders zijn dan die van de overige erkende sociaal-culturele verenigingen, komt het er voor allen op neer dat het huidige decretale kader niet meer is aangepast om het moderne sociaal-cultureel verenigingsleven te ondersteunen. Het is vandaag echter nog te vroeg om uitspraken te doen over de modaliteiten en de invulling van een aangepast decreet. Het spreekt vanzelf dat die veranderingen zullen worden gerealiseerd in samenspraak met mijn kabinet, met de administratie, met het werkveld, nu ook met het Burgerkabinet – herinner u het vorige debat – en met dit parlement. In tussentijd is het natuurlijk mogelijk, al weet ik dat het maar een beperkte uitwijkmogelijkheid is, dat de etnisch-culturele federaties ook naar bijkomende projectsubsidies zoeken, bijvoorbeeld binnen het Participatiedecreet.
Het klopt dat de werking van de etnisch-culturele federaties zich uitstrekt over verscheidene beleidsdomeinen, zoals Sport, Werk, Inburgering, Onderwijs, Welzijn en mogelijk nog andere. Het is dan ook maar vanzelfsprekend dat ik in voorbereiding van het nieuwe decreet zal proberen om voor zo veel mogelijk afstemming te zorgen. Het strategisch plan integratiebeleid waaraan minister Homans momenteel volop werkt, biedt hiervoor absoluut een eerste gelegenheid.
De heer Caron heeft het woord.
Minister, een niet onbelangrijke anekdote: bij de vorige minister van Inburgering was er hier een heel levendig debat over integratie. Ik denk dat het maximaal tweeënhalf, drie jaar geleden is. Hij wist niet af van het bestaan van deze verenigingen, en het ging dus over integratie. Ik wil maar zeggen: soms zitten mensen in een koker met oogkleppen op, of kijken ze met een tunnelzicht naar zaken. Ik blijf er ook bij zeggen dat in Vlaanderen de hele sociaal-economische en sociaal-emancipatorische ontwikkeling ook in belangrijke mate werd geschraagd door het verenigingsleven. Dat is ook een kracht van Vlaanderen geweest, denk ik, en die kracht wordt nu bijna nog meer in de etnisch-culturele dan in de Vlaamse verenigingen gereflecteerd, zeker wat dat emancipatorische aspect betreft.
Mijnheer Meremans, ik wil toch nog iets zeggen aan u. Ik ben het ook met u eens dat we natuurlijk de krachten moeten bundelen en dat we moeten stroomlijnen, maar ik kan me ook niet zo goed indenken dat de Kristelijke Werknemersbeweging (KWB) zou gaan fuseren met de Centrale voor Socialistisch Cultuurbeleid. Dat is nu een filosofisch onderscheid, maar het kan ook anders. Iedereen dacht, toen de arbeidersbeweging zich ging emanciperen, dat die vrouwenbeweging of die mannenbeweging – Femma, KWB – vanzelf zou ophouden te bestaan, dat ze zich breder zouden stroomlijnen, en in een groter veld. Wel, niets is minder waar.
Naast multipele identiteiten hebben mensen ook multipele relaties met gelijkgezinden. Je kan lid zijn van de KWB, op zondag met een wielerclub rondrijden en in de week lid zijn van de Vlaamse Regering. Je kan allerlei dingen doen die me helemaal niet aangaan. Naast individuen zijn mensen ook collectieve wezens. Dat collectieve heeft hier een belangrijk effect. Ik wil pleiten voor voorzichtigheid met het stroomlijnen. Ik zeg niet dat de dingen niet beter kunnen.
Uw opmerking, mijnheer Meremans, kan bij FOV en SoCiuS misschien worden meegenomen. We kunnen die federaties misschien beter op de tweede lijn ondersteunen. Dat is misschien een interessante denkoefening.
Minister, het decreet is inderdaad op zijn grenzen gebotst. De corrigerende ingrepen na 2002 of 2003 hebben veeleer conserverend dan innoverend gewerkt. We zijn toe aan een innoverende stap. Dat ben ik met u eens. Het zal een hele moeilijke en delicate stap zijn. Het decreet heeft geen hard criterium meer in de zin dat de afdeling bepalend is voor de subsidie. We wilden meer inhoudelijke input geven. Dat zou eigenlijk de gelegenheid moeten hebben gegeven om in 2010, na de proefperiode van de etnisch-culturele federaties, niet 30 procent af te nemen na de overgangsperiode, maar hen op hun reële merites te subsidiëren. Misschien was het zelfs nog veel hoger dan die 30 procent. Maar gelet op de gesloten budgetten van toen, zou het wel ten koste zijn gegaan van anderen. Dat bedoel ik ook met: de grenzen zijn bereikt. Het heeft een relatief, conservatief effect. Ik ben samen met u vragende partij om daar doorheen te gaan, maar dat correct toe te passen. Het weghalen van de afdelingen als hard criterium heeft niet die bedoeling gehad, maar wel om het accent te verleggen naar innovatie en kwaliteit. Het heeft niet dat effect gehad door de financiële context waarin we werkten.
Ik ben blij dat er een aangepast decreet komt, en vooral dat we dat in samenspraak gaan doen, gelet op het delicate karakter, met al de spelers die u opnoemt. Mag ik interpreteren dat uw opmerking dat federaties in de tussentijd proberen aan bijkomende projectsubsidies te geraken via het Participatiedecreet, ook een zachte aanmoediging is?
Minister, uw antwoord was vrij duidelijk.
Mijnheer Caron, u valt me wat tegen. U bent nogal conservatief en beschermend. Er is een evolutie bezig. Ik zal een voorbeeld geven. Toen ik bij de KWB aansloot, was het een mannenbeweging. Nu is de KWB een gezinsbeweging geworden. Het is nu 2015. Dan moet je de moed hebben om vooruitstrevend en progressief te zijn en naar de evoluties te kijken. Zijn er geen samenwerkingen mogelijk? Kunnen we niet anders denken? Moeten we blijven denken, mijnheer Caron, vanuit die vastgeroeste ideeën die we vroeger hadden? Ik had verwacht dat Groen innovatief zou zijn, maar eigenlijk zegt u dat we het ene niet mogen vergelijken met het andere. De mensen zijn ook geëvolueerd. U bent wat vastgeroest en bijna een zuilenverdediger als ik u zo hoor.
Het is inderdaad delicaat. We moeten dat omzichtig benaderen. Toch moeten we bepaalde zaken in vraag durven stellen. Als de budgettaire middelen beperkt zijn, moeten we vragen waar we kunnen samenwerken om toch een maximaal effect te hebben.
Ik kan niet goed leven met het beeld dat ik een conservatieve kaart trek. Mijnheer Meremans, bent u bereid om de subsidie van de KWB met 60 procent te verminderen ten voordele van de etnisch-culturele federaties? Antwoord eens op mijn vraag.
U moet niet antwoorden, u mag antwoorden. Voel u vrij. Ik kan u niet ondervragen, dat is niet mijn rol. Ik heb hier gepleit voor een kwalitatieve benadering van het sociaal-cultureel werk, maar ik wil dit wel hardop zeggen. Straks moet u mijn tussenkomst eens lezen in het verslag. Ik heb gezegd dat iedereen die dacht dat na de sociaal-emancipatorische beweging die we hebben meegemaakt, het traditioneel verenigingsleven uit elkaar zou vallen… Niets is minder waar. Het heeft veel andere gezichten gekregen, en die moeten worden opgepikt, ook door de Vlaamse regelgever van morgen. We gaan de KWB niet in het bezemhok zetten. Ze blijven heel waardevol, al zijn ze wat kleiner geworden. Ze hebben nog altijd een grote betekenis. Dat zou u moeten weten, mijnheer Meremans.
Ik word hier gepakt in mijn eigen kot. Het wordt een beetje op flessen getrokken. Ik ga niet mee in die zaken. Wat ik wil zeggen, is dat iedereen zijn waarde heeft, maar dat we de evoluties die bezig zijn, moeten onderkennen. Ik zal ook met voorstellen komen. Wordt dus ongetwijfeld vervolgd.
De vraag om uitleg is afgehandeld.