Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het prangende capaciteitsprobleem in het onderwijs in Brussel
Vraag om uitleg over het capaciteitstekort in het Brussels Nederlandstalig onderwijs
Vraag om uitleg over de capaciteitsproblemen van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel
Vraag om uitleg over het plaatstekort in het Nederlandstalig basisonderwijs in Brussel
Vraag om uitleg over het inschrijvingsbeleid voor het Nederlandstalig secundair onderwijs in Brussel
Verslag
De heer Segers heeft het woord.
Minister, aan de vragen te zien, leeft dit ook bij de andere leden. De opmerkingen dateren van een tijdje terug, maar vragen onze aandacht. Gisteren viel er dan wat nieuws te rapen, waar ik graag ook aandacht aan wil besteden.
Half februari deed Brussels minister-president Vervoort een uitspraak over het capaciteitsprobleem in het onderwijs in Brussel: “Nu het capaciteitsprobleem begint te verschuiven naar het secundair onderwijs, zijn er mogelijkheden om de solidariteit tussen de gemeentes te vergroten. Voor secundaire scholen speelt het effect van nabijheid minder mee en dus kunnen ook de gemeentes aan de buitenzijde van het gewest hun verantwoordelijkheid opnemen.” Vraag is wat wordt bedoeld met “aan de buitenzijde van het gewest”. Is dat nog net binnen of buiten het gewest?
Als het druppelt in Brussel, regent het in de Rand. Daar heerst er ook een capaciteitsdruk die met het voorstel van Vervoort alleen maar zou toenemen. Ik heb daarover enkele schriftelijke antwoorden gesteld in december en januari. Uit uw antwoord blijkt dat er al heel wat meer Brusselse kinderen in de Vlaamse Rand naar school gaan dan vice versa. Het aantal in de omgekeerde richting daalt permanent.
Vlaanderen neemt dus zeker zijn verantwoordelijkheid op, zowel in de Vlaamse Rand als in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Wat betreft de verantwoordelijkheid van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest denk ik aan de taskforce voor het Brussels onderwijs en de onderwijsregisseur die vorig jaar in het leven zijn geroepen. Wat betreft de verantwoordelijkheid van de Franse Gemeenschap bleef het tot voor kort gissen. In uw beleidsnota Onderwijs 2014-2019 “rekent u erop dat de Franse Gemeenschap een evenwaardige inspanning doet” en u beloofde daartoe in overleg te treden. In een commissievergadering van oktober zei u: “Er zijn nu nog geen specifieke concrete overlegmomenten gepland met die andere actoren, maar het lijkt me raadzaam dat mijn diensten samen met de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) een strategie en ook een overlegkalender opstellen.”
Hoe staat u tegenover de uitspraak van Brussels minister-president Vervoort? Hoe evalueert u het werk van de Brusselse onderwijsregisseur? Wat is de stand van zaken van de taskforce? Hoe verhouden beide zich tot elkaar? Hebt u reeds een strategie en een overlegkalender in overleg met de VGC opgesteld? Indien ja, hoe zien die er concreet uit? Hebt u reeds overleg gepleegd met de Franse Gemeenschap over het capaciteitsprobleem in het onderwijs in Brussel?
Mijn tweede vraag om uitleg betreft het nieuws dat ons begin maart bereikte omtrent de commentaren van het lokaal overlegplatform (LOP) Brussel. Meer dan de helft van de kinderen die zich aangemeld hebben om een plaats te verwerven in het Nederlandstalig basisonderwijs in onze hoofdstad, hebben vandaag nog geen plaats gevonden. 2802 kinderen werden ongunstig geordend, wat evenveel is als vorig jaar. Het tekort blijkt het grootst in de eerste kleuterklas. Daar werden maar liefst 904 van de 1022 aangemelde kinderen ongunstig geordend en blijkt er geen enkele plaats meer beschikbaar in de eerste kleuterklas. Niet al deze kinderen zijn daardoor definitief geweigerd, maar de vraag is waar ze terechtkomen.
Volgens de voorzitster van het LOP, mevrouw Cools, vinden ook heel wat kinderen in het Franstalig onderwijs geen plaats, maar er is geen duidelijk zicht op hoeveel dat aantal concreet bedraagt. U kondigde alvast grondig overleg aan met uw collega van de Franse Gemeenschap, mevrouw Milquet. Ten slotte berekende het LOP dat de kans op ongunstige ordening voor Nederlandstalige kinderen 27 procent bedraagt – een kans die te hoog ligt. Er moet dus worden nagegaan in hoeverre de Franse Gemeenschap haar verantwoordelijkheid opneemt.
Hoe staat u tegenover deze cijfers met betrekking tot het capaciteitsprobleem in het Nederlandstalig basisonderwijs? In welke concrete maatregelen voorziet u? In welke concrete maatregelen voorziet u om specifiek het capaciteitsprobleem in de eerste kleuterklas in Brussel aan te pakken? Wat is de stand van zaken betreffende de gegevensuitwisseling met het Franstalig onderwijs? Hoe staat u tegenover de berekening van het LOP dat Nederlandstalige kinderen 27 procent kans maken om ongunstig te worden geordend?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, ik zal de cijfers niet herhalen. Ze komen elk jaar terug. Het gaat om zeer veel kinderen, namelijk 2800 die geen plaats hebben. Binnenkort is er de volgende inschrijvingsprocedure en krijgen we nieuwe cijfers. De conclusie is telkens dat er veel meer kinderen naar de scholen willen komen dan dat er plaatsen zijn. Daar moet een antwoord op worden geboden.
Een aantal kinderen zal inderdaad nog door verschuiving aan bod komen. Sommige ouders veranderen nog van school waardoor plaatsen vrijkomen of scholen kunnen alsnog extra capaciteit creëren. Een groot deel echter zal geen plaats vinden in het Brusselse Nederlandstalige onderwijs. Er gaan inderdaad steeds meer kinderen naar school in de Rand omdat ze in het Brussels onderwijs geen plaats vinden maar absoluut toch naar het Nederlandstalig onderwijs willen gaan. De Brusselse kinderen houden zich allang niet meer aan de Brusselse gewestgrenzen.
Het is een uitdaging die de Vlaamse Gemeenschap alleen niet aankan. Ideologisch kunnen we zeggen dat we ieder kind dat naar het Nederlandstalig onderwijs wil komen, een plek moeten bieden. Het is de realiteit dat de uitdaging is dat er voor elk kind een plaats moet zijn in een school. We moeten dat samen met de Franse Gemeenschap doen. De beste manier is een masterplan op te maken voor scholenbouw waarin afspraken worden gemaakt tussen beide gemeenschappen over wie in welke wijken welke capaciteit zal creëren. Als elke gemeenschap op zich en naast elkaar aan capaciteitsuitbreiding doet, kan het zijn dat er in een aantal gemeenten een oplossing komt, maar dat andere gemeenten met prangende problemen blijven zitten. Het lijkt misschien één stad, maar wie van Jette naar Schaarbeek moet om naar school te gaan, is vaak een uur of anderhalf uur onderweg. Het kan niet de bedoeling zijn dat we kinderen dergelijk pendeltraject vanaf de kleuterklas aanbieden.
Er wordt heel veel ingezet op kleuterparticipatie. Als er geen plaats is voor je kleuter en je bent al niet zo overtuigd van het belang van het kleuteronderwijs, is de verleiding allicht erg groot om de kinderen niet naar school te sturen. Ook daar missen we enorme kansen op het vlak van kansarmoede en taalrijkdom. Het is belangrijk dat kinderen vroeg op de schoolbanken terechtkomen om ondergedompeld te worden in het Nederlandstalig onderwijs.
Minister, is er een concreet plan voor de capaciteitsuitbreiding in het Nederlandstalig Brussels onderwijs? Is er enkel hoop dat de netten hun verantwoordelijkheid opnemen en in extra capaciteit voorzien? Is er overleg met de Franse Gemeenschap? Het is echt nodig dat er een masterplan scholenbouw komt. Op welke manier worden ouders van kinderen die momenteel nog geen school hebben naar een geschikte school begeleid, vooral om te vermijden dat kinderen die nog niet leerplichtig zijn niet op de schoolbanken terechtkomen? Op die manier krijgen we een generatie kinderen met een achterstand die we ons niet kunnen permitteren.
De taskforce Brussel is een belangrijk overlegorgaan waarin de twee gemeenschappen samenkomen. Ik acht het niet enkel de verantwoordelijkheid van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest om die te laten leven: dat is de verantwoordelijkheid van de twee ministers van Onderwijs van de Vlaamse en Franse Gemeenschap. Het gewest is erin vertegenwoordigd, maar de bevoegdheden van het Brusselse Gewest inzake onderwijs zijn heel beperkt. Beide gemeenschappen moeten hun verantwoordelijkheid nemen. Het goed functioneren van de taskforce die effectief en regelmatig samenkomt, is een verantwoordelijkheid die ook bij u ligt.
De heer Poschet heeft het woord.
Minister, het klopt wat mevrouw Van den Brandt zegt dat de bevoegdheden van Brussel inzake onderwijs beperkt zijn. Eigenlijk zijn ze onbestaande volgens de Grondwet.
In Brussel is er een uitdaging inzake capaciteit. Dat is niet alleen in Brussel zo, maar ook in andere steden in de Vlaamse Gemeenschap. In Brussel is er echter de bijkomende complexiteit door het aanwezig zijn van een grote andere gemeenschap met een reeks netten.
Ik zal de cijfers niet herhalen. Uw collega in het VGC-college, de heer Vanhengel, heeft die eergisteren in de hoorzittingen over het nieuw Inschrijvingsdecreet nog eens aangehaald. Het komt erop neer dat 2802 kinderen zich voor het basisonderwijs wilden inschrijven, maar dat er maar 751 vrije plaatsen waren. Een simpele optelsom leert dat 2051 kinderen geen plaats zouden vinden in het Nederlandstalige basisonderwijs in Brussel.
Sommigen daarvan zullen terechtkunnen in het Franstalig onderwijs, maar naar die cijfers bleef het gissen. Gisteren hebben we van u vernomen dat u een sterke stap vooruit hebt kunnen zetten in de samenwerking met minister Milquet. Ik wil u daarvoor een grote pluim geven. U realiseert daarmee in acht maanden wat Brussel al jaren vraagt.
Dat er werk gemaakt moet worden van een capaciteitsuitbreiding staat buiten kijf. Zo hebben Brusselse ouders gemiddeld een kans op tien om hun kind in hun kleuterklas van voorkeur in te schrijven. In de meest dichtbevolkte gemeentes van Brussel zou amper 30 procent van de kinderen een plaats toegewezen krijgen.
Hebt u een idee van het aantal leerlingen dat werkelijk geen enkele school – Franstalig, Nederlandstalig of Europees – vindt? Kunt u iets meer zeggen over de gegevensuitwisseling? Wat is de rol van de schoolfacilitator van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest? Vorig jaar hebt u 5 miljoen euro toegekend voor de uitbreiding van de capaciteit in Laken, Schaarbeek en Evere. Wanneer mogen we die uitbreiding verwachten?
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Minister, 2802 kinderen die zich via www.inschrijveninbrussel.be aangemeld hebben voor het Nederlandstalig basisonderwijs, zijn ongunstig geordend. Zo deelde het lokaal overlegplatform een tijdje geleden mee. Er waren 5133 gegadigden voor slechts 3082 plaatsen.
Hoewel we rekening moeten houden met nog 500 à 550 plaatsen die zullen vrijkomen omdat leerlingen van school willen veranderen, kunnen we alleen maar vaststellen dat de vraag al jaren structureel groter is dan het aanbod, en dat ondanks de – volgens persberichten van Brussels collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs Guy Vanhengel – meer dan 70 miljoen euro investeringen in bijkomende capaciteit de afgelopen 5 jaar en de creatie van meer dan 4000 bijkomende plaatsen. Er zijn veel meer kinderen dan er plaatsen zijn. Dat is eigenlijk de bottomline.
Toch ben ik het eens gaan nakijken in de officiële februaritellingen van de leerlingenaantallen op de website van de VGC. Daaruit blijkt dat er tussen februari 2010 en februari 2014 zo’n 2500 plaatsen bij kwamen in het Nederlandstalige onderwijs in Brussel, en niet 4000. Ik hoop dat u die onduidelijkheid kunt wegwerken. Over de februaritelling 2015 vond ik nog geen gegevens terug.
Het LOP stelt dat er onmiddellijk 25 onthaalklassen gecreëerd moeten worden om het tekort aan plaatsen in het Brusselse basisonderwijs op te vangen. Bent u het daarmee eens? Zo ja, hebt u de intentie om daar werk van te maken? Ik sluit me ook aan bij wat collega Van den Brandt zegt. Eigenlijk hebt u in dezen een masterplan nodig, waarin u opsomt wat en wanneer u effectief gaat doen, en met hoeveel middelen.
Hoeveel plaatsen zijn er sinds 2010 daadwerkelijk bij gekomen in het Nederlandstalige onderwijs? Daar blijkt verwarring over te bestaan. Hoeveel middelen van de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschapscommissie zijn er sinds 2010 geïnvesteerd in capaciteitsuitbreiding? Hoe zijn de cijfers van de aanmeldingen geëvolueerd sinds 2010? Hoeveel kinderen zijn sinds 2010 geweigerd en hoe evolueren die cijfers? En wat met de kinderen die geen plek hebben gevonden? Worden die begeleid? Hoe wordt daarmee omgegaan? Is er zicht op waar die terecht zijn gekomen?
Hoeveel middelen hebt u in 2015 uitgetrokken voor capaciteitsuitbreiding, en hoeveel de volgende drie jaar?
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Minister, mijn vraag sluit zijdelings aan bij de vorige vragen, maar houdt meer specifiek verband met de nieuwe inschrijvingsregel in het secundair onderwijs, en meer bepaald met bepaalde initiatieven die genomen zijn of zullen worden in de Raad van de VGC, en die sommigen ook hier zullen nemen. (Opmerkingen van mevrouw Elke Van den Brandt)
In het secundair onderwijs wordt vanaf volgend jaar de gewijzigde inschrijvingsregel gehanteerd. Om gebruik te kunnen maken van de voorrangsregel voor Nederlandstaligen, moet minstens een van de ouders een niveau B2 in het Nederlands behalen, terwijl dat vroeger B1 was. Het is dus niet, zoals soms ten onrechte wordt aangehaald, niveau C1 of C2, namelijk dat van ‘vaardige gebruiker’. Dat is een fundamenteel verschil.
Sommigen zijn blijkbaar van mening dat deze regelgeving voor het secundair onderwijs moet worden aangepast en stellen voor om bij het criterium ‘Nederlandstaligheid’ ook rekening te houden met de schoolloopbaan van kinderen. Men wil via een resolutie in de Raad van de VGC, en binnenkort dus ook in dit Vlaams Parlement, “bij wijze van aanbeveling aan de Vlaamse Gemeenschap vragen om op basis van de concrete Brusselse terreinkennis het voorstel te doen om de Codex Secundair Onderwijs bij te sturen”.
Eigenlijk wordt dus gevraagd om de Vlaamse regelgeving, waarover binnen deze meerderheid nochtans consensus bestaat, aan te passen. Dat komt gewoon neer op het de facto opheffen van de bestaande voorrangsregels. Mijn partij gelooft er alvast in dat mensen beloond moeten worden wanneer ze het goed doen. Wij zijn trouwens van mening dat leerlingen er zelf ook belang bij hebben dat hun ouders een goede, vaardige kennis van het Nederlands hebben. We trekken die visie ook door in dit dossier. Wat is immers het signaal dat we geven aan ouders die wel hun best gedaan hebben om het Nederlands te leren? Hoe komt het op hen over dat zij die geen inspanningen doen, toch zouden kunnen genieten van een nieuw voorrangsregime? Wij zijn dan ook van mening dat dit een verkeerd en tegenstrijdig signaal zou kunnen zijn.
Minister, heeft de VGC met betrekking tot het inschrijvingsbeleid en de voorrangsregels voor het Nederlandstalig secundair onderwijs in Brussel overleg met u gehad? Zo ja, wat waren de besluiten van het overleg met collegevoorzitter Guy Vanhengel? Zo neen, hoe staat u tegenover de nieuwe ideeën die door de VGC werden geformuleerd, maar waarover nog geen beslissing genomen is?
Zult u de voorrangsregeling, zoals gesteld door de Vlaamse decreetswijziging van april 2014, onverkort uitvoeren, om aldus de voorrang van kinderen van Nederlandstalige ouders, maar ook van ouders met een kennis van het Nederlands, in het secundair onderwijs te waarborgen?
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, ook onze fractie kijkt uit naar de plannen inzake capaciteitsuitbreiding waarvoor wij al jaren hevig pleiten. De capaciteitsuitbreiding is geen gemakkelijk dossier, maar ik was zeer blij te zien dat u samen hebt gezeten met uw collega Milquet. Enkele maanden geleden heb ik een schriftelijke vraag gesteld om een beter zicht te krijgen op de leerlingenstromen. Waar gaan die kinderen naartoe? Of beter: waar worden ze naartoe gebracht?
Hebt u al nieuws over de gegevensuitwisselingen die kunnen plaatsvinden? In welke mate zal ons dat vooruitlopen?
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, dit zijn interessante vragen over veel problemen. Ik ga vandaag niets zeggen over het inschrijvingsbeleid. Ik wacht tot na alle hoorzittingen, zodat we zo gefundeerd mogelijk een oordeel kunnen vormen.
Het capaciteitsprobleem is geen nieuw probleem. We moeten dat probleem in een zo ruim mogelijk kader plaatsen, minister. Uiteraard zijn er grote zorgen in onze Brusselse hoofdstad, maar er zijn ook andere steden en gemeenten die zorgen hebben. Ik wil dat toch even onderstrepen.
Bij capaciteitsproblemen heb je de zorg van een individuele school, zoals we recent nog in de media hebben kunnen vernemen, maar als het natuurlijk enkel een individuele school is, is het probleem meestal gemakkelijk op te lossen. Achteraf bleek dan ook dat de wachtrijen soms totaal overbodig waren.
Het is natuurlijk iets totaal anders als in een bepaalde stad alle scholen over alle netten heen problemen hebben. Dan spreek je over lokale of bovenlokale problemen, en dat is natuurlijk beleidsrelevant.
Minister, we hebben hier enkele weken geleden een heel interessant gesprek gehad over de schoolgebouwenmonitor. Er is in de media ook een en ander over verschenen. Ik heb gemerkt dat sommige journalisten met u nog gedetailleerd in gesprek zijn gegaan over bepaalde punten. Een van de elementen die toen al even aan bod kwamen, en waar we dan toch nog wat meer over vernomen hebben, is de wijze waarop de taskforces soms werken. Het gaat dan over doeltreffendheid en snelheid. Ik haal maar één voorbeeld aan, uit De Standaard van 11 maart, een gesprek dat journalist Tom Ysebaert met u had. Ik lees daar dat een bepaald project in 2013 werd goedgekeurd, maar dat de werken nog moeten starten en dat het ten vroegste in 2018 gerealiseerd zal zijn. Ik heb het daar bijzonder moeilijk mee, want hoe kun je dan spreken over de hoogdringendheid van bijkomende middelen voor die capaciteitsproblemen?
Ik worstel met de vraag of het huidige systeem met de taskforces wel altijd het meest doeltreffende is. Ik heb geen pasklaar antwoord, laat dat duidelijk zijn. Ik heb ook niet onmiddellijk een pasklaar alternatief, maar ik zit toch al enige tijd met die vraag, zeker ook als ik kijk naar wat er gebeurt met de afgesproken evenwichten in Onderwijsdecreet II, en als ik kijk naar de efficiëntie en de snelheid. Sta mij toe om mijn zorg op dat vlak toch even te formuleren. Ik blijf ook worstelen met ons oude schoolpatrimonium en die immense wachtlijsten.
Minister, de middelen waarover u beschikt, zijn beperkt, misschien te beperkt, maar als u ze aanwendt, moet u dat zo doeltreffend, efficiënt en evenwichtig mogelijk doen.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, op een aantal zaken zal ik niet opnieuw ingaan, bijvoorbeeld de vragen over het inschrijvingsbeleid. Er lopen nu hoorzittingen. Ik houd de pers ook op afstand, omdat ik vind dat al die zaken op een fatsoenlijke manier behandeld moeten kunnen worden.
Twee weken geleden hebben we hier een discussie gehad over de capaciteit en de capaciteitsmiddelen. Ik ga dat nu niet opnieuw uitleggen, anders kan ik dat hier elke week doen.
Voor alle duidelijkheid: ik apprecieer de vragen, collega’s. Het is een problematiek die mij zeer ter harte gaat. Als je wat meer op het platteland woont en je leert dan de grootstedelijke problematiek kennen, intrigeert dat vaak. Ik heb dat in mijn vorige bevoegdheden meegemaakt, en dat is hier niet anders.
Wat de inspanningen in extra schoolcapaciteit tot op heden betreft, heb ik een aantal cijfers gekregen. Sinds 2010 tot en met februari 2015 heeft de Vlaamse Gemeenschap 34,2 miljoen euro en de Vlaamse Gemeenschapscommissie 73,9 miljoen euro geïnvesteerd in schoolbouwprojecten met capaciteitsuitbreiding. Er waren 37 projecten, verspreid over het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, met het zwaartepunt op die gemeenten waar de capaciteitsdruk het hoogst is.
Collega Poschet, de 5 miljoen euro die ik in 2014 nog aan capaciteitsmiddelen heb toegekend, zijn gegaan naar basisschool De Telescoop in Laken, basisschool Papageno in Evere, basisschool Muziekladder in Schaarbeek en basisschool Hendrik Conscience in Schaarbeek. Zoals ik eerder al meegedeeld heb, is daar ook telkens een uitbreiding van het aantal plaatsen mee gemoeid, respectievelijk 96 en drie keer 144. Daar is al een persbericht over uitgestuurd. Dat is dus allemaal publieke communicatie.
Maar dan kom ik op het punt dat mij frustreert. In theorie zouden wij inderdaad voor een capaciteitsuitbreiding van 6050 plaatsen gezorgd moeten hebben, maar daar zijn er nog maar 2210 effectief van gerealiseerd en ingevuld. Ik vind dat niet kunnen. Dat doet mij denken aan de slapende fietspaden: je geeft middelen, en dan hangen die middelen daar, en de projecten worden niet snel genoeg gerealiseerd.
Ik heb gevraagd om nu echt dossier per dossier te gaan kijken waar het zit, of er een dossier ingediend is bij het Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs (AGIOn), of ze aan het bouwen zijn, of het gerealiseerd is en ook – speciaal voor de heer Daniëls – of die gerealiseerde plaatsen ook bezet zijn. Want ik ben bereid om alles te laten bestaan zoals het is, als men mij bewijst dat de manier waarop het werkt, efficiënt is. Als ik een gemeente middelen geef voor extra plaatsen, en zij geven die aan een net, en die plaatsen worden gerealiseerd, wil ik ook dat de kinderen die plaatsen invullen. Anders is het volkomen nutteloos.
Ik kan nog niet veel antwoorden geven, omdat we nog met het onderzoek bezig zijn. U zult dus nog een beetje op uw honger moeten blijven zitten, collega’s, maar ik ben volledig wakker. Ik ben bereid om nog zeer veel miljoenen in capaciteit te investeren, maar het zijn dringende middelen, elk jaar opnieuw, en ik vind het dan raar dat er vier jaar na datum niets is. Dan is het niet meer dringend, en blijf ik het stigma krijgen dat ik er niet mee bezig ben. Ik moet dat niet meer weten.
Ik begrijp dat u veel vragen hebt, maar het moet me van het hart – en ik heb het vorige week ook al gezegd – dat het beter en sneller moet. Alle gemeenten dienen nu hun dossiers in. Er is 50 miljoen euro waarvan er ongeveer 30 miljoen euro naar capaciteit gaat. Ik moet nu die dossiers verdelen. Sommige dossiers kregen vroeger al beloftes. Ik geef geld aan gemeenten, maar ik merk dat sommige middelen niet worden toegewezen omdat er discussie is over wie wat moet krijgen. Bovendien deint die problematiek potentieel uit naar elders, zoals de heer De Ro vorige week ook al zei. Alles hangt aan elkaar, terwijl nu alles gemeente per gemeente wordt bekeken. De capaciteitsproblematiek is eigenlijk een problematiek van een regio en niet van elke autonome gemeente op zich. Ik heb dus wel wat vragen. We moeten al die dossiers uitklaren.
Er moet een masterplan ‘Scholenbouw’ komen. Het is eigenlijk mijn bedoeling om het deel capaciteit erin te integreren. Hoe we dat doen, is nog niet duidelijk. Moet de werking zoals ze nu bestaat met LOP’s en gemeenten, blijven bestaan? Ik ben daarover nog aan het nadenken, samen met de diensten. Ik vind wel dat er een meerjarentraject moet zijn, mevrouw Idrissi, wat nu niet zo is. Nu dien je elk jaar opnieuw een dossier in. Ik ben daar niet zo gelukkig mee, maar er is misschien niets beter. We zijn nu aan het onderzoeken of het beter en planmatiger kan.
Ik kan leven met de cijfers die u noemt omdat ze juist zijn. In het schooljaar 2015-2016 waren er 5133 aanmeldingen. Iets minder dan de helft gebeurde voor het geboortejaar 2013, dit zijn de instappers. Het zijn er 47 meer dan vorig jaar. Er zijn een aantal ongunstig geordende leerlingen. Er is een stijging. Nogmaals: er zijn middelen, we maken plaatsen die niet snel genoeg gerealiseerd worden. De stijging van het aantal ongunstig geordende leerlingen heeft ook te maken met het feit dat er misschien niet snel genoeg wordt georganiseerd. Mijn adjunct-kabinetschef zegt me ook dat we zeer moeilijk de cijfers krijgen van de effectieve capaciteit die een school heeft. Ik vind dat raar. Mevrouw Van den Brandt, ik ben blij met uw mimiek. Het blijkt dat u dat niet raar vindt omdat er ook een politieke logica achter zit, maar ik heb die cijfers wel nodig om een beleid te voeren. Als men als cijfer 100 opgeeft, maar 105 leerlingen inschrijft, dan zit er wel een fout op.
Mevrouw Idrissi, het LOP vraagt 25 onthaalklassen. Ik als minister kan geen 25 onthaalklassen neerplanten. Het onderwijs moet dat zelf organiseren.
We willen wel een duidelijk zicht hebben op de cijfers. Dat gebeurt in zeer goed overleg met Brussel. Sinds kort heb ik ook geen klagen over de samenwerking met mevrouw Milquet. Gisteren hebben we een protocolakkoord ondertekend. We hebben drie afspraken gemaakt.
Het probleem is het volgende: de leerlingen melden zich aan bij ons en krijgen een plaats of niet. Dan komt er een rampcommunicatie van mevrouw Valentina Cools dat er geen plaats is. Een aantal van hen zitten echter in het Franstalig onderwijs. Wij vragen aan het Franstalig onderwijs over hoeveel leerlingen het gaat, maar zij weten het niet en het interesseert hen eigenlijk ook niet. Ons interesseert het natuurlijk wel.
Gisteren hebben we harde afspraken gemaakt met mevrouw Milquet. Het is een protocol en het oude protocol blijft bestaan. Wat staat erin? Voor het kleuteronderwijs – en dat is nieuw – en leerlingen uit het lager onderwijs wisselen we de gegevens voor het schooljaar 2015-2016 uit op 1 oktober. Dat is historisch.
Voor het secundair onderwijs zal dat nog niet lukken en zullen de gegevens nog voor één jaar op 15 januari worden uitgewisseld. Het jaar nadien zal dit ook op 1 oktober gebeuren. Zij moeten het systeem nog op poten zetten. Mevrouw Milquet was gisteren nog enthousiaster dan ik om te communiceren.
Ik vind het een grote vernieuwing op twee punten. Ten eerste gaan we de gegevens voor het kleuteronderwijs delen en dat is cruciaal, want de instappers in het eerste leerjaar zijn zo belangrijk. Ten tweede verhuist de timing van 15 januari naar 1 oktober. Het enige risicopuntje is dat het nog geen 1 oktober is. Maar mevrouw Milquet staat er nu niet om bekend dat ze protocollen tekent en ze dan aan haar laars lapt. Ze heeft ze met volle overtuiging getekend. Ik vind het zeer goed nieuws, ook voor collega Vanhengel.
We zijn ook een capaciteitsmonitor aan het maken. De schoolfacilitator kan hiervoor een nuttig, toegevoegd instrument zijn. Ik hoop die monitor over enkele maanden aan u te kunnen voorstellen.
Op de inschrijvingsproblematiek wil ik vandaag niet ingaan om de redenen die ik u heb gemeld.
Mijnheer Vanlouwe, men heeft natuurlijk het recht om een resolutie te maken, maar wij in Vlaanderen maken de regelgeving. U weet dat er een discussie is geweest over de regeling zoals ze is. Er is een jaar uitstel verleend. Ik vind het een gerechtvaardigde vraag dat men rekening houdt met de schoolloopbaan van kinderen. Ik weet ook dat we botsen op de grenzen van capaciteit. We hebben deze discussie met de meerderheidspartijen en ook met de oppositie gevoerd. Ik sta ervoor open om er nog eens over te discussiëren, maar ik voel me niet gebonden door de resolutie van de VGC. We zullen dat hier wel bespreken. De regels die wij vastleggen, blijven ongewijzigd tot wij ze aanpassen met een meerderheid in het parlement.
De heer Segers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor dit verduidelijkend antwoord. Ik heb er alle begrip voor dat u een aantal onderdelen van de vragen nog even blanco laat. Er waren inderdaad vragen bij die al van een tijdje terug dateren en waar intussen al discussie en vergaderingen over bezig zijn.
Wij delen uw bekommernis, of ik zou bijna zeggen uw gezonde frustratie, over een aantal dingen. Dat u duidelijk onderzoek inzet, kunnen wij bijzonder appreciëren. Een masterplan Scholenbouw met meerjarenperspectief wordt door deze commissie al lang gevraagd. We zijn ook positief gestemd over het nieuws van gisteren en de doorbraak die duidelijk in de goede richting gaat. Het wordt nog even afwachten, maar we gaan uit van een positieve afloop. De vraag blijft natuurlijk hoe we omgaan met de aanwezigheid van taalgemeenschappen in Brussel. Het zal een permanente zorg blijven om dit te kunnen sturen. Door de cijfers tussen de gemeenschappen uit te wisselen, kun je tot belangrijke beslissingen komen. We leven dus op hoop en volgen dit op.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, ik ben blij met uw houding. Uw kwaadheid en onbegrip, dat is een gezonde houding. Ik denk dat veel Brusselaars deze houding met u delen. Ik wil u met heel veel overtuiging het voordeel van de twijfel geven, om een kentering in die zaak teweeg te brengen. Maar de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat die scholen effectief zullen worden gebouwd en dat die middelen zullen worden besteed, ligt natuurlijk niet bij de Brusselse kinderen. In die zin ben ik blij dat u zegt dat u dit niet aanvaardt en dat u vindt dat u er iets aan moet doen. U zegt dat wij u de tijd moeten gunnen. Maar we moeten dat wel opvolgen en ervoor zorgen dat die plaatsen er effectief komen, en liever morgen dan overmorgen. Ik denk dat we het eens zijn over de uitspraak ‘het maakt niet uit welke kleur de kat heeft, als ze maar muizen vangt’. Die scholen moeten er komen.
Ik ben blij dat u zegt dat het masterplan er komt. Dat is al iets positiefs. Maar zal het samen met de Franse Gemeenschap zijn? Ik sluit mij aan bij mijn collega’s die u feliciteren voor uw doorbraak met dat protocol. Het is zeer belangrijk dat er overleg is. Of dat nu met een taskforce is of op een andere manier, kan me niet schelen, als het overleg er maar is en als het maar tot resultaat leidt. Daarin volg ik u helemaal. Maar dat masterplan moeten we niet enkel met de Vlaamse Gemeenschap maken maar in overleg met de Franse Gemeenschap, die ook haar engagementen op papier moet zetten.
U wilt zich niet uitspreken over de resolutie die in de VGC is ingediend. U wacht de parlementaire dynamiek af. Ik heb daar respect voor. Maar wanneer in Brussel vier partijen een standpunt innemen, is het wel logisch dat zij dat niet doen vanuit een totale wereldvreemdheid ten aanzien van wat er hier in dit Vlaams Parlement gebeurt. Zij weten wat hier gaande is. Zij geven in dat traject heel bewust een signaal. U zegt terecht dat u daar niet door gebonden bent. Dat is waar. Precies daarom heeft Groen het initiatief genomen om het hier op tafel te leggen, om u daar wel aan te binden. Ik zou het goed vinden indien u wel aan die resolutie zou gebonden zijn. Ik weet dat we daarin van mening verschillen met de heer Vanlouwe. Met alle respect voor zijn standvastigheid, dat is nu eenmaal politiek.
Maar het is wel van belang dat we dat debat hier voeren want als er vanuit Brussel zo’n vraag komt, die ook nog eens werd bevestigd door de heer Vanhengel, collegevoorzitter van de VGC, dan gaat het niet meer over hoe we iets praktisch kunnen organiseren, maar dan is het een principiële keuze om alstublieft naar het taalniveau van de kinderen te kijken en niet enkel naar dat van hun ouders. Kijk naar het taalniveau van de kinderen als het gaat om peutertjes en kleutertjes, maar niet als het gaat om 12-jarigen. Maar dat is een ander debat, dat hier zeker nog aan bod zal komen.
Als de collega’s van de meerderheid liever wachten tot na de hoorzittingen om dat grondig te bespreken, mevrouw Idrissi, dan moeten wij eens bekijken wat de beste manier is, maar het lijkt me heel ongezond om dat signaal vanuit Brussel hier in het Vlaams Parlement gewoon weg te stemmen en onze eigen goesting te doen. Er zitten vier partijen achter, die samen in Brussel een overgrote meerderheid van de kiezers achter zich hebben kunnen scharen.
De heer Poschet heeft het woord.
Minister, dank u voor uw zeer duidelijk en – zoals steeds – gedreven antwoord. Uw protocol met minister Milquet is een zeer belangrijke stap in de goede richting. We gaan eindelijk een zicht krijgen op de exacte capaciteitsuitdaging. Dan kunnen we verder zien wat FR en wat NL zullen moeten doen en, binnen NL, wat de VGC en de VG zullen kunnen doen in een masterplan. Ik kijk dus hoopvol uit naar de komst van het masterplan.
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Minister, u zei in het begin dat u niet uitgebreid ging antwoorden, maar u hebt wel uitgebreid geantwoord. Ik zit meestal in een andere commissie op donderdagvoormiddag, maar ik ben onder de indruk van uw oprechte verontwaardiging. Die is niet gespeeld. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Mag ik dan wel weten welke cursus u volgt? Deze waarin u zich leert beheersen om minder verontwaardigd te zijn of deze waarin u leert nog meer verontwaardigd te zijn?
Alle gekheid op een stokje, uw verontwaardiging is niet gespeeld en dat stelt mij ten dele wel gerust.
Minister, u noemt de exacte cijfers. U zegt dat er capaciteit is voor ongeveer zesduizend kinderen, maar er zijn er maar tweeduizend-en-een-klets opgeleverd. U zegt heel terecht dat dit niet klopt. Ik weet niet of u nu al iets meer over de oorzaken daarvan kunt zeggen. Ik kijk er heel erg naar uit om dat te weten.
U zei dat alle cijfers die u noemt kloppen. Maar dan vraag ik mij af waar die vierduizend, die collegevoorzitter Vanhengel noemt, vandaan komen. U bevestigt dat het cijfer tweeduizend-en-een-klets is. Er zit daar een serieuze fout op. Je kunt wel iets verbloemen, maar van tweeduizend naar vierduizend is bijna een verdubbeling. Dat is geen verbloeming. Daar klopt iets niet.
Ik kijk uit naar het masterplan. Ik ben het met u eens dat je niet zomaar 25 onthaalklassen uit de hoed kunt toveren. Ik kreeg geen antwoord op mijn pertinente en prangende vraag wat er gebeurt met de kinderen die geen school vinden. Ik begrijp dat u zegt dat u daar nu niet op wilt antwoorden. Ik wil niet weten waar ze terechtkomen. Enfin, ik wil het wel weten, maar dat is toch een vraag die we luidop moeten stellen en waar een antwoord op moet komen. Misschien zult u daar meer zicht op krijgen in het overleg met de Franse Gemeenschap. Wij moeten het antwoord wel kennen.
Minister, ik wil u tot slot feliciteren met uw doorbraak in verband met het protocol dat u hebt getekend met uw collega Milquet.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Wat het verbloemen betreft, mevrouw Idrissi, ik denk niet dat het gaat over bloemetjes die minister Vanhengel gestrooid heeft. Hij wordt al jaren met hetzelfde probleem geconfronteerd als het probleem waarover minister Crevits zich nu oprecht en terecht druk maakt: er worden op politiek niveau beslissingen genomen en budgetten gedeblokkeerd – en geloof me, de VGC heeft daarin immense inspanningen geleverd – terwijl het op het terrein slabakt en de dossiers blijven liggen. Daar zit het probleem. Dat wordt nu terecht door beide ministers onder de loep genomen. Beide ministers zijn verontwaardigd en zetten er vaart achter en trekken bij bepaalde mensen eens goed aan de gilet. Dat is nodig, als ik het zo mag zeggen. Dat is wat we in de vorige legislatuur een beetje gemist hebben.
Als collegevoorzitter Vanhengel een persbericht verstuurt waarin hij zegt dat er vierduizend plekken zijn bijgekomen, en dat is op brusselnieuws.be gekomen…
Mevrouw Idrissi, ik denk dat ik van de voorzitter van deze commissie het woord gekregen heb. Als u wilt, haal ik de persberichten uit de vorige legislatuur even boven.
Ik stel voor dat we ons richten tot de minister.
Absoluut, voorzitter. Juist.
Mijn schriftelijke vraag betrof niet alleen de leerlingenstromen die dan eventueel naar het Franstalig onderwijs zouden gaan, maar ook binnen het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Misschien kan ik die vraag nog eens indienen, want het stond mij voor de geest dat het, met de middelen die we hebben langs Nederlandstalige zijde en met de databank die we hebben, wel mogelijk moet zijn om te bekijken wie met welke postcode is terechtgekomen in welke school met een andere postcode. Volgens mij moet het perfect mogelijk zijn om dat te bekijken en om aldus in kaart te brengen welke gemeenten het het moeilijkst hebben.
We zitten nog met een ander probleem wat betreft de capaciteit voor het secundair onderwijs dat we tijdig moeten aanpakken. Minister, daar zou ik er ook voor durven te pleiten dat wij eens komaf maken met de mythes dat er slechts enkele scholen goed genoeg zijn. Dat is het probleem. Nu zit je nog niet met een capaciteitsprobleem, wel met druk doordat men ervan uitgaat dat bepaalde scholen goed zijn en alle andere scholen niet. We zullen dat ook eens moeten benadrukken in onze communicatie, om het probleem niet groter te maken dan het is.
De heer De Ro heeft het woord.
Ik vul even aan, voorzitter.
Mevrouw Idrissi, de presentatie die hier eergisteren in de commissie Onderwijs werd gegeven door het collegelid verantwoordelijk voor onderwijs, is op het intranet beschikbaar. Daar kunt u op slide 4 of 5 zien welke budgetten er zijn uitgereikt. De minister heeft het daarnet letterlijk gezegd: de VGC heeft 182 miljoen euro geïnvesteerd in capaciteit. De geplande capaciteitswinst in Brussel is 5353 plaatsen, waarvan er ondertussen 2132 plaatsen gerealiseerd zijn. De aankondiging van 4000 plaatsen is dus een onderschatting, maar de realisatie, waar noch het collegelid noch deze minister en de vorige ministers zelf de ‘schup’ in de grond steken of de mortel moeten smeren op de betonblokken en de stenen, laat op zich wachten. Dat is soms frustrerend voor de ministers, maar ook op het lokale terrein. Zo hebben wij in onze stad 600 extra plaatsen aangekondigd. Er zijn er al 240 gerealiseerd, er komen er tegen het volgend schooljaar nog eens 240, en zo ook het schooljaar nadien. Er zit een decalage op. Dat heeft te maken met het feit dat de een soms voor tijdelijke constructies kiest, terwijl de andere voor echte nieuwbouw kiest en nog anderen worden geconfronteerd met de problemen van bouwvergunningen of klachten uit de buurt. We kennen al deze dingen, ze spelen ook mee in andere dossiers. Dat zet toch wel even sommige dingen in een kader.
Minister, in onze stad is het heel eenvoudig. Over de netten heen is de capaciteit ongeveer 24 leerlingen per klas. Dat wordt ook aangekondigd, maar u zult merken dat er inderdaad klassen zijn waar er 25 of 26 zitten. In sommige steden, en we hebben het hier niet over Brussel, blijven er nogal wat zitten. Ik hoef hier niet de hele inschrijvingswetgeving uit te leggen. Zittenblijvers en de zijinstroom van broertjes en zusjes die ouder zijn dan het eerste kind dat ingeschreven geraakt in een school: je hebt ongelooflijk veel redenen waarom er in een school meer kinderen in de loop van het schooljaar zitten dan er effectief voor het schooljaar door de inrichtende macht aan het LOP wordt gemeld.
Collega’s, we moeten in de hoorzittingen toch eens nadenken over het masterplan voor Brussel. Als we het over capaciteit hebben, dan is een vierkante meter in Brussel of in andere steden met nogal wat uitdagingen voor het onderwijs niet dezelfde vierkante meter als op een andere plaats. Ik heb onderwijs genoten in een school waar er enkel zedenleer en godsdienst werd gegeven en waar er geen aparte taalklaslokalen moesten zijn voor zorgleerkrachten, logopedisten en therapeuten die op school kwamen. Er bestaan nog altijd scholen in Vlaanderen die zo eenvoudig georganiseerd zijn, maar helaas is het in Brussel, de Vlaamse Rand en de centrumgemeenten of een aantal centrumsteden al heel lang niet meer zo. Dat is ook een van de opdrachten die we hebben voor het masterplan en de hoorzittingen.
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Brusseel, die leerlingenstromen zitten mee in de Capaciteitsmonitor. Dat zal uiteindelijk allemaal mooi zichtbaar zijn.
Mevrouw Idrissi, voor de kinderen van wie we weten dat ze er niet terechtkunnen, worden er begeleidingstrajecten opgezet. Men bekijkt in de Rand of ze daar ergens een plaats kunnen krijgen. Dat wordt begeleid. Maar er zijn natuurlijk veel kinderen van wie we het niet weten. Dat zijn diegenen die ofwel in het Franstalig onderwijs zitten of waarbij er dubbele aanmeldingen zijn gebeurd. Er wordt niet gebeld naar iedereen die we niet terugvinden. Die zaken worden allemaal duidelijk gemaakt. Waar er problemen zijn of waar ouders zich aanmelden, kunnen we helpen zoeken.
Collega’s, het masterplan zelf zal een zeer intense samenwerking vragen, niet alleen tussen de Franse en de Vlaamse Gemeenschap maar ook met de VGC en Brussel zelf. Ik steek niet onder stoelen of banken dat ik een goede samenwerking heb met de heer Vanhengel, en ik heb echt wel de indruk dat mevrouw Milquet meer dan haar stempel op het onderwijs wil drukken. Dat stemt mij positief. U weet dat zij ook inrichtende macht is van haar onderwijs. Het is bij hen zeer complex.
Collega’s, mijn verontwaardiging is niet gespeeld en niet niet-gespeeld. Ik word om de haverklap – om mevrouw Meuleman niet te noemen – om de oren geslagen met het argument dat er te weinig geld is. Maar het weinige geld dat er is, wil ik wel snel besteed zien, zeker als het gaat over capaciteit.
Ik ben bereid om veel uitstel te aanvaarden, als het gerechtvaardigd is. We moeten dat kunnen monitoren. Ik vind het raar dat het niet mogelijk is om te weten wie er vandaag zijn eerste steen heeft gelegd. Bij Scholen voor Morgen is dat wel zo. Daar kun je dat perfect monitoren. Dat moet met de capaciteitsdossiers toch ook kunnen, lijkt me.
We hebben nu aan AGIOn gevraagd om ons het overzicht te geven van waar alle dossiers zijn aangemeld. Als ze nog niet eens zijn ingediend, zit het probleem bij de basis. Hoe zit het met de bouwvergunning? U hebt recht op die informatie, maar ik ook, want ik moet beleid kunnen maken. Dat is de enige reden voor mijn verontwaardiging.
Mevrouw Van den Brandt, wat een resolutie betreft, doet u uiteraard wat u wilt. Maar ik wil zelf de hoorzittingen afwachten. Dat zou ik ook van u een mooi signaal vinden, omdat het elegant is, naar ons toe ook. Uiteraard zitten daar ook partijen van de meerderheid, dat is evident. Maar het lijkt me de meest hygiënische manier van werken. Het lijkt me ook het beste voor u, want dan riskeert u niet om zomaar te worden afgewezen. Of misschien wilt u wel worden afgewezen.
Zodra de monitoring er is, en sowieso, komt het dossier naar hier. Als ik een zicht heb op de individuele dossiers, laat ik u dat ook weten.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.