Verslag vergadering Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid
Verslag
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Voorzitter, minister, de Vlaamse landbouw kampt met een gebrek aan marktvisie. Dat stelt professor agromarketing Xavier Gellynck van de Universiteit Gent. Met die stelling legt hij een aantal pijnpunten bloot waarmee de Vlaamse landbouw te kampen heeft. Tegelijkertijd doet hij een aantal suggesties over hoe het anders zou kunnen en hoe de Vlaamse landbouwers nog een toekomst tegemoet kunnen zien. We hebben het vandaag al over de prijzen gehad. In mijn vraag komt dat ook voor een stukje aan bod.
We stellen vast dat de economische realiteit als gevolg van het huidige landbouwbeleid nefaste sociale gevolgen heeft voor vele Vlaamse landbouwers, voornamelijk voor de familiale bedrijven. Recente cijfers tonen schrijnende toestanden aan. Een op zes landbouwers zou zijn spaargeld opeten, zo blijkt uit berekeningen van uw departement. Tussen 2011 en 2013 waren de inkomens voor 15 procent van de boeren gemiddeld negatief. Nog eens een kwart heeft een gemiddeld familiaal arbeidsinkomen van minder dan 25.000 euro, of omgerekend een inkomen van 5 euro per uur.
De oorzaken zijn voor de hand liggend. Of het nu om melk, varkensvlees of groenten gaat, boeren krijgen veel te weinig voor hun producten. Wat de boer krijgt is eigenlijk de vertaling van de machtsverhoudingen in de keten. De verwerkers, de groothandelaars en de verkopers zijn jammer genoeg veel machtiger. Ik geef u een voorbeeld. Een aantal Belgische basisproducten kost bijna 40 euro in de supermarkt. De boer kreeg voor die producten 8,5 euro, terwijl hij natuurlijk wel de risico’s neemt.
Een andere belangrijke factor is dat de consumenten procentueel ten opzichte van hun inkomen alsmaar minder betalen voor voedsel, terwijl de prijs voor landbouwproducten nauwelijks verandert ondanks de inflatie en terwijl de kosten voor de boeren, voor bijvoorbeeld meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen, alsmaar stijgen. Het inkomen van de producenten wordt daardoor uiteraard aangetast. Ik geef u ook daarvan een voorbeeld. Vorig jaar kreeg een groenteboer minder voor prei en spinazie dan twintig jaar geleden, terwijl de prijs van de meststoffen maal drie is gegaan en die van de gewasbeschermingsmiddelen met 25 procent is gestegen. De prijs van de grond is maal vier gegaan ten opzichte van twintig jaar geleden.
De professor zegt dat het voor zich spreekt dat bij een ongewijzigd beleid en een ongewijzigde aanpak de situatie voor de Vlaamse landbouw er niet op vooruit zal gaan. Om het tij te doen keren, luidt zijn advies: ‘niet ondergaan, maar ondernemen’. Hij pleit voor een marktgericht productiemodel vanuit een proactieve, zelfbewuste basishouding. Hij vraag de boer om de keten waar hij deel van uitmaakt te begrijpen en vooral om een toegevoegde waarde te creëren. Zo is het volgens hem logisch dat een varkensboer inzicht heeft in het businessmodel achter bijvoorbeeld het slachthuis waaraan hij levert en dat hij zich de vraag stelt hoe hij zich onmisbaar maakt in dat businessmodel en in de verschillende schakels. Een logisch gevolg zou kunnen zijn dat de boer in kwestie gaat participeren in diverse schakels.
Volgens de professor heeft de landbouw behoefte aan andere bedrijfsmodellen. De boer moet zich afvragen waar hij winst mee zal maken, wie zijn klanten zijn en wat ze willen, en hoe hij zich met zijn product kan onderscheiden. De boer moet de leefwereld van de eindgebruiker goed begrijpen. Hij moet nagaan welke noden er leven, wanneer en hoe groot ze zijn. Hij moet de afweging maken of de potentiële volumes groot genoeg zijn om daarop in te zetten. Uiteraard kan hij ook niches aansnijden die op termijn kunnen worden uitgebreid naar andere landen, maar evengoed kan hij opteren voor een lokaal concept dat bij de bedrijfscultuur past.
Minister, de conclusie van de professor is dat de Vlaamse landbouwer naar een ander bedrijfsmodel moet gaan, dat er meer marktgericht moet worden gewerkt en dat er vooral toegevoegde waarde gecreëerd moet worden – zo heb ik het toch gelezen. Het beleid moet daaraan aangepast worden.
Deelt u die conclusie en analyse? Is er volgens u al een tendens in die zin merkbaar bij onze landbouwers? Ik heb van een aantal mensen uit landbouworganisaties vernomen dat wel degelijk merkbaar is dat landbouwers steeds meer participeren in de diverse schakels in de ketens, of dat ze zich omgekeerd gaan groeperen en proberen om met verschillende landbouwbedrijven samen een bepaalde toegevoegde waarde te creëren. Ziet u die evolutie in de praktijk? Hoe kunnen we onze landbouwers daarbij ondersteunen? Zijn er al beleidsmaatregelen in die zin? Kunnen we er in de toekomst meer op focussen vanuit het beleid?
De heer Vanderjeugd heeft het woord.
Voorzitter, minister, de professor is wel een heel slimme mens. Hij stelt iets vast en hij stelt ook suggesties voor. Ik meen dat je echter geen professor moet zijn om te zien dat de businessmodellen van onze land- en tuinbouwbedrijven voor een stuk zullen evolueren. Ze zullen wel mee moeten evolueren met de tijd. Uit het verleden blijkt dat ze dat al geruime tijd doen.
Uit de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) blijkt ook dat meer marktwerking wordt nagestreefd, dat er nieuwe niches en accenten komen. Het is ook een feit dat onze landbouw al decennialang voor subsectoren opereert in een toch wel geglobaliseerde markt. Het ontbreekt onze bedrijven niet aan marktvisie. Was dat wel het geval, dan zouden onze land- en tuinbouwbedrijven, de varkens-, kalver- en pluimveesectoren niet al decennialang voor zo veel miljard euro aan exportgoederen zorgen.
Er staat ook een heel belangrijk gegeven in de beleidsnota, namelijk de ‘vervennootschappelijking van de landbouw’. Dat is zeker een instrument waar we verder op moeten inzetten, we moeten er absoluut onze aandacht aan geven.
Minister, het is ongetwijfeld een interessante studie. Zo zijn er regelmatig interessante studies, en elke studie heeft een waarde en een betekenis. Wat ik uit deze studie ook leer, is dat sterker samenwerken nodig is. Er moet dus meer worden ingezet op de branche, op producentenorganisaties.
Ik vraag me daarbij af hoe het daarbij zit met de Mededingingswet. In welke mate kan men het aanbod binnen een sector verenigen? Wat is de grens? Kan die al dan niet aangepast worden?
Voorzitter, mevrouw Robeyns, ook ik vind het heel belangrijk om voldoende aandacht te besteden aan de positie van de prijsnemer, dus van de individuele landbouwer. Om de positie van die primaire producenten te versterken, hebben we erin voorzien dat we de oprichting van de producentenorganisaties en de brancheorganisaties financieel kunnen ondersteunen. Dat is een nieuwe mogelijkheid. Het gaat over de opmaak van een juridisch kader, maar ook voor de opstartfase kunnen we financieel bijdragen. Op die manier kunnen de productie en het aanbod geconcentreerd worden en aan de markt worden aangeboden.
Mijnheer De Meyer, dat gebeurt uiteraard ook allemaal in het kader van de mededinging. Het kan, en er bestaan trouwens al producentenorganisaties in een aantal niches of sectoren. Ze bestaan nog niet in de varkenssector. Ik heb al een paar keer gezegd dat die sector volgens mij veel sterker zou staan indien daar een initiatief zou worden genomen.
Ik ben het eens met de analyse van professor Gellynck wanneer hij pleit voor een integratie van de producent binnen de keten. De brancheorganisatie kan daar een oplossing bieden. Iedereen kan er elkaar ontmoeten: de landbouwproductie, de verwerking, de handel, de distributie en zo meer. Ook kunnen er afspraken worden gemaakt.
Er zijn heel wat mogelijke activiteiten van zo’n brancheorganisatie. Ze kunnen gaan over het verbeteren van de kennis over en de transparantie van de markt en de producten. Ze kunnen gaan over het maken van een goede raming van het productie- en marktpotentieel. Een betere coördinatie van het op de markt brengen van de producten is ook een mogelijkheid. Ze kunnen ook het opstellen van standaardcontracten betreffen, uiteraard altijd rekening houdend met de noodzaak om eerlijke mededingingsvoorwaarden tot stand te brengen.
Het gaat er ook om methoden en instrumenten te ontwikkelen om de kwaliteit te verbeteren. Er moeten gegevens worden verschaft en onderzoek worden verricht om de productie en eventueel ook de verwerking en de afzet te vernieuwen en te rationaliseren. Er is nood aan innovatie, vernieuwing en rationalisering. Om die reden is binnen het PDPO III een nieuwe maatregel genomen. Er is voorzien in investeringssteun voor innovatie. Dit kan perfect passen in een aantal oproepen die nog zullen worden gelanceerd.
Ik ben me ervan bewust dat een open economie op macro-economisch vlak kansen biedt. Onze agrovoeding levert topprestaties op de exportmarkt. We mogen dit gerust onderstrepen. Zodra de productie een overmaat kent, zullen de markten een sterk prijsdrukkend effect kennen. De groei van de wereldbevolking biedt echter veel mogelijkheden. Dit vergt afspraken met de landbouwers over een groepering waar zij als ondernemers deel van uitmaken.
Het loont voor landbouweconomen natuurlijk de moeite hier verder op in te gaan en onderzoek te verrichten. Het is een goede zaak dat die studies worden uitgevoerd. Met een aantal elementen is echter nog geen rekening gehouden. Ik denk dan aan de streekproducten en de bioproducten. Dit moet nog verder worden onderzocht. We zullen zien hoe dit in de toekomst zal evolueren. Volgens mij moeten er nog veel studies worden verricht. We beschikken over een aantal financiële ondersteuningsmogelijkheden. Volgens mij sterkt de studie ons in de overtuiging dat we de juiste keuze hebben gemaakt.
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Minister, ik dank u uiteraard voor uw antwoord. De productenorganisaties kunnen in zekere mate een oplossing bieden. Ze kunnen in elk geval de positie van de individuele landbouwers versterken. Dat moet de bedoeling zijn.
Er is een studie uitgevoerd. Er zullen misschien nog andere studies volgen. U hebt elementen aangehaald die in de studie niet zijn opgenomen. U hebt een van mijn vragen echter niet beantwoord. Volgens mij is het duidelijk dat momenteel een tendens in de landbouw zichtbaar is. De landbouwers proberen effectief steeds meer in de keten te participeren of bepaalde niches aan te snijden. Dat is de informatie die ik heb ontvangen. Hoe toegevoegde waarde kan worden gecreëerd, is gemakkelijker gezegd dan gedaan. We zullen dit verder opvolgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.