Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Minister, ik heb een vraag over kwetsbare kinderen en jongeren. Dit is een bevoegdheid van de lokale overheden. Als er een wijziging gebeurt aan het lokale jeugdbeleid, heeft dat ook consequenties, en dan zijn we bezorgd dat het kind niet met het badwater wordt weggegooid.
Het decreet Lokaal Jeugdbeleid van 6 juli 2012 geeft de lokale besturen sinds 1 januari 2014 nog meer verantwoordelijkheid en vrijheid om een jeugdbeleid op maat te voeren. Aan de hand van Vlaamse beleidsprioriteiten worden steden en gemeenten ondersteund bij de uitbouw van hun lokaal beleid. Een gemeente die financiële ondersteuning wil vanuit het decreet Lokaal Jeugdbeleid, moet intekenen op de Vlaamse beleidsprioriteiten voor het jeugdbeleid, ten behoeve van het jeugdwerk. Voor de periode 2014-2019 zijn de Vlaamse beleidsprioriteiten: de ondersteuning van het jeugdwerk in algemene zin; de bevordering van de participatie aan het jeugdwerk van kinderen en jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties; en het voeren van een beleid om de aandacht voor jeugdcultuur te verhogen.
Op de tweede prioriteit konden evenwel alleen de gemeenten intekenen die werden geselecteerd op basis van indicatoren voor maatschappelijke achterstelling. De andere gemeenten kunnen dus geen beroep doen op de middelen voor deze prioriteit.
In totaal werden 54 gemeenten geselecteerd op basis van 7 sociaal-geografische indicatoren die maatschappelijke kwetsbaarheid bij kinderen en jongeren bepalen. De selectie geldt voor de volledige beleidsperiode 2014-2019. De berekening gebeurde op basis van de cijfers van 2009, 2010 en 2011. De indicatoren blijven geldig voor 6 jaar en zouden na 6 jaar opnieuw worden berekend. De 7 indicatoren zijn gekend. Sommige indicatoren wegen meer door dan andere, maar samengevat komt het erop neer dat als de relatieve kwetsbaarheid bij kinderen en jongeren van een bepaalde gemeente hoger is dan het aandeel van die gemeente in het totale aantal inwoners jonger dan 25 jaar in het Nederlandse taalgebied, die gemeente geselecteerd werd.
De gemeenten die op die indicatoren scoren, moeten in hun meerjarenplan ook weer een aantal acties opnemen. Zo moeten ze aantonen dat ze het particuliere jeugdwerk ondersteunen dat kinderen en jongeren die opgroeien in maatschappelijk kwetsbare situaties, bereikt; dat ze in ontmoetingsplaatsen en -mogelijkheden voorzien voor jongeren die opgroeien in maatschappelijk kwetsbare situaties; en dat ze voorzien in een jeugdwerkaanbod dat kinderen en jongeren bereikt die opgroeien in maatschappelijk kwetsbare situaties, en dat minstens tijdens de zomervakantie, met aandacht voor taalstimulering Nederlands, al dan niet via subsidiëring.
Gemeentebesturen die in het kader van deze prioriteit voor meer dan 75.000 euro subsidie ontvangen, moeten de professionalisering bevorderen van het particuliere jeugdwerkaanbod dat kinderen en jongeren die opgroeien in maatschappelijk kwetsbare situaties, bereikt door de financiering van een of meer beroepskrachten.
Vijf van de geselecteerde gemeenten ontvangen bovendien extra middelen voor de uitvoering van de overgangsmaatregel in verband met de subsidiëring van geregulariseerde DAC’ers (derde arbeidscircuit) in lokale jeugdverenigingen. Het gaat om 24.000 euro per vervanger van een geregulariseerde DAC’er, berekend in voltijdsequivalenten, en dat voor de jaren 2014 en 2015. De bedoeling is dat de gemeentebesturen die loonsubsidies doorstorten naar de betrokken verenigingen.
In het regeerakkoord werd afgesproken om de sectorale subsidies onder andere voor lokaal jeugdbeleid te integreren in het Gemeentefonds. De verdeling van het totale bedrag dat daardoor wordt toegevoegd aan het Gemeentefonds, zal gebeuren overeenkomstig het aandeel dat de gemeenten in 2014 uit de subsidieregelingen kregen.
Eind januari keurde de Vlaamse Regering op voorstel van viceminister-president Liesbeth Homans het voorontwerp van decreet goed dat diverse decreten wijzigt over de subsidiëring van de lokale besturen. Het is de bedoeling om, overeenkomstig het regeerakkoord, verschillende subsidieregelingen aan lokale besturen te integreren en over te gaan naar een meer onvoorwaardelijke basisfinanciering, in de plaats van een voorwaardelijke sectorale financiering. Over dit voorontwerp van wijzigingsdecreet wordt momenteel nog het advies ingewonnen van onder andere de strategische adviesraad voor het Beleidsdomein Cultuur, Jeugd, Sport en Media (SARC). Ook het decreet Lokaal Jeugdbeleid van 2012 wordt in het voorontwerp grondig aangepast: het toepassingsgebied wordt beperkt tot de gemeenten in de Vlaamse Rand en de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC).
In het voorontwerp van decreet is ook een lijst opgenomen met de bedragen die elke gemeente vanaf 2016 boven op de dotatie van het Gemeentefonds zal ontvangen ter vervanging van de subsidies die men voordien ontving via de zeven sectorale decreten. De bovenvermelde 54 gemeenten die geselecteerd werden voor de tweede beleidsprioriteit, blijven daardoor die extra middelen ontvangen. Nochtans was in het decreet van 2012 bepaald dat deze indicatoren, en dus ook de geselecteerde gemeenten, na zes jaar zouden worden geëvalueerd en men dus eventueel tot andere uitkomsten zou kunnen komen.
Minister, bent u zich bewust van de consequentie van dit voorontwerp van decreet, waardoor de verdeling van de middelen niet meer gelinkt wordt aan de oorspronkelijke doelstelling van de impulssubsidies? De huidige geselecteerde gemeenten voldoen in de toekomst immers mogelijk niet meer aan de indicatoren die aan deze prioriteit gekoppeld waren, en gemeenten die in de toekomst aan de selectiecriteria zouden voldoen, kunnen dan niet meer rekenen op extra ondersteuning voor hun werking met kansarme kinderen en jongeren.
Op de website van de afdeling Jeugd lezen we, met betrekking tot de overgangsregeling voor de vijf gemeenten die extra subsidies ontvangen voor de geregulariseerde ex-DAC-personeelsleden: “In 2016 eindigt deze overgangsmaatregel en worden deze middelen toegevoegd aan het bedrag dat voorbehouden is voor de uitvoering van de tweede beleidsprioriteit. Op dat moment worden de subsidiebedragen voor de geselecteerde gemeentebesturen herberekend.” Werden die middelen nu ook al verrekend in de bedragen die opgenomen werden in de lijst die opgenomen werd in het voorontwerp van decreet?
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, we zijn onlangs met deze commissie op werkbezoek geweest bij Uit De Marge. Ik denk dat iedereen die mee was en die de werking met maatschappelijk kwetsbare jongeren en kinderen nog niet kende, daar beseft heeft welk goed werk ze daar leveren. Ik wil vanuit onze fractie vragen om dat te blijven ondersteunen, ook lokaal. Ik ben heel erg benieuwd naar uw antwoord op de vraag van mevrouw Rombouts.
Minister Gatz heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, ik kan u zeggen dat dit een zeer moeilijke vraag is, inhoudelijk niet zozeer, maar technisch des te meer. Ik zal proberen om er zo goed mogelijk op te antwoorden.
Zoals u weet, stelt het regeerakkoord dat een aantal sectorale decreten grondig worden aangepast, waardoor subsidies die worden toegekend aan de lokale besturen zullen worden overgedragen naar het Gemeentefonds. Daarbij bepaalt het regeerakkoord dat “de verdeling van het totale bedrag dat hierdoor wordt toegevoegd aan het Gemeentefonds, zal gebeuren overeenkomstig het aandeel dat de gemeenten in 2014 krijgen uit al deze subsidieregelingen samen.”
Bij de opmaak van het regeerakkoord werden meerdere redenen in overweging genomen om de sectorale decreten af te schaffen. Ten eerste: de vraag van de lokale besturen naar meer autonomie. Ten tweede: de beperking van de administratieve lasten voor de gemeentebesturen en daarmee ook hun kosten. Ten derde: de mogelijke creatie van ruimte voor meer geïntegreerd werken. En ten vierde kan het beleid van de gemeente dan meer dan voorheen afgestemd worden op de lokale noden. Daar is ook een responsabilisering van de gemeentebestuurders mee gemoeid.
Dan is het natuurlijk ook van groot belang dat er geen wezenlijke verschuivingen worden doorgevoerd met betrekking tot de bestaande verdeelsleutels. Het is ook logisch dat de middelen niet langer geoormerkt worden. Indien we verder zouden oormerken, zou de hele oefening nog weinig zin hebben, al ken ik de meningsverschillen daarover in deze commissie intussen in de diepte.
Zo verdwijnen dus ook de huidige doelstellingen waaronder prioriteit 2, namelijk het jeugdwerk voor kansarme kinderen en jongeren. Hoe dan ook was al bepaald dat de huidige selectie van gemeenten in principe stabiel zou blijven tot 2019. Dus wat dat betreft, maakt het voorontwerp van decreet op korte termijn in de praktijk eigenlijk geen verschil met de situatie die we vandaag kennen. Ik engageer mij er ook toe om de mogelijke gevolgen van de gewijzigde decreetgeving te monitoren en dit volgens de lijnen die momenteel worden uitgewerkt binnen de werkgroep vrije tijd van de paritaire commissie decentralisatie.
Bovendien wil ik erop wijzen dat ook in de huidige verdeelmechanismen voor het Gemeentefonds reeds een aantal indicatoren zijn opgenomen die kunnen zorgen voor een sociale correctie, met name het aantal leerlingen in het deeltijds onderwijs en het aantal geboorten in kansarme gezinnen.
Dat was het eenvoudige deel van het antwoord. Nu volgt het moeilijke deel over de vijf gemeenten die extra subsidies ontvangen voor de geregulariseerde ex-DAC-personeelsleden. Het DAC-decreet uit 2002 bepaalt dat als een werknemer die tewerkgesteld was op basis van een geregulariseerd DAC-project, uit dienst ging, hij vervangen kon worden tot er een herverdeling van deze middelen plaatsvond. Deze herverdeling zou moeten gebeuren op basis van objectieve criteria over gemeentebesturen, gelinkt aan de beleidsperiode van de gemeente. De regularisatie voor Jeugd vond plaats in 2002 en de eerste herverdeling voor het lokaal jeugdwerk slechts in 2014. Het is mij onbekend waarom dat zo lang heeft geduurd, waarschijnlijk omdat het ingewikkeld was.
Het ging dus over een groot contingent werknemers waarvan een deel tewerkgesteld in Werking Met Kansarme Jongeren (WMKJ’s) en een deel in jeugdhuizen. Door de uitvoering van het DAC-decreet voor projecten binnen Jeugd zouden de verenigingen de subsidies voor vervangers van DAC’ers – met name vervangers van personen in dienst voor de regularisatie in 2002 – verliezen. Voor de eerder bestaande DAC-subsidiëring binnen jeugdhuizen werd een oplossing uitgewerkt door een aanpassing van het DAC-decreet en subsidiëring in te voeren voor bovenlokale projecten in jeugdhuizen.
Voor de DAC-middelen die aangewend werden voor WMKJ’s werd een oplossing uitgewerkt door die toe te voegen aan prioriteit 2 van het decreet lokaal jeugdbeleid. Zoals jullie weten zijn voor prioriteit 1 en 3 alle intekenende gemeenten op het decreet lokaal jeugdbeleid ontvangende partij, voor prioriteit 2 is dit beperkt tot 54 gemeenten volgens de zeven indicatoren die u in uw vraagstelling aanhaalde.
De regeling die voor deze toevoeging aan het decreet lokaal jeugdbeleid werd uitgewerkt, was de volgende: gemeenten die een vereniging herbergden waar meer dan vier voltijdsequivalenten (vte’s) in het DAC-statuut werkten, kregen voor 2014 en 2015 als overgangsmaatregel extra middelen toegekend bovenop de middelen voor prioriteit 2 van de maatschappelijk kwetsbare jongeren. Het gaat om volgende verenigingen in vijf steden en gemeenten. In Antwerpen gaat het over Kras Jeugdwerk met 8,5 vte’s voor een bedrag van 204.000 euro. In Genk gaat het over GIGOS met 9,5 vte’s voor een bedrag van 228.000 euro. In Gent gaat het over de Jeugddienst Bond Moyson Oost-Vlaanderen met 4,5 vte’s voor een bedrag van 108.000 euro. In Heusden-Zolder gaat het over het vormingcentrum AGORA met 4,5 vte’s voor een bedrag van 108.000 euro. In Mechelen gaat het over Regionaal Open Jeugdcentrum Mechelen (ROJM) met 7 vte’s voor een bedrag van 168.000 euro.
Als overgangsmaatregel kregen de gemeentebesturen de opdracht per vte 24.000 euro door te storten aan de getroffen vereniging voor de jaren 2014 en 2015. Dit bedrag werd dus toegevoegd aan het trekkingsrecht voor de tweede prioriteit. Vanaf 2016 zou deze overgangsmaatregel aflopen en zouden ook de middelen voor deze overgangsmaatregel verdeeld worden volgens de principes van het decreet van 2012. Deze overgangsmaatregel ligt vast in het besluit ter uitvoering van artikel 4, paragraaf 1, ten tweede, van het decreet Lokaal Jeugdbeleid, met name de verdeling en selectie van de gemeenten voor de tweede prioriteit. Door de wijziging van het sectordecreet verdwijnen de prioriteiten in het decreet lokaal jeugdbeleid en dus ook deze bepaling, omdat de betrokken gemeenten uit het toepassingsgebied van het voorontwerp van decreet vallen.
Ik probeer het nog even samen te vatten. Op een gegeven moment is er een criterium in verband met 4 vte vastgelegd. Er kan eindeloos over worden gediscussieerd of dit goed was of niet. De gemeenten die ik genoemd heb, hebben op basis daarvan extra middelen gekregen. Ze behouden die extra middelen omdat er een momentopname is gemaakt. Het kan wel zijn dat er wijzigingen zijn naar aanleiding van schommelingen in het Gemeentefonds. Grote schommelingen zullen er op korte termijn niet zijn, maar op langere termijn kan het tot een aantal schommelingen leiden.
Ik hoop dat ik u hiermee enig inzicht heb gegeven in de draagwijdte van deze beslissing die in het verleden is genomen. Of dit volledig rekening houdt met uw bekommernis voor voldoende armslag en werkingsmiddelen voor een aantal verenigingen met een belangrijk sociaal doel, valt nog af te wachten. In elk geval is er een bepaalde zekerheid voor de projecten waarover ik sprak. De verdere verdeling in de komende jaren op basis van het Gemeentefonds kan ons mogelijk voor nieuwe uitdagingen stellen.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Minister, ik besef dat dit een erg moeilijke discussie is. Dat is ook de reden waarom er in het verleden zoveel over is gediscussieerd. Die verenigingen met een belangrijk maatschappelijk doel hebben al een hele weg afgelegd. Ze hebben al op verschillende beleidsniveaus moeten proberen hun thuisbasis uit te bouwen. Er is nu gekozen om ze via het lokale beleid een plaats te geven. Nu net zegt de overheid dat het lokale beleid wordt vastgepind aan het Gemeentefonds en dat alle flexibiliteit en extra parameters er worden uitgehaald.
Zij dreigen er de dupe van te worden als we er niet voldoende aandacht voor hebben.
We hebben destijds de keuze voor de lokale overheid gemaakt, maar is dat wel de beste keuze, met de wetenschap die we vandaag hebben? Moeten we die keuze niet opnieuw overdenken? De middelen gaan uiteindelijk wel effectief naar die verenigingen. Het lokale bestuur krijgt de opdracht om ze door te sturen. Het gaat om het doorschuiven van middelen, maar dat zal wegvallen. Is dat de beste manier om hen in de toekomst een plaatsje te geven?
Minister, ik ga ervan uit dat de middelen verrekend zijn in het lijstje dat is toegevoegd aan het decreet. U hebt zelf de link gelegd naar de jeugdhuizen en gezegd dat er een aparte regeling is uitgewerkt. Ik stel me de vraag of dat ook hier niet mogelijk is? Waarom zou je nog via het lokale bestuur gaan? Deze voormiddag is een vraag gesteld over de gesco’s. Het zijn net die verenigingen die via de gesco’s en de DAC’ers kunnen worden getroffen. We moeten nagaan op welke manier er een oplossing kan worden gevonden.
Er is destijds een bewuste keuze gemaakt om voor een aantal Vlaamse beleidsdoelstellingen dynamiekruimte te creëren. Er zijn beleidsprioriteiten voor zes jaar die dan worden geëvalueerd en eventueel worden bijgestuurd. Op het moment dat alles via het lokaal beleid en het Gemeentefonds wordt vastgelegd, verlies je die dynamiek. Er is geen enkel sturingselement meer. Minister, overweegt u om binnen het jeugdbeleid een dynamisch instrument uit te bouwen? Ik zie de voorzitter al draaien op zijn stoel. Het gaat me niet over impulsen en beleidsprioriteiten naar lokale besturen, maar wel binnen het hele jeugdwerk en misschien op een andere manier. Er liggen misschien uitdagingen waarop de Vlaamse overheid kan inspelen.
Minister, begrijp ik het goed dat op het moment dat de middelen worden overgedragen aan het Gemeentefonds, de gemeenten waar nu die werkingen zijn gehuisvest, die centen krijgen en gewoon kunnen beslissen om die centen niet meer door te storten aan die werkingen? Het antwoord is ja. Het antwoord is ja. Het is hetzelfde als met de bibliotheken.
Mevrouw Rombouts, ik wil u iets zeggen. In deze commissie zijn we al een hele tijd over gelijkaardige situaties op allerlei terreinen aan het discussiëren. Veel van ons hebben al gewaarschuwd voor heel veel effecten van die transitie. Ik ben blij dat u opkomt voor de werking met kansarme jongeren en maatschappelijk kwetsbare jongeren. Ik ben daar heel blij om. Maar verdorie, ik vind dat uw partij, die in de meerderheid zit, ook een beetje moed had moeten hebben om het niet zover te laten komen. Ik zeg dit uit het diepst van mijn hart. Het moest eruit.
Mevrouw Rombouts, ik denk dat u het met mij eens bent dat de overdracht op zich voor de betrokken initiatieven ordentelijk is geregeld of zou moeten zijn. Wat het met de wijzigingen in het Gemeentefonds de komende jaren zal betekenen, kan ik u nog niet zeggen.
Vanmorgen heb ik op de terechte vraag van mevrouw Bastiaens over de gesco’s geantwoord dat ik mij zal inzetten voor een ordentelijke oplossing, samen met minister Muyters die verantwoordelijk is voor de gesco’s. Voor een oplossing voor de historische overdracht van de DAC’ers zijn er al afspraken gemaakt met minister Homans. Hier zijn we natuurlijk al een stap verder. Op dit ogenblik kan ik alleen maar zeggen dat ik denk dat de overdracht correct en goed is gebeurd.
Uw vraag naar bijkomende initiatieven en middelen wil ik zeker in de toekomst onderzoeken. U kent natuurlijk ook de financiële beperkingen van elke Vlaamse minister op korte termijn. Voor het verder toegankelijk van het jeugdwerk in al zijn facetten voor een brede groep Vlaamse jongeren, zijn er misschien wel een aantal perspectieven, maar daar ben ik op dit ogenblik nog niet aan toe. Ik sluit het niet uit, maar ik ga u ook geen valse hoop geven.
De operatie is gerealiseerd. Het beleid van de toekomst zullen we samen uittekenen. De heer Caron zal ons af en toe aan ons geweten herinneren.
Minister, we moeten inderdaad nagaan welke ruimte er in de toekomst is om op nieuwe uitdagingen gerichter en sneller te kunnen inspelen.
Voorzitter, mijn geweten is nog zeer rein. Ik wist dat u zou schuifelen op uw stoel want vanuit de oppositie is het inderdaad eenvoudig om op die manier te reageren en te zeggen dat men de gevolgen moet dragen van de keuzes die gemaakt zijn. Ik wil toch een nuance leggen. Ik ben ervan overtuigd dat de keuzes die deze regering heeft gemaakt, op een aantal vlakken zeer goed zijn.
Minister, ik heb u enkel het verschil proberen uit te leggen. De verenigingen met een oog voor kansarmen zijn niet degene die oorspronkelijk in het lokaal beleid zaten, maar die een hele weg hebben afgelegd. Het gaat om middelen die van elders komen en die hier zijn ondergebracht. Op een gegeven moment moet je die middelen op een goede plaats onderbrengen en dit is de laatste stap waar ze ondergebracht zijn, en opnieuw zijn ze onderhevig aan wijzigingen die op dat moment niet gekend waren. Ten aanzien van die specifieke groep mag je dan wel kritisch vragen om oog te hebben voor de gevolgen.
Maar, minister, ik heb begrepen dat u de gevoeligheid en het belang ervan inziet. We zullen dit verder opvolgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.