Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vraag om uitleg over de provinciale initiatieven jeugd en de provinciale uitleendiensten
Verslag
Mevrouw Christiaens heeft het woord.
Minister, ik kom inderdaad voor de eerste keer een vraag stellen in deze commissie, als niet-lid. Ik ben zelf schepen voor Jeugd in Tongeren. Ik volg de commissie dus wel, en zal misschien nog wel eens een vraag komen stellen.
Minister, u weet dat de vele initiatieven van sport-, jeugd- en socioculturele verenigingen zuurstof geven aan dorpen, steden en gemeenten, en een sociale stimulans vormen. Om de verschillende activiteiten te ondersteunen werden enkele jaren geleden op provinciaal niveau uitleendiensten uitgerold. Verenigingen kunnen daarop een beroep doen voor het uitlenen van kwalitatief materiaal – heel belangrijk – tegen een betaalbare prijs. De aanvragen nemen over heel Vlaanderen toe. In Limburg is er bijvoorbeeld een verdubbeling van het aantal aanvragen bij de provinciale uitleendienst in vier jaar. Ook in andere provincies vinden steeds meer verenigingen de weg naar de provinciale uitleendienst. Een factor die hiertoe bijdraagt is de beperking of afschaffing van de gemeentelijke uitleendiensten, door budgettaire beperkingen.
De provinciale uitleendiensten zijn ontstaan vanuit de beleidsdomeinen Jeugd en Cultuur. In de meeste provincies valt de provinciale uitleendienst daar nog onder. In Antwerpen werkt de uitleendienst binnen het autonoom provinciebedrijf, in Brussel en Limburg zijn de diensten ondergebracht bij facilitaire directies. Waar ze nog ondergebracht zijn bij het beleidsdomein Vrije Tijd, Cultuur en Jeugd, zijn het persoonsgebonden bevoegdheden. Het Vlaams regeerakkoord voorziet in de afslanking van de provincies, met daarbij de overheveling van de persoonsgebonden bevoegdheden naar het gemeentelijke of het Vlaamse niveau.
De dienstverlening van de provinciale uitleendiensten richt zich hoofdzakelijk op verenigingen uit de jeugd-, cultuur- en sportsector. Ze hopen dat ook te kunnen blijven doen. Ik heb naar de cijfers van de aanvragen verwezen, die duiden op het grote succes daarvan. Dankzij de provinciale schaal kan men werken met optimale bezettingsgraden en zinvolle investeringen, en bovendien is voor verenigingen de provinciale dienst optimaal bereikbaar.
Ik verneem dat de provincies zelf vragende partij zijn voor het behoud van die uitleendiensten en ze vragen zelfs een uitbreiding. Er worden positieve signalen opgevangen, maar toch heerst er heel grote twijfel over het voortbestaan bij de provinciale uitleendiensten en bij de verenigingen die er vaak een beroep op doen. Het is belangrijk en zeker wenselijk om hen een toekomstperspectief te bieden.
Minister, ik ga ervan uit dat u op de hoogte bent van de bezorgdheid. Welke regeling acht u, als minister bevoegd voor de vrijetijdssector, wenselijk, in het belang van de verenigingen onder de bevoegdheid Jeugd en Cultuur? Hebt u hierover al overleg gepleegd met de minister voor het binnenlands bestuur? Naar haar zult u ongetwijfeld verwijzen. Is er al een beslissing genomen? Of wat is de timing voor de te nemen beslissing, zodat de bezorgdheid bij de provincies kan worden weggenomen?
De heer Annouri heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik sluit me graag aan bij de vraag van mevrouw Christiaens, die al een duidelijk beeld heeft geschetst. Er heerst al langer bezorgdheid over de toekomst van het provinciaal jeugdbeleid. We weten ook dat er vanuit de provincie geen middelen meer zullen gaan naar jeugdbeleid. De ultieme deadline hiervoor is 1 januari 2017.
De Vlaamse Regering heeft altijd beweerd dat dit geen besparingsoperatie is, enkel een verschuiving van middelen. De afgelopen maanden zouden worden gebruikt om een inventarisatie op te maken van wat er op dit moment op de verschillende domeinen wordt gerealiseerd vanuit de provincie, ook voor Jeugd. Deze inventarisatie zou rond deze tijd afgerond moeten zijn.
In de sector is er grote ongerustheid over het voortbestaan van de provinciale uitleendiensten in het bijzonder. Het zal een uitdaging zijn om voor deze voor veel jeugdverenigingen zo belangrijke uitleendiensten een structurele oplossing uit te werken.
Minister, is de inventarisatie ondertussen afgerond? Hebt u al kunnen bestuderen wat de resultaten zijn op het vlak van jeugdbeleid? Hebt u een zicht op de middelen die op dit ogenblik vanuit de provincie naar jeugdbeleid gaan? Zullen deze middelen integraal behouden blijven? Hoe verloopt het verdere proces waarin zal worden bekeken welke initiatieven naar Vlaanderen gaan, dan wel naar de lokale besturen? Wordt de Vlaamse Jeugdraad bijvoorbeeld ook bij dit proces betrokken?
Meer concreet: hebt u al een zicht op wat er met de provinciale uitleendiensten zal gebeuren? Is het de bedoeling deze op Vlaams niveau te organiseren of op lokaal niveau? Hoe kunt u garanderen dat deze diensten in de toekomst wel degelijk zullen blijven bestaan?
Mevrouw Soens heeft het woord.
Ik wil me aansluiten bij de vragen. Ik heb cijfers gekregen van de provinciale uitleendienst van West-Vlaanderen, die het nut ervan bewijzen. Het gaat in 2014 om ongeveer 13.000 ontleningen voor audiovisueel materiaal en ongeveer 17.000 ontleningen voor kunstkoffers en tentoonstellingsmateriaal. Dat zijn sprekende cijfers. Ik ben heel benieuwd wat ermee zal gebeuren, en breder met het provinciale jeugdbeleid. We zouden ongeveer in deze periode een stand van zaken krijgen. Kunt u daarover al iets zeggen?
De heer Meremans heeft het woord.
Dat past allemaal in het proces van de interne staatshervorming. Uit vorige antwoorden hebben we al kunnen opmaken dat u wilt werken in fases: een inventarisatiefase, kijken welk beleidsniveau welke initiatieven of maatregelen zou overnemen, interprovinciaal en over de ministers heen.
We hadden ook begrepen dat u tegen de zomer zou hebben bekeken wat door wie zou worden overgenomen. We kennen de waarde van de provinciale uitleendiensten, bij velen leeft dan ook de vraag wat ermee zal gebeuren.
In Het Belang van Limburg van 27 februari las ik het volgende: “Het is goedkoop, gebruiksvriendelijk, met kwalitatief materiaal. Aldus de gebruikers. Maar de uitleendienst is geen grondgebonden materie, waardoor veel verenigingen bang zijn dat de PUL verdwijnt. Ik hoorde dat minister Gatz de dienst wil behouden maar het laatste woord ligt ergens anders”.
Minister, hebt u inderdaad al laten uitschijnen dat u de provinciale uitleendiensten provinciaal wilt houden? Zo ja, kunt u dan uw visie daarop geven? Is die visie een uitgemaakte zaak? Ik popel van ongeduld om uw antwoord te horen.
Minister Gatz heeft het woord.
Voorzitter, dames en heren, ik dank u voor deze vragen vanuit verschillende invalshoeken maar toch over hetzelfde onderwerp.
Het is inderdaad zo, mevrouw Christiaens, dat ik zaterdag in uw mooie stad te gast ben met betrekking tot een ander mogelijk provinciaal overdrachtsdossier, u kunt wel raden welk.
Het is inderdaad een zaak die me na aan het hart ligt. Ik dank dus alle vraagstellers, degenen met vragen vanuit het perspectief van de uitleendienst en degenen met vragen vanuit het algemeen jeugdperspectief.
U weet dat het Vlaams regeerakkoord en de beleidsnota Binnenlands Bestuur duidelijk zijn wat betreft de verdere afslanking van de provincies. De grondgebonden bevoegdheden blijven bij de provincies, maar zij oefenen niet langer persoonsgebonden bevoegdheden uit.
Zoals u ook allen weet, is dit engagement verder uiteengezet in een Mededeling aan de Vlaamse Regering van collega Homans. In deze mededeling worden de krijtlijnen weergegeven om de overheveling te stroomlijnen. Op basis hiervan heeft het bevoegde kabinet van minister Homans de vraag gesteld aan de verschillende provincies om hun taken en bevoegdheden te inventariseren.
Eind vorige week heeft mijn kabinet de oplijsting ontvangen vanwege de Vereniging voor Provincies (VVP). Mijn kabinet en de administratie zijn volop bezig met het bekijken van deze inventaris.
Ik geef u nog even de timing voor de leden die vanuit het perspectief Jeugd gelijkaardige vragen stellen als de leden die dat vanuit het perspectief Cultuur vorige week of de week daarvoor deden. Het is de bedoeling dat de inventaris tegen het einde van deze maand rond is. In april en mei zijn er twee rondes per provincie waarin we de inventaris beoordelen: is de inventaris volledig, wat is de voorgeschiedenis van de elementen ervan, verstaan we elkaar, staat alles erin en weten we alles van elkaar dat nodig is voor een ordentelijke overdracht?
In de loop van de maand juni moet er een gemeenschappelijk afwegingskader over de provinciegrenzen heen zijn. In de zomer kan dan worden bepaald welke bevoegdheid of welk initiatief naar welke overheid gaat, de lokale of de Vlaamse.
Na het paasverlof zal ik dus de gesprekken opstarten met de gedeputeerden van Jeugd en Cultuur. Ik heb hierover al een eerste contact met hen gehad in januari. In een derde fase worden, na overleg met mijn collega-ministers – want iedere minister rijdt onder coördinatie van minister Homans zijn eigen traject maar alles komt uiteindelijk weer samen – de ontvangende overheden aangeduid, rekening houdende met het subsidiariteitsbeginsel.
De intentie van de regering is nog altijd om deze fase af te ronden voor het zomerreces. Er werd terecht opgemerkt dat er onrust bestaat op het terrein. We zijn ons daarvan bewust. Het mag dus niet te lang duren, daar ben ik het mee eens.
In deze fase kan ik nog geen uitspraken doen over welke regeling er zal worden getroffen. Wat van belang is voor de provincies en de sector is dat de overheveling gebeurt met alle bijhorende budgettaire middelen, patrimonium, personeelsleden, rechten en verplichtingen. Ik zeg u hetzelfde als wat ik aan de leden van de commissie Cultuur heb gezegd. Wij vragen in alle vriendelijkheid vanuit het kabinet aan de provincies om de provinciale budgetten van 2013, 2014 en 2015 te geven. Zo kunnen we een, naar wij hopen, rechtvaardige verevening te maken. Ik kan u zeggen dat dit niet van een leien dakje loopt, maar we werken eraan.
Mijnheer Annouri, u vroeg naar de middelen. De eerste inventaris is net binnen. Die geeft ons al een algemeen beeld van de middelen die door de provincies aan jeugdbeleid worden besteed. Zoals ik al zei, gebeurt de overheveling van taken en bevoegdheden met alle bijhorende middelen, dat is ook zo afgesproken.
Uiteraard is het een proces van overleg. Ik wil dit natuurlijk toelichten. Als een hogere overheid aan een lagere zegt dat het de bevoegdheden moet teruggeven, dan kan dat, het werd al van bij de start in 1831 mogelijk gemaakt. We proberen dat in de best mogelijke verstandhouding en in overleg verder af te werken.
Er is dus overleg met de provincies, de administraties, de sector, de steden en de gemeenten. Wij zijn volop bezig met het voeren van gesprekken en vooral met het in kaart brengen van alles wat momenteel ondersteund wordt door de provincies.
Mijn kabinet en ikzelf hebben al contacten gehad met zowel de Vlaamse als de provinciale jeugdraden. Er was immers grote bezorgdheid. Tijdens deze gesprekken is het thema al uitgebreid aan bod gekomen. Ik heb hen ervan verzekerd rekening te houden met hun kennis over het werkveld en hun bezorgdheden, met die van de volledige sector trouwens.
Ik ben mij bewust van de bezorgdheden die heersen in de provinciale uitleendiensten in het algemeen. Ik ben hierover al verschillende keren aangesproken door de bevoegde gedeputeerden. Ook de sector, die graag en intensief gebruikmaakt van de zeer goede dienstverlening van de provinciale uitleendiensten, heeft mij hier al op gewezen.
Mevrouw Soens, u noemde terecht een aantal cijfers. Ik erken dat de provinciale uitleendiensten een maatschappelijke nood lenigen. De vraag is hoe ze dat verder het beste kunnen doen. Net als voor de andere provinciale persoonsgebonden bevoegdheden heb ik me tegenover de sector geëngageerd om een goede oplossing te zoeken voor deze uitleendiensten.
De laatste vraag sluit enigszins aan bij de slotopmerking van de heer Meremans. Zoals al werd aangegeven in de vragen van zowel mevrouw Christiaens als de heer Annouri, is de beheersvorm van de uitleendiensten zeer specifiek en verschillend per provincie. Daarenboven bieden de uitleendiensten per provincie ook uiteenlopend materiaal aan. Dat gaat van tenten tot audiovisueel materiaal. Men kan ook de vraag stellen of ze in dezen wel kunnen worden bestempeld als een persoonsgebonden bevoegdheid. Mijnheer Meremans, voorlopig stel ik die vraag nog als een open vraag.
Daarom classificeer ik de uitleendiensten dan voorlopig ook als een grijze zone. Samen met mijn collega-ministers zal ik deze grijze zones uitklaren vanuit wat we dan zo mooi – mooi, maar niet zonder belang – een gemeenschappelijk afwegingskader noemen, zoals de mededeling van minister Homans stelt.
Met andere woorden, laten we elkaar geen Liesbeth noemen. (Gelach)
Zit er een Liesbeth in de zaal? (Gelach)
Ik dacht, ik heb blijkbaar een goeie verteld, maar ik wist niet waarom. (Gelach)
Er zijn minimalisten en maximalisten wat dit dossier betreft. Er zijn ook pragmatici. Er zijn zeker een aantal dingen waarvan men duidelijk kan stellen dat ze persoonsgebonden of grondgebonden zijn. Er zijn nu heel veel dingen die in de provincies op een heel vreemde manier aan het verschuiven zijn qua noemer, maar goed, het is zeer boeiend om dat allemaal te zien. Deze uitleendiensten zijn veeleer een soort algemene dienstverlening doorheen de provincies, en we gaan dat op een goede manier bekijken. Nogmaals echter, onze bedoeling is dat de dienstverlening zoals die inhoudelijk nu gebeurt in de diverse provincies, zou kunnen blijven voortbestaan. Anders heeft heel deze operatie ook weinig nut.
Tenten, is dat nu grondgebonden? Die moet je toch aan de grond vastmaken. De vraag is ook of dat jeugdwerk of toerisme is.
Mevrouw Christiaens heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw heel uitgebreide antwoord. Mijn vraag was inderdaad geïnspireerd door wat er op 26 februari is beslist in de provincieraad van Limburg, namelijk dat de provinciale uitleendienst nog zou worden uitgebreid. Die heeft dus zijn domein verbreed: tot eind februari konden enkel verenigingen aangesloten bij de sport-, jeugd- of cultuurraden lenen bij die provinciale uitleendienst. Door de beslissing van de provincieraad en de gedeputeerde die daarvoor bevoegd is, uw partijgenoot, is het actieterrein verruimd: alle erkende Limburgse verenigingen mogen nu bij de provinciale uitleendienst materiaal ontlenen.
Daarop volgde de vraag hoe dat nu zat voor de toekomst. In de beslissing staat het zo: “De invulling is een provinciale opdracht en zal dit in de toekomst ook blijven. Daar gaan wij en onze interprovinciale collega’s althans van uit.” De provincies werken dus toch op een bepaalde manier verder. Er werd geïnsinueerd dat dat al in overleg zou zijn: vandaar mijn vraag of er al meer duidelijkheid was over de provinciale uitleendiensten. Dat zou immers de bezorgdheden enigszins kunnen wegnemen. U hebt hier nu echter geantwoord dat u dat nu even in de grijze zone parkeert en het meeneemt in de hele bevoegdheidsverdeling, die in de zomer zal worden afgerond.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik noteer drie dingen. U erkent de bezorgdheid en de onduidelijkheid die heersen in de sector. U geeft duidelijk aan dat de middelen mee zullen worden overgeheveld, dus dat er geen besparingen zullen plaatsvinden. Ten slotte zal er vanaf juni meer duidelijkheid zijn. Dan zullen we inderdaad die grijze zone waarover u en mevrouw Christiaens het hadden, gedeeltelijk kunnen inkleuren, en duidelijkheid kunnen krijgen.
Minister Gatz heeft het woord.
Mijnheer Annouri, de samenvatting was uitstekend. Daar heb ik niets aan toe te voegen.
Mevrouw Christians, ik begrijp nu inderdaad bepaalde elementen van de draagwijdte van uw vraag beter. In het overleg dat we in januari hebben gehad om de gedeputeerden van Jeugd en Cultuur in te lichten over onze werkwijze, zijn er ook veel vragen gesteld door hen. Onder meer van de gedeputeerde van Jeugd en Cultuur uit Limburg was er een vraag: wat met nieuwe initiatieven die ze nog zouden willen nemen voor 31 december 2017? Dat is de ultieme dag vóór de overdracht. Ik zou het wat raar vinden dat ik dan aan de gedeputeerden zou zeggen dat ze vooral geen nieuwe initiatieven meer mogen nemen, dat ze vooral geen nieuw beleid meer mogen voeren, dat ze vooral alles moeten gaan bevriezen zoals het nu is. Dat zal de bezorgdheid zeker niet doen afnemen.
Nu, er zijn twee manieren om het antwoord op mijn vraag te interpreteren. Er waren lopende investeringen of lopende bouwprojecten in de sectoren Cultuur en Jeugd, die ik trouwens niet nader ken. Volgens mij kunnen die nog altijd worden voortgezet. Waarom niet? Dat komt toch de mensen ten goede, zou ik zo zeggen. Men kan creatief zijn.
In Vlaams-Brabant bestond er bijvoorbeeld al een uitleendienst die ruimer gaat dan alleen de jeugd. Ik maak uit uw woorden op dat de provinciale uitleendienst in Limburg nu misschien ook op die manier uitbreidt. Dat zal niet noodzakelijk afbreuk doen aan het gemeenschappelijk afwegingskader dat we dan in juni zullen moeten hebben. Ik vind het beter dat de gedeputeerden verder beleid blijven voeren – tenslotte zijn ze daar ook voor verkozen –, dan dat er nu een bevriezing zou zijn, of erger nog, een tactiek van de verschroeide aarde. Finaal zou daar alleen maar een rondje armworstelen tussen de overheden van overblijven, en de burger zou daar bekaaid van af komen. We doen dus voort, ieder op zijn manier, en we komen elkaar nog op het juiste moment tegen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.