Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Vraag om uitleg over de dienstencheques naar aanleiding van een studie dienaangaande
Verslag
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Minister, in december 2014 is er een studie verschenen van het Centrum voor Sociaal Beleid, een discussion paper getiteld ‘Mathew Runs Amok: The Belgian Service Voucher Scheme’, waarin de onderzoekers de aanval openen op het systeem van de dienstencheques. In tegenstelling tot de studies van IDEA Consult, die al heel lang studies maken over het systeem, komen zij tot een veel hogere kostprijs van de dienstenchequejobs, namelijk bijna 50.000 euro, of zowat het viervoudige van wat IDEA Consult heeft berekend.
De conclusies van de onderzoekers zijn ook bijzonder scherp. Ze spreken over dure jobs, vooral bestemd om “de vrije tijd van doorgaans hoog opgeleide en goed bemiddelde tweeverdieners te subsidiëren”.
Bijgevolg zeggen ze dat we heel kritisch moeten zijn over de opheffing van de 60 procentregel en dat we de fiscale aftrekbaarheid van de maatregel moeten afschaffen.
Er is onmiddellijk reactie op gekomen van voormalig minister van Werk Frank Vandenbroucke, van Federgon, van arbeidsmarktspecialist Jan Denys en natuurlijk ook van IDEA Consult. IDEA Consult spreekt met cijfers onmiddellijk tegen wat er in de studie staat. Ze zeggen dat het gaat om jobs van gemiddeld 24 uur per week, waardoor 95.000 vte’s zijn gecreëerd. Als rekening zou worden gehouden met de terugverdieneffecten, zou de gemiddelde kostprijs ongeveer 13.000 euro bedragen.
Ook Frank Vandenbroucke verzet zich expliciet tegen de kritiek dat de dienstencheques een exclusief cadeau voor de begoede middenklasse zouden zijn. Hij zegt dat de winst voor de laaggeschoolden vooral zit in de jobs die ze creëren, vooral bij alleenstaande moeders die een zeer hoog armoederisico hebben. Het is ook heel juist dat de gemiddelde gebruiker een beperkt aantal uren per week poetshulp heeft. Dat kan vier uur zijn of dat kan acht uur zijn, maar het gaat bijna nooit om halftijdse en zeker niet om voltijdse banen, want daar is het systeem gewoon niet geschikt voor.
Inmiddels is het fiscaal voordeel herhaaldelijk ingeperkt tot een forfaitair bedrag van 30 procent en 175 dienstencheques per gebruiker. Daar zit nog een probleem want dat is natuurlijk in het nadeel van alleenstaanden. We hebben het in deze commissie al een aantal keren bediscussieerd dat er niet zoveel rek meer zit op het verschil tussen wat er in het zwarte circuit wordt betaald en wat aan de dienstenchequegebruikers wordt gevraagd. Als je daar dus aan gaat morrelen, loop je het risico dat we opnieuw een zwart circuit gaan creëren. Dat gaat in tegen wat nu net een van de grote voordelen is geweest van de maatregel.
Frank Vandenbroucke raakt nog een ander aandachtspunt aan: de doelgroepmaatregelen. Hij zegt dat we er oog voor moeten hebben dat voor de categorie van 25- tot 54-jarigen, die niet onder de korting vallen, een probleem zou kunnen opduiken en dat daar in het ‘kwalitatieve luik’, dat nog moet worden uitgewerkt door de sociale partners, aandacht aan moet worden besteed.
Nog een aspect is dat opnieuw mist wordt gespuid rond de 60 procentmaatregel. Er wordt namelijk in sommige kringen beweerd dat dit alleen op bedrijfsniveau zou gelden en niet op het niveau van het hele Vlaamse Gewest.
Minister, hoe staat u tegenover de cijfers van de onderzoekers van het Centrum voor Sociaal Beleid (CSB) en hun hypothesen in verhouding tot de berekeningen van IDEA Consult in zijn jaarlijkse evaluatierapporten? Welke politieke inschatting hebt u van de beweringen van de onderzoekers rond de 60 procentmaatregel en de fiscale aftrekbaarheid?
Ik zou graag duidelijk horen dat het wel degelijk over een afschaffing gaat, en niet alleen op bedrijfsniveau, van de 60 procentmaatregel. Ik had graag duidelijkheid over het behoud van de fiscale aftrekbaarheid, zoals trouwens in het regeerakkoord staat.
Hebt u al een zicht op de eventuele impact van het doelgroepenbeleid op de loonkost in het stelsel van dienstencheques voor personeel tussen de 25 en 54 jaar? Is dat onderzocht?
Zult u aan de sociale partners aandacht vragen voor het ‘kwalitatieve luik’?
De heer Van Malderen heeft het woord.
Ik ga uiteraard niet alles herhalen wat de collega heeft gesteld. Het is inderdaad zo dat we de afgelopen weken wel wat discussie hebben gezien rond dienstencheques en vooral de richting die het in de toekomst uit moet. Het is wel nuttig om daar wat dieper op in te gaan.
Ik wil eerst en vooral opmerken dat dienstencheques an sich een zeer succesvolle maatregel is. Het was ooit de bedoeling om er 20.000 jobs mee te creëren. Vandaag zitten we aan meer dan 150.000 mensen en tal van bedrijven die actief zijn in de sector. Naast de kostprijs is dit een succesvol verhaal op het gebied van tewerkstelling. Als vandaag de werkloosheid bij vrouwen lager ligt dan bij mannen, wat een vrij uniek gegeven is in onze economische geschiedenis, dan is dat in grote mate te danken aan de dienstencheques. Volledigheidshalve moeten we daaraan toevoegen dat de combinatie arbeid-gezin voor heel wat mensen vereenvoudigd is door het aanbieden van de mogelijkheid om in het wit de eigen woning te laten poetsen.
Dat neemt niet weg dat er in de studie wel wat elementen zijn die onze discussie kunnen voeden. Of je nu blij bent met een aantal vaststellingen of niet, bij een aantal kunnen we opmerkingen plaatsen, zoals mevrouw Taelman heeft gedaan. Maar bijvoorbeeld het feit dat men, ongeacht de maatregel van de 60 procent, steeds minder mensen uit de werkloosheid haalt, heeft zijn impact op het terugverdieneffect dat inherent is aan de tewerkstellingscreatie die ik net heb geschetst. Daar staat tegenover dat dienstencheques voor heel veel mensen een duurzame job biedt. Als je vaststelt dat meer dan 70 procent van de dienstenchequewerknemers al drie jaar in de sector werkt, dan is dat geen draaideur, zij het dat er natuurlijk wel tussen bedrijven kan worden geswitcht.
U kent ons standpunt over de 60 procentmaatregel. We hebben kunnen vernemen dat die maatregel onlangs is bevestigd, nadat men in december de principiële beslissing had genomen. Het lijkt me onverstandig de deur op dat vlak voor een aantal mensen te sluiten. Als er kritiek op de 60 procentmaatregel te leveren valt, kan er volgens mij ook een andere oplossing worden gevonden.
Minister, ik geloof, eerlijk gezegd, ook niet in de kracht van de zogenaamde alternatieven die u naar voren schuift. Volgens mij heeft mevrouw Claes hierover in deze commissie enkele weken geleden al een paar vragen gesteld. Bovendien vallen heel wat mensen die in de dienstenchequesector werken, namelijk de mensen tussen 25 en 54 jaar oud, uit de boot ten gevolge van de reductie van de doelgroepmaatregelen tot drie categorieën. Dit zal deze groep allicht nog minder aantrekkelijk maken.
Minister, hoe reageert u op het debat? Ik bedoel hiermee het onderzoek en de reacties die hierop zijn geleverd. Mevrouw Taelman heeft net een mooie opsomming gemaakt. Het zou goed zijn uw stem ook eens te horen.
Hoe schat u zelf de impact in van de afschaffing van de doelgroepmaatregelen voor mensen tussen 25 en 54 jaar oud op het systeem van de dienstencheques en de dienstenchequebedrijven? Dit kan toch moeilijk geen effect hebben.
Ik heb nog een heel specifieke vraag. Hoe schat u de invloed in van de schrapping van het quotum voor werkzoekenden en steuntrekkers op het terugverdieneffect?
Welke aanpassingen overweegt u om het systeem en de hieraan gekoppelde betaalbaarheid in de toekomst te bewaren? Naar aanleiding van de maatregel betreffende de schrapping van de 60 procent hebt u een persbericht verspreid. In dat persbericht hebt u het over tal van regeltjes die u zou willen aanpakken. Ik kijk uit naar uw lijstje. Ik vermoed dat u een opsomming kunt geven. Welke wijzigingen mogen we nog verwachten? U hebt zelf aangekondigd dat het om tal van regeltjes gaat. Dit prikkelt mijn nieuwsgierigheid. Ik kijk uit naar uw ongetwijfeld uitgebreide antwoord.
Mevrouw Claes heeft het woord.
Voorzitter, we weten allemaal dat het dienstenchequesysteem voor de overheid een duur systeem is. Er wordt nu gediscussieerd over de vraag hoe duur het is. Het is een goed gesubsidieerde sector. Daarover is iedereen het volgens mij eens.
Zoals tijdens een vorige bespreking al is verklaard, is een van de belangrijke elementen dan ook de tewerkstelling van mensen die in de werkloosheid zitten. Dit was de bedoeling van de 60 procentmaatregel. Die maatregel vormt echter ook een administratieve last. In het Vlaams regeerakkoord staat dan ook dat de 60 procentmaatregel, mits er een alternatief is, wordt afgeschaft.
Minister, naar aanleiding van eerdere vragen over dit onderwerp hebt u toegelicht wat het alternatief is. Ik veronderstel dat die besprekingen aan de gang zijn of zijn afgerond. Ik ben zeer geïnteresseerd in een stand van zaken in verband met die besprekingen.
Ik veronderstel tevens dat de tewerkstelling van die doelgroep verder zal worden gemonitord. Ik blijf bezorgd om de afschaffing van de 60 procentmaatregel. Ik ben ook terecht bezorgd om de betaalbaarheid van het systeem. Er is natuurlijk een terugverdieneffect. Als we mensen tewerkstellen die zich in de werkloosheid bevinden, is er natuurlijk een terugverdieneffect voor de overheid. We moeten dit belangrijke aandachtspunt blijven monitoren. Aangezien het belangrijk is dit evenwicht te behouden, willen we dit mee in de gaten houden.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Voorzitter, ik wil nog even terugkomen op het onderzoek van de twee Antwerpse onderzoekers. Mevrouw Taelman heeft ons al uitgebreid gebrieft en ik zal dat niet allemaal herhalen.
Een van de belangrijkste vaststellingen houdt in dat het dienstenchequesysteem steeds minder mensen uit het zwartwerk of de langdurige werkloosheid haalt. Ik heb ook oog voor de kritische reacties op het onderzoek. Volgens mij is het zeker niet zo dat een job in de dienstenchequesector een job is die geen bijdrage tot de strijd tegen de werkloosheid levert.
Minister, de doorstroming vanuit de dienstenchequesector naar andere jobs kan misschien worden verbeterd. Ik zou graag uw mening kennen over het onderzoek van de twee onderzoekers. Plant u eventueel acties om de mensen die in de dienstenchequesector werkzaam zijn naar een andere job te laten doorstromen?
Minister Muyters heeft het woord.
Voorzitter, dit is natuurlijk een onderwerp dat al een tijd meedraait. Ondertussen is hier en daar wat bijkomende informatie beschikbaar geworden. Ik zal die informatie maximaal in mijn antwoord trachten te verwerken. Om zo dicht mogelijk bij de huidige situatie aan te leunen, heb ik mijn antwoord gisteren nog wat aangepast.
Ik zal beginnen met het onderzoek. Mijn kabinet, mijn administratie en ikzelf stellen ons heel wat fundamentele vragen bij de discussiepaper. Volgens mij wekt het onderzoek een foutief beeld van het instrument van de dienstencheques en de dienstenchequebedrijven.
Daarnet zijn eigenlijk drie grote punten naar voren gebracht. Samengevat, komen die punten neer op vragen over het aantal gecreëerde banen, over de kostprijs en over de indruk dat de dienstenchequesector geen reguliere banen aanbiedt.
Mevrouw Claes, de indruk ontstaat dat er minder mensen uit de werkloosheid worden gehaald. Het systeem houdt echter mensen uit de werkloosheid. Ik geef het voorbeeld van een werkloze die voor een dienstenchequebedrijf begint te werken en daar na drie jaar nog werkt. Als hij daar niet zou werken, zou hij wellicht weer in de werkloosheid terechtkomen. Dit betekent dat hij uit de werkloosheid is gebleven.
Natuurlijk is het zo dat als er groei wordt opgetekend, zoals in het begin het geval was, dan kan men meer mensen uit de werkloosheid halen. Het is overigens nooit de bedoeling geweest om voor werkervaring te zorgen, maar wel om zwartwerk weg te werken. Doorstroom was geen doelstelling. Het is dus eerder vreemd dat men zegt dat we minder mensen uit de werkloosheid halen. Het is anders: we zorgen ervoor dat minder mensen werkloos zijn. Enkel wanneer een enorme groei van de dienstenchequebedrijven zou kunnen worden opgetekend, zou het eerste het geval zijn. Ik zag de cijfers: eerst ging het over 41 procent, nu over 37 procent. Maar dat is de logica zelve. Tot zover gaat mijn inleiding. Ik wil hieronder over drie punten iets zeggen: over het aantal gecreëerde banen, over de kostprijs en over de indruk dat het niet om reguliere banen gaat.
Ten eerste: hoe zit het met het netto aantal gecreëerde banen? In de studie staat dat daarover geen wetenschappelijke consensus bestaat. De onderzoekers hebben ook niet gezegd dat dit het doel was. Mevrouw Taelman zei het zelf: de evaluatie van IDEA Consult stelt dat het aantal dienstenchequewerknemers en voltijdsequivalenten onder de verschillende paritaire comités voor geheel België in 2012 98.035 bedroeg. Er is echter geen econometrische analyse gebeurd die inzicht verschaft in de substitutie-, deadweight- en displacementeffecten van de maatregel om het netto aantal jobs te bepalen. Deze effecten houden in dat de jobs die worden gecreëerd geen nettotewerkstelling vormen. Misschien zouden een aantal van die mensen ook elders een job kunnen hebben. Deze nieuwe jobs zouden dan werk in andere sectoren hebben verdrongen. Het zijn elementen die men in rekening moet brengen wanneer men wil weten hoeveel jobs er netto bijkomen.
Op basis van een aantal assumpties, en niet op basis van een econometrisch model, stellen de CSB-onderzoekers dat het netto aantal jobs slechts 37.500 eenheden voor geheel België bedraagt. Dat aantal is niet het resultaat van een econometrische analyse, maar van de assumptie dat er bij tewerkstellingsprogramma’s deadweight- en subsitutieverliezen optreden ten belope van 50 procent. Dat is een veronderstelling, men zou evengoed kunnen uitgaan van 10 of 80 procent. De onderzoekers hebben niet gemotiveerd waarom ze uitgaan van de veronderstelling van 50 procent. De methodologie op basis waarvan de evaluaties gebeurden, alsook de mate waarin de bevindingen uit die evaluaties veralgemeenbaar zijn naar andere sectoren en landen komen niet aan bod. Deze berekeningswijze houdt een mogelijke onderschatting – of een overschatting – van het aantal voltijdsequivalenten in.
Ten tweede stellen de onderzoekers dat de stijgende anciënniteit van de dienstenchequewerknemers en de beperkte doorstroom naar ander werk een probleem vormen. Ik zei het al: doorstroming was nooit het doel. Dienstencheques moeten worden opgevat als een volwaardig domein waarop de sociale partners actief zijn via verschillende paritaire comités, en waar sterk wordt ingezet op professionalisering en opleiding. Dit argument nuanceert tevens de stelling van de heer Van Malderen dat een pak mensen zou blijven hangen in het systeem. Ik zie dat niet als een probleem. (Opmerkingen van de heer Bart Van Malderen)
Ik zie dat niet als een probleem. De kostprijs per job wordt in de discussiepaper van de heren Marx en Vandelannoote berekend door de kosten van de maatregel te delen door het aantal voltijdsequivalenten. Naast de onderschatting van het aantal voltijdsequivalenten gaat men zo volledig voorbij aan de eventuele terugverdieneffecten van de dienstencheques. Die effecten, waarvan het merendeel zich op federaal vlak bevinden, zijn lagere werkloosheidsuitkeringen, meerontvangsten van sociale bijdragen, meerontvangsten in de personenbelasting en de vennootschapsbelasting, alsook meerontvangsten van sociale bijdragen en in de personenbelasting van het omkaderend personeel, en een vermindering van de werkloosheidsuitkeringen voor het omkaderend personeel. Wanneer we al deze effecten in rekening brengen, is de gemiddelde nettokostprijs van de maatregel per werknemer volgens IDEA Consult 4206 euro maximum en 3311 euro minimum, in tegenstelling tot de bijna 50.000 euro die de onderzoekers naar voren schuiven. Elke berekeningswijze gaat dus uit van bepaalde assumpties. In het kader van de regionalisering van de maatregel zal ik de verschillende berekeningsmethodieken laten bekijken alvorens zelf cijfers naar voren te brengen.
Mevrouw Taelman, u stelt verschillende vragen in verband met de 60 procentregel. Ik kan daarover nu wat meer zeggen. Op 6 maart werd het ontwerpbesluit dat de volledige en definitieve afschaffing van de 60 procentregel bevat definitief goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Op hetzelfde moment bereikte ik met de betrokken stakeholders een mondeling akkoord over de alternatieven die we zullen aanwenden om de instroom van langdurig werkzoekenden en laaggeschoolden te verzekeren en te optimaliseren. Ik heb het akkoord nog niet ondertekend, maar eerst voorgelegd aan de Vlaamse Regering. Het is de bedoeling dat het akkoord in de komende dagen wordt ondertekend. Zodra dat is gebeurd, maak ik de tekst over aan de commissie, als u dat wenst.
Ik geef u de twee punten. Ik denk dat de rol die de VDAB zal opnemen belangrijk is voor het doorsturen van de doelgroepen die we voor ogen hebben, de langdurig werklozen en laaggeschoolden, maar ook voor de vraag naar feedback na het niet aannemen van mensen bij dienstenchequebedrijven. Het zijn maar twee elementen, maar er zijn er meer, die ook in de toekomst moeten garanderen dat die mensen goede kansen krijgen. Mijn aanbod blijft dat ik het doorstuur. Ik zag verschillende mensen knikken, dus ik ga ervan uit dat dit geapprecieerd wordt. Ik wil ook benadrukken dat er geen twijfel mag bestaan over de beslissing tot algemene afschaffing van de 60 procentregel.
In derde instantie vroeg u naar mijn inschatting van de beweringen van de onderzoekers over die 60 procentregel. De heren citeren de bevindingen van IDEA Consult dat het aandeel van 60 procent uitkeringsgerechtigde instromers niet werd behaald. Met betrekking daartoe heb ik ook in het verleden al meermaals gezegd dat het geen juist middel is om de toeleiding van de laaggeschoolde en langdurige werkzoekenden naar de dienstenchequebedrijven te verzekeren, en dit om vele redenen. Ten eerste legt de norm asymmetrische verantwoordelijkheden op, aangezien de enige partij die beboet wordt het dienstenchequebedrijf is. Ten tweede is ze onderworpen aan zeer complexe administratieve procedures. Ten derde bemoeilijkt ze de strijd tegen zwartwerk. Ik moet eerlijk zeggen dat ik vond dat die 60 procentregel niet iets is wat ik moest blijven volhouden. Ik denk dat het alternatief waarbij alle betrokkenen mee hun schouders onder de maatregelen zetten, die ik uiteraard zal evalueren en opvolgen, een betere zaak is.
Verder vraagt u, mevrouw Taelman, naar mijn inschatting van de beweringen van onderzoekers in verband met de fiscale aftrekbaarheid en naar het behoud van die fiscale aftrekbaarheid. Ik denk dat ik volg wat u liet verstaan, namelijk dat de dienstencheques een manier bieden waarbij de gebruikers bijkomend worden ondersteund bij het aanschaffen van de cheques en bijgevolg bij het faciliteren van de combinatie werk en gezin. Samen met de Vlaamse Regering heb ik mij er in het regeerakkoord, u hebt er zelf naar verwezen, toe geëngageerd dat we de huidige situatie zouden laten bestaan, zowel wat de prijs als de fiscale aftrekbaarheid betreft.
Mevrouw Taelman en mijnheer Van Malderen, u vraagt verder naar de impact van het Vlaams doelgroepenbeleid op de loonkost van het personeel tussen 25 en 54 jaar. De vraag rijst of de groep tussen 25 en 54 jaar, die nu in sommige gevallen gebruik kan maken van de doelgroepkorting, buiten de categorie valt waarin wij hebben voorzien in ons voorstel aan de Vlaamse Regering. Dat klopt maar, collega Taelman, u zei al dat in het kwalitatieve luik een aantal elementen naar voren moeten worden geschoven. Ik ben het ermee eens dat aandacht voor die middengroep nodig zal zijn, bijvoorbeeld bij opleiding, begeleiding, werkervaring en dergelijke meer. Maar ik wacht daarvoor tot 31 maart op de sociale partners, want dat was de afspraak. Ten tweede onderzoeken wij, en mijn administratie in het bijzonder, de kwantitatieve impact van die veranderingen in het doelgroepenbeleid op de dienstenchequesector. Ik besef heel goed dat we moeten opletten dat we door maatregelen niet de rendabiliteit ervan in gevaar brengen. We hebben effectief rond die rendabiliteit ook een VIONA-onderzoek lopen, dat aandacht heeft voor de aanwending van doelgroepmaatregelen.
Ten slotte vraagt u, collega Van Malderen, naar de aanpassing die ik overweeg om de betaalbaarheid van het systeem te bewaken. Dit vertoont twee aspecten. De maatregelen om het systeem rendabel te houden voor de dienstenchequebedrijven heb ik reeds aangehaald. De afstemming met het doelgroepen- en activeringsbeleid en het in kaart brengen van de knelpunten voor de rendabiliteit aan de hand van het VIONA-onderzoek zijn daarvoor elementen. Met betrekking tot de betaalbaarheid voor de gebruiker weet u dat wij het systeem enerzijds behouden zoals het vandaag bestaat conform het regeerakkoord, en dat ik anderzijds wil inzetten op de digitalisering en het gebruik van elektronische dienstencheques en een algemene optimalisering van het systeem, wat de kosten voor de overheid op termijn zal verlagen. Na de eerste toewijzing aan een nieuw uitgiftebedrijf willen we direct inzetten op een radicale digitalisering. Dat is een van de elementen die de rendabiliteit wellicht nog kunnen verhogen.
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw zeer uitgebreid antwoord. Ik denk dat de laatste maanden al is gebleken dat wij daar heel dikwijls op dezelfde golflengte zitten. Ik ben dus tevreden met het antwoord. Ik ben vooral tevreden met het feit dat u hier nogmaals benadrukt dat heel dikwijls gezegd wordt dat dit eigenlijk een doorstroomsysteem is. Ik denk dat de mensen die dat blijven beweren eens moeten gaan spreken met werknemers in de sector.
Ik ken heel wat mensen die bijvoorbeeld vanuit de retailsector in dit stelsel zijn gaan werken. Dat is hun eigen keuze omdat het een heel flexibel systeem is. De heer Van Malderen zegt terecht dat dit belangrijk is voor de combinatie arbeid en gezin van de meeste tweeverdieners in ons land. Daarom ben ik daar ook zo’n grote voorstander van. Dat is een van de fundamentele redenen.
Als je het goed nagaat, is dat voor de mensen, en dikwijls voor vrouwen, die gaan werken een heel belangrijke flexibele mogelijkheid. Ze kunnen bijvoorbeeld zeggen: ik neem op woensdagnamiddag geen klant aan en ik vang mijn kinderen op. Ik denk dat we moeten afstappen van het feit dat dit een doorstroomcircuit zou moeten zijn.
Ik ben ook heel blij, minister, met het feit dat u zegt te zullen nagaan hoe iets kan worden gedaan aan de discussies, en het met de regelmaat van een klok opsteken van weer eens een studie die zegt dat dit systeem onbetaalbaar is en alleen bestemd is voor de begoeden in de maatschappij.
Er moet een onderbouwd econometrisch model zijn waardoor komaf kan worden gemaakt met alle assumpties over wat het zal kosten.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Over hoeveel jobs er zullen worden gecreëerd en wat het terugverdieneffect is, antwoordt u iets te eenvoudig dat het feit dat ze uit de werkloosheid worden gehouden, ervoor zorgt dat het niet zo erg is dat er minder uit de werkloosheid worden gehaald. Naar aanleiding van de bevoegdheidsoverdracht is het belangrijk om bepaalde ‘fluxen’ te monitoren. Ik denk bijvoorbeeld aan de verschuiving vanuit Paritair Comité 318 gezins- en bejaardenhulp naar deze sector en aan het Paritair Comité 121 niet-gesubsidieerde schoonmaakbedrijven naar de gesubsidieerde sector. Het zou van goed bestuur getuigen als goed in het oog wordt gehouden wat de verschuivingen zijn. Dat doet geen afbreuk aan de verdiensten van het systeem en ik heb die in de verf gezet.
Het was niet mijn bedoeling om het debat inzake doorstroom te openen, maar het is wel gebeurd. De juiste man of vrouw op de juiste plaats op het toppunt van zijn of haar capaciteiten, is iets wat we allemaal nastreven. We beogen alle redelijkheid voor de dienstencheques. Laat ons dan dezelfde redelijkheid hanteren als het gaat over sociale economie. Daar zitten we per definitie met een nog meer complexe doelgroep. Ik hoor hier veel redelijkheid en ik hoop die in debatten over sociale economie ook terug te vinden.
Wat betreft de 60 procent is het regeerakkoord duidelijk. Er staat “mits alternatieven”. Uw twee alternatieven zijn dat de VDAB zal doorsturen en dat er feedback op sollicitaties zal worden gegeven. U zegt dat er meer zijn. Zit dat in uw beslissing? Kunnen we dat terugvinden? Hoe zult u dat meten? Ik wil u de kans geven om mij te overtuigen, maar misschien nog meer uw coalitiepartners. Ik heb gemerkt dat mevrouw Claes dezelfde vragen heeft. “Mits alternatieven”, ik heb ze nog niet gevonden. Laat staan dat ze overtuigend zijn. Misschien is er meer. U hebt nog de mogelijkheid om ons te informeren.
Ik heb evenmin een antwoord gekregen op de “tal van regeltjes” die u zou aanpassen. De doelgroepmaatregel lijkt beslist. Ik heb begrepen dat we van jobcreatie naar begeleiding gaan. Het lijkt me evident dat dit een negatief effect kan hebben op de jobcreatie, maar ik krijg daar geen antwoord op. Ik moet afleiden uit uw antwoord dat er zal worden ingezet op het elektronisch maken van zaken. U hebt het ook over het optimaliseren van de sector. Kunt u toelichten wat die regeltjes zijn en wat u zult optimaliseren?
De dienstencheques maken in de zesde staatshervorming een belangrijk onderdeel uit. Het gaat om 150.000 mensen. Er komt mij dan ook een liedje van Doe Maar in gedachten ‘Is dit alles?’, tenzij u me nu nog het lijstje geeft van de alternatieven en de regels die u zult aanpassen, zoals u in uw persbericht aankondigde.
Mevrouw Claes heeft het woord.
Mijnheer Van Malderen, ik zal wel voor mezelf spreken.
Voor ons zijn de dienstencheques belangrijk om de combinatie werk en gezin en werk en zorg te realiseren. Voor ons is doorstroming bij dienstencheques geen optie. We staan achter de doelstelling om het zwartwerk uit de samenleving te halen, maar de belangrijke doelstelling blijft de tewerkstelling van leefloners, langdurig werklozen en laaggeschoolden. U zult de nota over 60 procent overmaken. We hebben er alle vertrouwen in dat u de belangrijke doelstelling van tewerkstelling blijft bewaken.
Minister, u kondigt de evaluatie aan. Binnen welke termijn ziet u dat? Wanneer zult u bijsturen? Ik heb er vertrouwen in dat er goed zal worden gemonitord wat de situatie is van de doelgroepen. We moeten het er wel over eens zijn dat u bijstuurt op het ogenblik dat er wordt vastgesteld dat de doelgroepen helemaal niet meer aan bod komen.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
De heer Van Malderen is altijd zo negatief als het gaat om het systeem van de dienstencheques. Het systeem heeft al zwaar onder vuur gelegen, maar ik wil de positieve elementen benadrukken. De drie belangrijkste doelstellingen blijven overeind in het regeerakkoord.
Wat de doelgroepen betreft, wil ik eraan herinneren dat het systeem van de dienstencheques zich richt naar de kwetsbaren in de maatschappij. De vacatures zijn vaak heel laagdrempelig. Het gaat vaak om het profiel van de doelgroepen, meer bepaald laaggeschoolden, vrouwen van boven de 50 jaar, mensen met een buitenlandse nationaliteit. Ik moet altijd denken aan de uitspraak van voormalig minister De Coninck toen ik nog in de Kamer zetelde: “Al wie handen en poten aan zijn lijf heeft, kan werken, ook in de dienstencheques.” Die is uiteraard voor haar rekening.
De tewerkstelling in de sector van de dienstencheques is een erg nuttig instrument voor het activerend arbeidsmarktbeleid. Het helpt ons vooral in de strijd tegen zwartwerk. Er wordt altijd gepraat over activeren, maar als de mensen aan het werk zijn dan nemen we het systeem onder vuur. Mijn fractie blijft achter het systeem staan en zal het blijven verdedigen.
Mijnheer Van Malderen, ik vind het fijn om uitgedaagd te worden. We schaffen de 60 procentregel af, we digitaliseren radicaal zodat de administratie veel eenvoudiger wordt, en we bieden een oplossing aan de problemen van de strijk- en wasserijsector met tal van regeltjes waardoor het bijna onmogelijk is om met dienstencheques te werken. U vindt dat ‘Is dit alles?’. Ik vind de groepsnaam ‘Doe Maar’ beter. Laat me maar doen. Het zal beter worden.
Het alternatief dat ik voorleg aan de stakeholders, heb ik toegelicht aan de Vlaamse Regering. Die heeft me gemandateerd om dat met de sector tot ondertekening te brengen. Ik zal het ondertekende stuk aan u overmaken en ik wil er dan graag over discussiëren. Ik zal dit niet hypothekeren door nu al uitspraken te doen. De VVSG, de VDAB en Federgon zijn erbij betrokken. We hebben een akkoord over hoe we ervoor kunnen zorgen dat laaggeschoolden in de toekomst daarbij op een goede manier aan bod blijven komen.
Mevrouw Claes, per kwartaal zullen we de cijfers naar de raad van bestuur van de VDAB brengen. Er is een stuurgroep opgericht met de andere stakeholders om regelmatig na te gaan wat er moet gebeuren. We kunnen bijsturen via de stuurgroep en via de VDAB. Als er fundamentele zaken zijn, zullen die worden aangepast. Ik kan op voorhand niet zeggen wanneer, wat en hoe. Laat ons de effecten even afwachten.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Mevrouw Van Eetvelde, omdat we de sector zo’n belangrijke rol toedichten, maken we ons daar grote zorgen over. Er worden een aantal maatregelen genomen die volgens ons indruisen tegen belangrijke doelstellingen, waaronder de 60 procentmaatregel en de creatie van jobs. Verder hoor ik vooral een aankondigingspolitiek. Mijn twijfel wordt daar niet weggenomen, minister. Ik hoop echt dat dit allemaal concreter wordt.
Ik begrijp dat er een akkoord over die alternatieven is binnen de Vlaamse Regering maar nog niet met de sector. Die alternatieven kennen wij niet. Ik hoor hier heel uitdrukkelijk vragen naar een evaluatie, dat zegt ook wel iets over het vertrouwen. Ik hoop echt dat u die monitoring zult doen, zowel van de flux uit andere sectoren als van de tewerkstelling van kwetsbare groepen, 24- en 55-jarigen, die vandaag eens te meer een blinde vlek blijken te zijn voor deze regering. Ik vrees echt dat zij het kind van de rekening zullen zijn. Wij zullen u daar dan ook blijven over provoceren, zoals u dat zelf noemt, minister.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.