Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Meremans heeft het woord.
Goede morgen, voorzitter, goede morgen, iedereen. Ik zou kunnen beginnen met een flauwe mop en zeggen: “Dag allemaal!” Maar goed, dat ga ik niet doen.
Medio 2011 bracht het magazine Dag Allemaal een primeur over mevrouw Dexters Tanja. Die primeur zou gebaseerd zijn op één informatiebron, die bovendien betaald werd voor de nodige informatie. Mevrouw Dexters weigerde commentaar te geven en stapte naar de rechtbank om een morele schadevergoeding van 300.000 euro te eisen. Het magazine werd over deze zaak al eerder op de vingers getikt door de Raad voor de Journalistiek, en recent vernamen we via de media dat de Brusselse rechtbank een vonnis heeft geveld. Drie journalisten van het magazine werden veroordeeld tot het betalen van 5000 euro aan mevrouw Dexters en haar vriend. Ook de uitgever werd veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van 10.000 euro. De rechter gaf mevrouw Dexters gelijk en oordeelde dat “iedere persoon, zelfs een publiek figuur, het recht heeft om te bepalen welk deel van zijn of haar privéleven hij of zij publiek wenst te maken”.
We weten allemaal dat in de journalistieke sector zelfregulering wordt toegepast in de schoot van de Raad voor de Journalistiek en met het gebruik van onder andere de journalistieke code. Minister, ik merk dat u in uw beleidsnota Media veel belang hecht aan die beroepsethiek. Ik citeer: “De Raad voor de Journalistiek vervult een belangrijke rol inzake zelfregulering in de media. De Raad is uitgegroeid tot een vaste waarde binnen de Vlaamse mediasector, waar alle uitgevers en omroepen in verenigd zijn.” En dan wat verder: “Ik schat de meerwaarde van de Raad voor de Journalistiek als zelfregulerend orgaan voor de volledige mediasector hoog in.”
Op de radio hoorde ik de heer Jackie Dewaele, Zaki voor de vrienden, een aantal uitspraken doen over de zelfregulering binnen de sector. De heer Dewaele wou misschien een steen werpen in de poel en stipte aan dat het duidelijker zou moeten zijn wat nu wel mag en wat niet mag. Momenteel is dat vrij onduidelijk voor de journalisten en voor de betrokken personen in de magazines.
Ik stip toch even aan dat het magazine in kwestie een oplage heeft van meer dan 430.000 verkochte exemplaren per week.
Minister, bent u van oordeel dat de zelfregulering binnen de sector voldoende ver gaat? Moet de duidelijkheid over wat kan en wat niet kan binnen de sector worden aangescherpt? Welke initiatieven kunt u ondernemen om te bewerkstelligen dat de toepassing van de journalistieke code en de zelfregulering vanuit de sector geoptimaliseerd wordt? In welke mate ziet u voor uzelf een rol om de toepassing van die code verder te stimuleren?
De heer Bajart heeft het woord.
Minister, de Raad voor de Journalistiek speelt een belangrijke rol. Het voorbeeld van de heer Meremans maakt dit goed duidelijk. Ik heb veel sympathie voor de opmerkingen van Jackie Dewaele daarover. Hij vroeg de Raad voor de Journalistiek om duidelijkheid te scheppen over wat wel kan en wat niet kan. Daarnaast stelde hij zich ook vragen over het effect van op de vingers getikt te worden door de Raad voor de Journalistiek. Dat vind ik zeer interessant. Ik zou niet onderschatten wat dit met zich meebrengt. Ik durf echter in twijfel te trekken of het mogelijk is een exhaustieve lijst te maken van wat allemaal niet kan, laat staan van wat wel kan. Een mogelijke optie is dat de Raad voor de Journalistiek de journalistieke code aanscherpt of verduidelijkt. De realiteit is dat de huidige werkwijze, met een analyse per dossier, waarschijnlijk de beste is. Op die manier kan de Raad voor de Journalistiek afwegingen maken voor concrete dossiers, met een specifieke context en uiteraard binnen de regels van de journalistieke code. Daarnaast heeft de raad van bestuur van de vzw Raad voor de Journalistiek, waarin de journalistenverenigingen en alle mediahuizen vertegenwoordigd zijn, in december 2013 beslist dat voortaan aan alle media zou worden gevraagd om een mededeling te doen van de uitspraak over een zaak waarbij ze zelf betrokken zijn.
In januari 2014 is dat systeem voor het eerst toegepast. De Raad voor de Journalistiek evalueert het zelf positief. Op die manier moeten de uitspraken van de raad ook beter bekend worden bij het grote publiek. De ‘naming and shaming’ die nu wordt gebruikt, komt zo ook terecht bij de gebruikers van de betrokken media en zal meer effect krijgen. Ik denk dus dat dit een goed systeem is, en een verbetering van het systeem van zelfregulering.
Minister Gatz heeft het woord.
Collega’s, ik ben van oordeel dat journalistieke zelfregulering een antwoord kan bieden om toe te kijken op de deontologie van berichtgeving, zonder overheidsinmenging. De media – uitgevers, omroepen, persagentschappen, productiehuizen – en de journalistenverenigingen hebben dertien jaar geleden expliciet gekozen voor zelfregulering en daartoe de Raad voor de Journalistiek opgericht. Het was toen overigens ook de vraag van de politiek dat de media een systeem voor zelfregulering zouden opzetten. Ik sta daar nog steeds achter.
Ik ondersteun ten volle het principe van zelfregulering en de aanpak van de Raad voor de Journalistiek. Rekening houdend met de persvrijheid komt het niet aan de politiek toe om regulerend op te treden. De raad kan effectief een belangrijke bijdrage leveren tot de vrijwaring van journalistieke autonomie. Door zelfregulering kan men immers overheidsinmenging op het delicate gebied van persvrijheid vermijden. Ik wens uw aandacht te vestigen op een arrest van het Hof van Beroep van Brussel van vorig jaar, waarin het belang van zelfregulering voor de media en de rol van de raad werd onderstreept.
Verder stel ik vast dat de Raad voor de Journalistiek in 2010 een journalistieke code heeft goedgekeurd, en dat hij die code geregeld actualiseert of aanvult met nieuwe richtlijnen naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen in de media of nieuwe bekommernissen in de samenleving. De bezorgdheden van de heer Dewaele zullen wellicht door ons allen gedeeld worden, maar de raad is zich daar ook van bewust en probeert om zijn code zeer regelmatig bij te stellen. Een raad is bovendien een dynamisch orgaan, waar verschillende mensen en meningen in vertegenwoordigd zijn. Het kan vergeleken worden met een parlement of een parlementaire commissie, waar niet iedereen onmiddellijk op dezelfde golflengte zit, maar waar men argumenteert tot dat wel het geval is.
Uit het recente jaarverslag van de raad blijkt dat men momenteel werkt aan een nieuwe richtlijn rond pers en minderjarigen. Ook de ombudsfunctie en het systeem van klachtenbehandeling houden de Raad voor de Journalistiek continu alert voor vragen en bekommernissen van burgers over journalistieke producten en de manier waarop journalisten te werk gaan.
Er zijn via de Raad voor de Journalistiek dus wel degelijk deontologische regels en handvatten voor journalisten. Of de code en de richtlijnen voldoende duidelijk zijn, moet de raad zelf uitmaken, maar de uitspraken die de raad op basis van de code doet en die allemaal op de website van de raad staan – www.rvdj.be – zijn, naar mijn mening, in elk geval duidelijk.
Ik wil er overigens op wijzen dat de code bedoeld is als leidraad voor de praktijk, een algemeen kader met principes en richtlijnen die de raad dan toepast op concrete zaken. Elke zaak wordt dus individueel bekeken. De raad oordeelt geval per geval of de journalistieke beroepsethiek aan de orde is en gaat de inachtneming van de beroepsethische minimumregels na.
Ik stel dus vast dat de raad de code geregeld actualiseert en aanvult en ik ben ervan overtuigd dat hij dat zal blijven doen. Dat is overigens ook in het belang van de media zelf, al was het om hun geloofwaardigheid hoog te houden en blijvend te waarborgen, wat, zoals u weet, een werk van elke dag is.
Door ook nieuwe spelers op het gebied van journalistieke berichtgeving te betrekken, breidt de Raad voor de Journalistiek haar draagvlak uit. In 2014 trad Media.21, de koepelorganisatie die verschillende nieuwe media-initiatieven groepeert, toe tot de raad. Dat deze nieuwe, digitale media-initiatieven de Raad voor de Journalistiek steunen en het belang van zelfregulering van de media erkennen, is, zeker gezien het snel evoluerende medialandschap waarin we vandaag vertoeven, veelbetekenend.
Sinds de bekendmaking van de nieuwe code is het aantal vragen en klachten bij de raad toegenomen. Dat wijst er volgens mij op dat de naamsbekendheid van de raad toeneemt, wat hem ook toegankelijker maakt voor de burger en meer dialoog tot stand brengt. De journalistiek in Vlaanderen kan alleen maar wel varen bij dit debat. Ikzelf krijg soms van mensen de vraag of ik er iets aan kan doen dat op de VRT een bepaalde kok te veel boter bij zijn gerechten voegt. Dat is misschien een terechte klacht voor de Raad voor de Journalistiek, maar in elk geval niet voor mij. Ik wil er nu geen karikatuur van maken, maar mensen hebben soms zeer vreemde verwachtingen over wat kan en wat niet kan in dit land.
Welnu, alles kan in dit land, op basis van artikel 19 van de Grondwet, de vrijheid van meningsuiting, en artikel 25 van de Grondwet, de vrijheid van drukpers. Het waren zeer vooruitziende heren die dit in 1831 allemaal ingeschreven hebben. Als men van oordeel is dat die vrijheid van meningsuiting misbruikt wordt, kan men naar de rechter stappen om schadevergoeding te vragen of om wegens laster en eerroof bepaalde strafrechtelijke bepalingen in te roepen. Dat is een kwestie van ‘checks and balances’.
Zoals uit mijn antwoord tot dusver mag blijken, wil ik het systeem van zelfregulering door de media ten volle respecteren en waar mogelijk ondersteunen. Maar ondersteunen betekent geenszins ingrijpen. Dat zou strijdig zijn met het principe van zelfregulering en uiteindelijk ook met de persvrijheid. Wel kan ik u verzekeren dat de subsidie die we aan de Vlaamse Vereniging van Journalisten (VVJ) geven, en waarmee de VVJ de Raad voor de Journalistiek ondersteunt, behouden blijft. Naast de inbreng van de uitgevers, omroepen, persagentschappen en productiehuizen zelf, betekent die subsidie een reële steun aan de Raad voor de Journalistiek en het systeem van zelfregulering.
De heer Meremans heeft het woord.
Minister, zoals u weet, ben ik geen lid van een partij die pleit voor meer overheid, maar net voor minder overheid. Ik pleit dus net als u voor zelfregulering. Wat de sector zelf kan doen, en ook goed doet, moeten wij niet veranderen. Tegelijk is het de taak van parlementsleden om, als zaken naar buiten komen waarvan we zeggen dat ze kunnen verbeteren, daar navraag over te doen.
Ik ben het volledig met u eens dat we daar niet op moeten ingrijpen, maar het is ook nodig dat die code en richtlijnen die de Raad voor de Journalistiek oplegt, voortdurend geactualiseerd worden en dat we daarop toezien. En als er vanuit de sector signalen komen dat het beter kan, moeten we daar ook oog voor hebben. Je kunt ondersteuning bieden om dat beter te maken.
We moeten er ook steeds op toezien dat die zelfregulering voldoende werkt. Die reflectie moeten we voortdurend in acht nemen, niet enkel in dit geval, maar ook in andere sectoren. Zelfregulering is fijn, maar we moeten er ook af en toe bij stilstaan om te bekijken wat beter en anders kan.
Ik wil me nog even aansluiten namens mijn fractie. Ik denk dat zelfregulering de persvrijheid versterkt. Dat is een belangrijk principe om te koesteren. Daar zijn we het met z’n allen over eens.
De Raad voor de Journalistiek levert goed werk, met de deontologische codes die permanent verbeterd worden. Dat wil ik toch ook even hardop gezegd hebben.
Er is een heel goed instrumentarium, maar ik heb vaak het aanvoelen dat de raad zelf zeer compromisgericht is, en een beetje fermer uit de hoek mag komen. Het is niet aan de politiek om hun de les te spellen, maar de reacties die je van her en der uit de samenleving krijgt, zeggen dat men een aantal dingen zou kunnen voorkomen, bijvoorbeeld dat men naar de rechtbank gaat, dat een aantal incidenten ontsporen enzovoort. Ik heb hun niet de les te spellen, maar ik heb toch mijn gedacht gezegd.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Ik dacht er net zo over: dit soort discussies kunnen we in dit parlement eigenlijk beter zo weinig mogelijk voeren. Ik ben meestal voor coregulering, maar in het geval van media en journalistiek ben ik absoluut voor zelfregulering, omdat die onafhankelijkheid zo precair is, iets wat in de grootste delen van de wereld niet het geval is. Dat moeten we ook voor ogen hebben.
De heer Meremans verwees naar het voorbeeld van Tanja Dexters. Dat is maar ten dele een aspect van deontologie. Dat was vooral een probleem van journalistiek metier, namelijk de eerste basisregel: check en dubbelcheck, gebruik minstens twee bronnen.
Daar is werk aan de winkel voor opleidingsjournalistiek. Wat het deontologisch aspect betreft, moet de Raad voor de Journalistiek zijn rol blijven spelen.
Ook hier zijn we het in grote lijnen eens met elkaar. In het parlement zitten net als in de journalistiek veel mensen met metier, maar er zitten ook altijd een aantal cowboys tussen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.