Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Krekels heeft het woord.
‘Zoveel stress dat niemand nog directeur wil worden’ was een titel in Het Nieuwsblad van 3 februari. Daarmee wordt gesuggereerd dat directeur van een lagere school een knelpuntberoep dreigt te worden. Ook in Het Belang Van Limburg lezen we enkele dagen later dat “een directeur in het basisonderwijs een duivel-doet-al is, die niet alleen bezig is met het pedagogisch beleid en de coaching van de leerkrachten, maar ook veel administratie heeft en bovendien ook nog moet optreden als klusjesman enzovoort”.
Ik heb er enkele functiebeschrijvingen van directeur op nagelezen. Een directeur is verantwoordelijk voor het pedagogisch-didactisch beleid, voor het welzijn en welbevinden op zijn school, voor het juridisch en administratief kader en voor het personeels-, financieel en materieel beleid. Daarnaast staat hij in voor het werven van leerlingen en moet hij beschikken over bepaalde competenties waaronder leiderschap, organisatietalent, flexibiliteit, probleemoplossend denken en zo meer. Voor al deze zaken staat een directeur in een lagere school er grotendeels alleen voor. Afhankelijk van het aantal leerlingen, kan hij voor een deel van de administratie een beroep doen op een half- of voltijdse secretaris of secretaresse, maar de administratieve omkadering van een directeur in een lagere school is echt vrij beperkt.
Zowel fysiek als mentaal is het een zware job en dat heeft zijn gevolgen. Deze mensen durven wel eens ziek te vallen, zo blijkt uit recente studies. De resultaten daarvan werden onlangs besproken tijdens de plenaire vergadering. Terwijl het gemiddelde percentage afwezigheden om psychosociale redenen schommelt rond 39 procent voor mannen en 31 procent voor vrouwen, loopt dat voor directies op tot 58 procent voor mannen en 52 procent voor vrouwen. Verder is het significant dat de directeur basisonderwijs het hoogst scoort qua gemiddeld aantal ziektedagen. Ik ken een aantal directeurs en weet dat veel van hen half ziek toch nog naar hun school gaan. Als ze afwezig zijn door ziekte, dan zijn ze echt wel ziek.
In 2010 werd in een artikel in Klasse het resultaat van een onderzoek besproken naar de zaken waar directies tegenaan botsen, namelijk het aantal secretariaatsuren, de relatie met het schoolbestuur, het aantal vestigingsplaatsen dat ze moeten beheren, de schoolgrootte en het statuut. Al deze elementen geven de nodige werkdruk. Volgens uw beleidsnota, minister, wilt u inzetten op de professionalisering van directies en daarbij vooral aandacht hebben voor de versterking van het beleidsvoerend vermogen. Op die manier zouden directies meer autonoom kunnen instaan voor kwaliteitszorg in hun school en moeten schoolbesturen voor een betere ondersteuning zorgen bij niet-pedagogische aspecten, zodat directeurs meer ruimte krijgen voor de pedagogische aspecten. Afgaande op de vroegere en recentere onderzoeken denk ik dat het vijf voor twaalf is en moeten er meer concrete maatregelen komen die onmiddellijk voelbaar zijn op de werkvloer. Vandaar mijn vragen.
Welke concrete maatregelen voor administratieve vereenvoudiging ten voordele van directies denkt u te kunnen nemen?
Welke mogelijkheden ziet u om de professionalisering van directies en schoolbesturen verder vorm te geven?
Zult u stappen zetten om de directies in het basisonderwijs te ondersteunen? En zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
De heer De Meyer heeft het woord.
Dit is een interessante vraag over een reële probleemsituatie. Ik zal niet verwijzen naar alle vragen die ik daar zelf over gesteld heb in het verleden. Ik verwijs alleen naar de meest recente, van 29 september 2011 en van 5 november 2012. Minister, ik heb toen aan uw voorganger meegegeven dat het ook nuttig was om rekening te houden met het rapport van het Rekenhof inzake de omkadering. Daar staan een aantal elementen in die ongetwijfeld inspirerend kunnen werken.
Ik wil nog één kleine bijvraag stellen. Het ziekteverlof binnen het onderwijs is een problematiek die we vast en zeker moeten opvolgen. Als ik het probeer te analyseren, merk ik dat er bij de directies een oververtegenwoordiging is van psychosociale aandoeningen. Ik heb even de meest recente rapporten naast elkaar gelegd. In het rapport van 2011 zien we dat bij de directies in de leeftijdsgroep 56 tot 65 jaar 62,5 procent van de ziektedagen het gevolg zijn van psychosociale aandoeningen. Dat is 11,5 procent hoger dan bij de gehele leeftijdsgroep. Als ik het laatste rapport neem, van 2013, merk ik dat dat cijfer gezakt is met 5 procent. Dat is nog altijd veel te veel, laat daar geen misverstand over bestaan. De vraag is alleen of men er zicht op heeft vanwaar die daling met 5 procent komt. Mogelijk zijn er bepaalde kleine elementen die toch een gunstig effect hebben. Het is interessant om die kleine elementen die een gunstig effect veroorzaken, te kennen, omdat ze inspirerend kunnen zijn bij het beleid.
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer De Meyer, ik kan uw vraag nu niet meteen beantwoorden. Ik moet dat bekijken. Ik zal uw vraag in elk geval meenemen.
Mevrouw Krekels, uit veel blijkt inderdaad dat er nood is aan administratieve en beleidsondersteuning voor de directeur van de basisschool. We hebben al geprobeerd om het basisonderwijs maximaal te ontzien bij de besparingen, omdat we weten dat de omkadering daar ook een pak kleiner is. Ik zal straks een paar ogenschijnlijk kleine planlastverminderingsinitiatieven meegeven, die al wat zuurstof kunnen geven.
Ook de versterking van de bestuurlijke samenwerking en schaalvergroting zouden al een gunstig effect kunnen hebben. In een aantal scholen en scholengemeenschappen is dat model al ingevoerd. Er zijn scholengemeenschappen waar directeurs eigen taken hebben die een beetje los staan van het andere.
Ik heb ook aan de onderwijsinspectie gevraagd hoe ze de planlast die een doorlichting veroorzaakt, een beetje kunnen verminderen, want die planlast is enorm, en dat is ook niet de wens van de inspectie. Zij zijn nu intern aan het onderzoeken wat ze kunnen reduceren zonder de kwaliteit van de onderzoeken in gevaar te brengen. Ze bereiden zich namelijk voor op een nieuwe doorlichtingsronde, waarin ze een aantal uitgangspunten hanteren die aansluiten bij mijn beleidsnota, en waarbij ze ook de automatische interne kwaliteitszorg van de school een grotere rol laten spelen. Alle scholen zijn bezig met kwaliteitszorg, maar de vraag is hoe de inspectie gelijkheid kan combineren met het respecteren van de manier waarop elke school met kwaliteitszorg omgaat.
Op 24 maart is er de kick-off van een aantal focusgroepen. Ik heb het bestaande planlastonderzoek gelezen en vastgesteld dat de planlast zich op alle niveaus bevindt, ook in de school zelf. Wij starten een aantal diepgaande gesprekken in focusgroepen, met leraren, middenkader, schoolleiders en leden van het schoolbestuur in basis- en secundair onderwijs, om te schrappen. De enige bedoeling is dus: wat is overkill en wat kunnen we wegdoen? Want het rapport is theoretisch interessant, maar ik heb de praktijk nodig om te weten waar ik en de scholen zelf meer kunnen schrappen. Het enige wat mij nu interesseert, zijn die heel concrete acties, want de voorbije tien jaar hebben ons niet echt tot verminderingen geleid.
Bovendien hebben we op 27 februari een aantal maatregelen goedgekeurd die hiertoe kunnen bijdragen. Ik viel namelijk van mijn stoel toen ik hoorde wat er qua administratie allemaal komt kijken bij de oprichting van nieuwe vestigingsplaatsen. Ook de inspectie moest daar dan nog eens passeren. Dat is nu volledig weg. Het moet natuurlijk nog goedgekeurd worden door het parlement, maar wij willen dat een school die een nieuwe vestigingsplaats wil openen – het gaat dan niet over nieuwbouw, maar gewoon over een extra vestigingsplaats –, dat op een formulier van vertrouwen kan doen. De controle wordt dan meegenomen bij de doorlichting. Dat is een stukje stress dat we willen wegnemen.
Het doktersbriefje is weg. Ik weet dat daar wat kritiek op gekomen is, maar als we zien dat het effect van het doktersbriefje is dat het schoolverzuim niet verminderd is, moet je dat gewoon durven af te schaffen. Het is trouwens iemand van uw fractie die mij daar ooit een vraag over gesteld heeft. Als je ziet dat maatregelen die tot lasten leiden, geen resultaat hebben, moet je die maatregelen ook durven af te schaffen.
Extra financiële middelen kan ik vandaag niet beloven, maar ik zie wat in de samenwerking. Ik heb al een paar concrete voorbeelden van planlastverminderingen gegeven. Hetzelfde geldt voor de CLB’s en de formulieren die ze moeten invullen in het kader van type 9. Ze mogen dat vrij doen, om het ook voor hen wat werkbaar te houden, zodat ze niet op duizend criteria moeten gaan aftoetsen. Het baart mij in elk geval zeer veel zorgen.
Ik heb het ziekterapport – ik wil niet meer spreken over een ziekteverzuimrapport – gelezen. In dat rapport zie ik de zorgen die de heer De Meyer heeft geuit. Ook andere rapporten tonen aan dat directies daar zeer gevoelig voor zijn. Ik heb een aantal directeurs gesproken die het zwaar hebben met de veelheid aan taken. Het zijn zeer gepassioneerde mensen die vaak de lat zeer hoog leggen. Uit psychologische onderzoeken weten we allemaal dat zij het meest kwetsbaar zijn om in zo’n toestand terecht te komen.
Ik hoop in de komende maanden heel concrete planlastverminderingsmaatregelen te kunnen invoeren. Ik kan u nu geen centen beloven, maar wel dat ze in de besparingen het minst getroffen zijn, minder dan het secundair onderwijs.
Ik zie dat er tussen de verschillende directies drie verschillende loontrappen zijn. Ik kan de pot middelen nu niet groter maken. Ik kan daar geen beloftes over doen. Maar ik weet het wel. Ook in het secundair onderwijs zijn er trouwens nog een paar verschillende categorieën. Er zijn ook directeurs die lesgeven, bijvoorbeeld in de autonome scholen. Ik heb vrouwelijke directeurs gesproken die zeggen dat ze 9 uur – of het zouden ook 8, 12 of 18 uur kunnen zijn – moeten lesgeven. Dat is een moeilijke combinatie, als je de verantwoordelijkheden bekijkt, zeker als ze autonoom zijn.
Het belangrijkste antwoord is dat er minder planlast zal zijn en dat de samenwerking zal worden gestimuleerd.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, ik ben heel blij dat u een aantal kleine zaken zoals secretariaat, verloning en het lesgeven zelf hebt aangehaald. Ik durfde het niet allemaal in mijn vraag te zetten omdat het inderdaad zo veel is en gevoelig ligt wat de middelen betreft. Ik ben blij dat u dat mee opneemt in de achtergrond.
Ik wil even terugkomen op die samenwerking. U verwijst waarschijnlijk naar de recente nota’s van het Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs (VSKO) over die bestuurlijke optimalisatie en de samenwerking tussen die scholen. In diezelfde nota stellen ze voor om de ondersteuningsmiddelen te laten toekomen naar die schoolbesturen en van daaruit te herverdelen over de scholen en over de niveaus heen. Denkt u dat u dan zicht zult blijven hebben op de middelen? Ben ik verkeerd?
Ik had het niet over de recente voorstellen van het VSKO. Ik had het echt over het feit dat sommige scholen nu al goed functioneren in de schoolgemeenschappen en dat daar een aantal taken kunnen worden weggepakt. Voor een autonome basisschool is dat natuurlijk niet zo. We zien dat dat werkt in een aantal scholen. Een aantal zaken die nu de verantwoordelijkheid zijn van de directeur, kun je aan de coördinerend directeur geven die ook voor het basisonderwijs kan werken.
Ik heb nog geen uitspraak gedaan voor de toekomst. Ik mag ook geen uitspraken doen over de voorstellen van het VSKO. De autonome scholen hebben natuurlijk wel wat zorgen.
Wat ik wel beleidsmatig moet doen tegen 2017, maar als het kan veel vroeger, is het schoolbestuur met bijzondere kenmerken definiëren. Je moet definiëren wat het samenwerkingsmodel voor de toekomst is, om ervoor te zorgen dat je extra middelen krijgt om die samenwerking vorm te geven. Daarbij zal ik rekening moeten en willen houden met de specifieke zorgen van het lager onderwijs.
De heer De Meyer zei dat er een aantal kleine dingen moeten zijn die soelaas brengen. Het kleinste maatregeltje tot planlastvermindering dat ik kan nemen, zal ik ook nemen. Ik wil dat echt in de praktijk brengen.
Bij de afschaffing van het doktersbriefje was ik echt verrast dat sommigen zeiden dat ik dat niet mocht doen zonder een andere maatregel in de plaats te stellen. Ik vind dat we dat veel meer moeten durven doen in het onderwijs. Waarom is die regel er? Wat is de output ervan? Als hij niet brengt wat hij moet brengen, schaffen we hem af. Dan is er misschien meer tijd om de zaken aan te pakken. Ik vind dat men daarin de voorbije jaren wat is doorgeschoten. Dat is de reden waarom we de planlast willen aanpakken. Ik verwacht ook wel wat van die focusgroepen. Er komen vanop het terrein zeer veel concrete suggesties om de taaklast te verminderen. (Opmerkingen van mevrouw Kathleen Krekels)
Het zijn mensen die met twee voeten in de praktijk staan. Het rapport planlast is interessant, maar daarmee heb ik nog niets gedaan. We moeten dat rapport omzetten in maatregelen. De meest evidente maatregelen zijn genomen. Veel dingen moet ik niet regelen, maar kunnen de scholen zelf doen. Vooraleer we daarrond een draaiboek maken, moeten we er zeker van zijn dat het werkt, dat het pakt. Daarmee starten we straks.
We zullen dat zeker opvolgen. Ik dank u.
De vraag om uitleg is afgehandeld.