Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik was op 4 februari aanwezig bij de voorstelling van de Studievaardigheden en Interessemonitor (SIMON). De SIMON-test is een onlinetest van de Universiteit Gent die studenten toelaat na te gaan welke opleidingen aansluiten bij hun interesses en mogelijkheden en die als einddoel het maken van de juiste studiekeuze heeft. De test wordt sinds 2011 binnen de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van de Universiteit Gent ontwikkeld en gevalideerd, en kan op basis van 6 predictoren in 77 procent van de gevallen voorspellen wie wel of niet zal slagen. Met slagen bedoelt men hier het verwerven van alle opgenomen studiepunten binnen twee zittijden.
Studenten worden via de test gesensibiliseerd over de verwachte startcompetenties en worden indien nodig doorverwezen naar remediëringstrajecten. Studenten die de test hebben gedaan, kwamen soms bij studierichtingen uit die ze in eerste instantie niet hadden verwacht. Zo’n 54 procent zag studierichtingen verschijnen die ze totaal niet hadden verwacht. Dat is belangrijk omdat het aangeeft dat studenten kijken naar richtingen die ze kennen waardoor richtingen die ze niet kennen onbemind blijven. Wanneer die richtingen onbemind blijven en pas later door die studenten worden ontdekt, dan moeten ze zich gaan heroriënteren. Op die manier is die test ook belangrijk om aandacht te vragen voor en zich verder te informeren over studierichtingen die in eerste instantie niet in aanmerking kwamen.
De zes predictoren die de universiteit hanteert voor slagen zijn inzet, begrip, uren wiskunde gevolgd in het secundair onderwijs, score op wiskundige vaardigheden, begrijpend lezen en Nederlandse woordenschatkennis. Wie dus slecht scoort op wiskunde of op Nederlandse woordenschat ziet zijn slaagkansen gevoelig dalen, ook in richtingen die weinig of niets met wiskunde te maken hebben.
Het masterplan hervorming secundair onderwijs dat deze Vlaamse Regering zal uitvoeren zoals bepaald in het regeerakkoord, vermeldt in verband met de oriënteringsproef dat deze ruim voorafgaand aan de instap van het hoger onderwijs wordt afgenomen, als onderdeel van een globaal begeleidingstraject.
Minister, vindt u die zes gehanteerde predictoren relevant in het kader van het ontwikkelen van een oriënteringsproef?
Hoe spoort SIMON met andere instrumenten die mogelijk aan andere universiteiten en/of hogescholen worden ontwikkeld en op welke manier kan deze veelheid aan proeven geïmplementeerd worden in het secundair onderwijs? Als elke instelling hoger onderwijs een eigen oriënteringsproef gaat maken, wil dat dan zeggen dat alle secundaire scholen in Vlaanderen al die proeven moeten doen? Men kan toch niet de testen van welbepaalde instellingen uitvoeren die daardoor in de picture komen te staan?
Hoe verloopt de samenwerking tussen het secundair onderwijs en het hoger onderwijs met betrekking tot de ontwikkeling, de invulling en de cesuurbepaling van mogelijke oriëntatieproeven en de begeleiding van de resultaten ervan?
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Ik heb die dag zelf deelgenomen aan de voorstelling en aan de zeer boeiende discussie achteraf. Er was veel bijval voor de proef omdat de voorspelling van wie geen kans op slagen maakt heel hoog lag, tussen 98 en 99 procent. Dat is heel accuraat. Wie echt geen kans maakt, kan beter zijn tijd niet verliezen. Instellingen moeten geen inputfinanciering binnenhalen voor wie geen kans maakt.
Minister, ik kijk uit naar uw antwoord op deze interessante vragen en naar de debatten die we nog zullen voeren over de toelatingsvoorwaarden of de oriënteringstrajecten, wat twee verschillende zaken zijn. Ik heb daar gisteren nog een vraag over gesteld omdat ik het oriënteringstraject voorafgaand aan welke proef dan ook heel belangrijk vind.
De heer De Meyer heeft het woord.
Voor mijn fractie is de oriënteringsproef een interessant instrument. Het is correct geformuleerd in de beleidsnota. Nieuw is de oriënteringsproef die het sluitstuk vormt van een studiekeuzetraject. Dat studiekeuzetraject krijgt vorm doorheen het secundair onderwijs. Ik wil alleen even herinneren aan dit algemene principe.
Minister Crevits heeft het woord.
Dit is een moeilijke vraag om juist in te schatten. Deze test is ontwikkeld aan de Universiteit Gent. Het zou echter het interessants zijn om die test, en dan zeker het eerste deel daarvan, af te nemen in het vijfde of zesde middelbaar onderwijs.
We hebben twee testen: een oriëntatietest einde secundair onderwijs en een niet-bindende toelatingsproef op het moment dat men beslist hoger onderwijs te volgen. En ook dat moment moet nog worden afgeklopt.
Ik heb uw vraag in die zin geïnterpreteerd dat u SIMON als oriëntatie-instrument bijzonder interessant vindt. De test moet niet gebeuren op het moment dat men instapt, maar hoort eerder thuis in het oriëntatietraject in het secundair onderwijs.
Het eerste deel van de test gaat na waar de interesses liggen en of de kandidaat eerder een voorkeur heeft voor academische of professionele opleidingen. Na het invullen van dit deel genereert SIMON een aantal opleidingen die de kandidaat interesseren.
Het tweede onderdeel bepaalt de slaagkansen. Daar zitten een aantal kennisfactoren in, een aantal niet-kennisfactoren, motivatie, academisch zelfvertrouwen en studievaardigheden. Op basis van de proef die de student heeft afgelegd, kan men zien wat de predictoren zijn voor de slaagkansen. Men kan dat model perfect implementeren in het vijfde middelbaar. Ik heb liever dat die proef er wat vroeger komt dan helemaal aan het einde van het middelbaar onderwijs omdat men nog moet kunnen remediëren. Misschien maken we op die manier studenten wakker en kan er nog een mentaliteitswijziging tot stand komen.
Ik vind dit een zeer interessant instrument. In het kader van een oriëntatieproef secundair onderwijs kan vooral het eerste deel van de test interessant zijn. We moeten eens kijken hoe we daarmee kunnen omgaan.
Het is goed dat de instellingen zichtbaar aan oriëntering beginnen te werken. Daarbij komen nu veel instrumenten onder de aandacht. Ik heb aan de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad (VLUHR) gevraagd om aan twee zaken te werken. De eerste is een visie op oriëntering en de positie daarbinnen van verplichte, niet-bindende toelatingsproeven bij de start van het hoger onderwijs.
De VLUHR zal mij volgende maand op de hoogte brengen van zijn visie. We hebben een afspraak in april, ik denk zelfs op de eerste. De SIMON-proef kan daar voor een deel in passen, maar zit wel op de brug tussen oriënterings- en toelatingsproef. We moeten kijken of we dat concept niet kunnen meenemen naar het secundair onderwijs.
Vervolgens heb ik aan de VLUHR gevraagd om van start te gaan met het ontwerpen van niet-bindende toelatingsproeven. Ik heb jullie al uitleg gegeven over de hogescholen die met een intake willen werken. We zijn ook aan het inventariseren wat al bestaat. Er zijn al een aantal wetenschapsrichtingen waar het kan. SIMON kan zeker een plaats krijgen op de twee niveaus.
Het hele debat over de aard en de vorm van de oriëntatieproef in het secundair onderwijs en de samenwerking met het hoger onderwijs moet nog worden aangevat. Het is voor mij interessant om te zien hoe jullie daartegenover staan.
Uw laatste vraag betrof de cesuurbepaling. Het zijn proeven met een oriënterend karakter en zonder bindend effect. In die zin is er niet echt sprake van een cesuur die een onderscheid maakt tussen geslaagd en niet-geslaagd. De universiteiten en zeker de hogescholen zeggen dat als je er niet door bent in de toelatingsproef hoger onderwijs, ze dat willen kunnen gebruiken. Als je op het einde van het jaar niet geslaagd bent, willen ze dat dat een rol speelt bij het bepalen van bindende studievoortgangsmaatregelen. De proef is niet-bindend, je mag starten, maar je kunt er nadien misschien wel rekening mee houden om al of niet op maat van de student maatregelen te nemen. Dat is allemaal nog niet uitgemaakt. Zeker de hogescholen vragen om de intake die ze organiseren en het resultaat van kennis- of andere tests, te mogen meenemen bij de keuze van het volgende jaar of men bindende voortgangsmaatregelen zal opleggen of niet. Maar dat moeten we nog vastklikken. Die twee luiken zullen in april aan mij worden voorgelegd.
Mijnheer Daniëls, het belangrijkste is dat dat voor mij zowel in het secundair als in het hoger onderwijs een plaats kan krijgen. Zeker het eerste deel van de test kan een eyeopener zijn om de oriëntatie van wat men wil studeren, kamerbreed te gaan bekijken. Het zou geen goede zaak zijn dat je voor alle scholen en universiteiten een test moet doorlopen. Dat is niet de bedoeling. Het is ook niet de bedoeling van Gent. We zien ook wel de interesse van andere hogescholen en universiteiten. Ik ga daar in april met hen over van gedachten wisselen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, dank u wel voor het antwoord. Wat bedoel ik met cesuurbepaling? Op het moment dat je het onderdeel wiskunde, Nederlands en woordenschat van die test gaat invullen, en het resultaat blijkt ondermaats, maar in de secundaire school waar je zit, scoor je heel goed in Wiskunde en Nederlands, dan krijg je daar een onderscheid tussen. Dan is de vraag in hoofde van leerlingen en ouders: is de oriënteringstest te zwaar of zijn ze in de school te mild? Wat vinden we goed en wat vinden we niet goed? We moeten de ambitie hebben om zo hoog mogelijk te mikken.
Wat mij opviel – het was een paar maanden geleden ook in de pers – is dat er een heel zwaar debat aan de gang was waarin men zegt dat de verwachtingen die men in het hoger onderwijs heeft bij de start, niet afgestemd zijn op de eindtermen. We hebben vandaag eigenlijk veel debatten gehad. We hebben het debat gehad over het niet halen van de eindtermen. Er moet ook afstemming zijn. In heel de oefening die we gaan doen rond duidelijke, transparante en heldere eindtermen, zullen we ook het hoger onderwijs betrekken om te zorgen dat de wederzijdse verwachtingen op elkaar afgestemd zijn. Dat is niet altijd zo. Ik heb de indruk dat er zeker in talen een groot verschil is.
Heel cruciaal voor deze regeerperiode zijn de eindtermen. Uiteindelijk gaat het daarover.
Ik heb een tweede vraag waar u nog niet echt op hebt geantwoord. De VLUHR werkt aan die visie, maar terwijl ze aan die visie aan het werken zijn, zijn eigenlijk alle instellingen al bezig. SIMON is al sinds 2011 bezig. De KU Leuven is ook bezig op een aantal trajecten. Ik heb de vraag zeer expliciet gesteld om SIMON meer te valideren en om te weten of de KU Leuven, en bij uitbreiding de Associatie KU Leuven, bereid was om hun gegevens mee in te brengen.
De rector heeft daar een sibillijns antwoord op gegeven, niet ja maar ook niet nee. Ik heb vernomen dat het tot op heden niet is gebeurd.
In de SIMON-proef zitten uiteraard alleen de hogescholen en richtingen die eraan deelnemen. Volgens ons mag de richting die studenten worden uitgestuurd, niet afhangen van de keuze die een school maakt voor een bepaald oriënteringstraject en een bepaalde oriënteringsproef. Niet alle richtingen worden overal aangeboden en dan hebben we het nog niet gehad over de rationaliseringsoefening in het hoger onderwijs. We vragen zeer expliciet om dit punt te bewaken. Het is al vele malen gezegd, maar voor het verslag wil ik nog wel eens herhalen dat een proef voor ons deel uitmaakt van een oriënteringstraject.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Ik deel de bekommernissen en het standpunt van collega Daniëls en zal ze niet herhalen.
Zodra we een algemene oriënteringsproef hebben, zullen we een duidelijk beeld krijgen van welke scholen de eindtermen al dan niet behalen. We hebben geen centraal eindexamen of een ‘baccalauréat’ en moeten nu dus maar hopen dat de eindtermen grosso modo worden gehaald. Met oriënteringsproeven zal dat echter stilaan duidelijk worden. Ik wil wel benadrukken dat het voor onze fractie van essentieel belang is dat proeven die peilen naar capaciteiten en al dan niet bindend zijn om toegelaten te worden tot een opleiding, pas kunnen worden ingevoerd wanneer ze gevalideerd zijn.
U vermeldde daarnet, minister, dat over de timing nog moet worden gesproken. Volgens mij kunnen we dat pas wanneer we een uitgebreide set aan gevalideerde proeven hebben, zeker wanneer het een toelatingsproef betreft en geen ijkingstoets. Er worden inderdaad nu proeven georganiseerd voor de aanvang van een opleiding, meestal voor toegepaste wetenschappen, in Brussel, Leuven, Gent, maar dat zijn ijkingstoetsen en dat is een ander instrument. Ik vind het allemaal heel waardevolle instrumenten, maar het is belangrijk daarover duidelijk te communiceren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.