Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de preventie en de aanpak van pesten op school
Vraag om uitleg over integraal pestbeleid
Vraag om uitleg over pesten op school
Vraag om uitleg over een krachtig antipestbeleid op school
Vraag om uitleg over online pesten of cyberpesten in het kader van de Week tegen Pesten
Verslag
Vandaag willen we even stilstaan bij een ernstige problematiek die zich al lang voordoet in onze samenleving, maar ook in onderwijs. Veel collega’s hebben daarover een vraag om uitleg gesteld aan de minister. De Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) heeft daarover een zeer uitgebreid advies geformuleerd. Daarom is het interessant een toelichting te krijgen voor we aan de vragen om uitleg beginnen.
Mevrouw Douterlungne heeft het woord.
We zijn blij dat de commissie al een tijdje aandacht besteedt aan het fenomeen pesten en dat we vandaag het advies mogen komen toelichten. Het is een recent advies, van 22 januari, bedoeld om het naar buiten te brengen voor de Week tegen Pesten. Ik zal een korte toelichting geven, waarna er vragen kunnen worden gesteld aan Geertrui De Ruytter, stafmedewerker, en mezelf. Zij heeft het hele proces gevolgd en was ook de penhouder van dit advies.
De aanleiding was de Vlaamse Scholierenkoepel (VSK), die aan de alarmbel trok en in een memorandum had geschreven dat het hoog tijd was om van een beleid tegen pesten een topprioriteit te maken. Dat staat ook in het memorandum van de Vlor. Bij het begin van het werkjaar vroeg de Scholierenkoepel medewerking van de partners in de Vlor om een gemeenschappelijk initiatief te nemen. Dan heeft de Vlor beslist om een advies op eigen initiatief te maken op relatief korte termijn, met als deadline de Vlaamse Week tegen Pesten, omdat pesten dan volop in de actualiteit staat.
Het Vlor-secretariaat heeft eerst een sneuvelnota gemaakt op basis van bestaande adviezen. Pesten is niet nieuw. We hadden al adviezen over gezondheidsbevordering en welbevinden. Er was ook voorgaand overleg. Het thema kwam al enkele keren aan bod in de commissie Gezondheidsbevordering. Het Vlor-secretariaat heeft ook geprobeerd om in die korte tijd een overzicht te maken van het wetenschappelijk onderzoek.
Op basis van die sneuvelnota is er in de Vlor een werkgroep samengesteld met alle vertegenwoordigers van de Vlor-geledingen, dus zowel onderwijskoepels als onderwijsvakbonden, scholieren, ouders, CLB’s, sociaal-economische en sociaal-culturele verenigingen, maar ook uitgebreid met wetenschappelijke experts die rond dat thema hebben gewerkt of aan het werken zijn.
Om het debat te verrijken hebben we ook focusgroepen gehouden. Dat waren twee groepen van zestien mensen waarin leerlingen, ouders, schoolteams, pedagogisch begeleiders, CLB-medewerkers en onderzoekers zaten. Het doel van het advies is in de eerste plaats een krachtig signaal te geven aan verschillende beleidsmakers, dus niet alleen aan de minister van Onderwijs, en ook op verschillende niveaus, dat een sterk antipestbeleid op school wel degelijk nodig is.
Daarnaast is het even belangrijk om via dit advies aan te geven dat alle partners in de Vlor, dus alle onderwijsorganisaties, bereid zijn om samen met overheid en experts hieraan te werken, om dat ook op hun agenda te zetten. Het advies probeert ook een helder kader te schetsen voor toekomstig beleid. Het bevat nog geen uitgewerkt actieplan, maar het is een vertrekpunt.
De verantwoording ligt in het Kinderrechtenverdrag – kinderen en jongeren hebben recht op veiligheid en bescherming –, en ook in de premisse dat elke leerling die gepest wordt op school, er een te veel is. Dat is omdat pesten langdurige gevolgen heeft en ook een bedreiging is voor de schoolloopbaan op zich. Pesten raakt heel de persoon en de omgeving. Het is geen zaak van de school alleen. We moeten werken aan een samenleving waarin pesten geen voedingsbodem vindt.
De definitie dan van pesten. We spreken van pesten als iemand langdurig of aanhoudend slachtoffer is van gewelddadig gedrag – dat kan fysiek, psychisch, sociaal of materieel zijn – vanwege een of meerdere personen, en met schade als doel of gevolg. Het gaat gepaard met een machtsonevenwicht. Het slachtoffer kan zich meestal niet verdedigen. Cyberpesten heeft ook die definitie, maar heeft ook eigen karakteristieken. Je bent onderhevig aan cyberpesten gedurende 24 op 24 uur en 7 op 7 dagen. De impact kan sterker zijn en de drempel is heel laag.
Het advies gaat over kinderen en jongeren in het basis- en het secundair onderwijs, zowel gewoon als buitengewoon onderwijs. Er werd in de werkgroep allusie gemaakt op het feit dat ook personeel pestgedrag kan ondervinden, maar daarover gaat het advies niet. We zijn ons bewust van dat probleem, maar dat past meer in de wet over welzijn op het werk.
Wat zeggen cijfers over de omvang van pesten in Vlaanderen? We baseren ons daarvoor op een studie van 2011, uitgevoerd bij ruim 2000 leerlingen uit het vijfde leerjaar tot en met het vierde jaar secundair onderwijs. 28 procent van de jongens en 33 procent van de meisjes zegt de afgelopen zes maanden het slachtoffer te zijn geweest van pesten. 28 procent van de jongens en 32 procent van de meisjes bekennen dat zij diezelfde afgelopen zes maanden ook betrokken zijn geweest als dader.
Het cyberpesten gedurende de afgelopen zes maanden is kwantitatief minder: 8 procent van de jongens en 14 procent van de meisjes zegt minstens één keer het slachtoffer te zijn geweest. 12 procent van de jongens en 10 procent van de meisjes gaf aan dader te zijn geweest.
Pestgedrag is objectief waar te nemen, maar er zit ook een subjectieve component in. Men kan langdurig slachtoffer zijn, maar het kan ook een eenmalig gebeuren zijn dat een heel zware impact heeft op de persoon. Er zit daar dus ook een subjectieve component in. Dat maakt het allemaal niet gemakkelijker.
Studies van 2012 en 2014 geven aan dat Vlaanderen in vergelijking met omliggende landen gemiddeld scoort voor pesten en cyberpesten. We zitten dus niet in de topregio’s. Frappant was wel dat voor 11-jarigen dat wel zo is. De cijfers liggen daar dus hoger: 27 procent van de jongens zegt slachtoffer te zijn, in vergelijking met 15 procent in de andere landen, en 16 procent van de meisjes, in vergelijking met 12 procent in de andere landen.
Wat zeggen cijfers over de omgang van scholen met pesten? We botsen hier op het feit dat er nog maar weinig onderzoek beschikbaar is. We hebben voor Vlaanderen één onderzoek gevonden, specifiek over cyberpesten in Vlaamse basis- en secundaire scholen, maar dat is ook nogal beperkt, want de respons kwam van 309 scholen. Het ging bovendien over een online-enquête via directies.
Wat kwam uit die enquête aan het licht? De meeste scholen erkennen het probleem en vinden dat ze een rol te vervullen hebben, maar de directies geven aan dat er een gebrek aan informatie, tijd, professionele ondersteuning en richtlijnen is.
Wat komt naar voren uit het onderzoek naar competentieontwikkeling? Er is een internationaal onderzoek Teaching and Learning International Survey (TALIS). Dat gaat over de professionalisering van leraren en schoolleiders lager onderwijs en eerste graad secundair onderwijs. Het is jullie wellicht bekend, maar daarin is het voor Vlaanderen frappant dat leraren relatief weinig behoeftes signaleren op vlak van professionalisering. Als we kijken naar behoeftes op het vlak van professionalisering rond pesten, kijken we vooral naar de indicator professionalisering rond leerlinggedrag – want daar is pesten een vorm van – en klasmanagement. Daar wordt opvallend laag op gescoord. Dat wil dus toch zeggen dat die thema’s niet direct door de leraren verbonden worden met de eigen opdracht en eigen expertise. Als leraren behoeftes hebben rond professionalisering, geven ze vooral vakkennis aan.
Hebben we onderzoek over aanpakken die werken? U kunt dat vinden in ons advies. Er zijn heel veel antipestprogramma’s, dus we vertrekken zeker niet van nul, maar er is heel weinig onderzoek over wat nu precies werkt. En als er onderzoek is, dan zijn er tegenstrijdige resultaten. We hebben geen draaiboek gevonden over de methodieken die goed werken.
Waarvoor we wel aanwijzingen hebben gevonden, is de effectiviteit van de schoolbrede aanpak. Als je iets doet, is het het best dat je zowel de school, de klas als de individuele leerling in zijn totaliteit bekijkt. Er zijn ook aanwijzingen dat een pestbeleid effectief is indien er meerdere systemen betrokken worden, dus wanneer het niet enkel de school betreft, maar ook het thuismilieu, leeftijdsgenoten en andere leefsferen worden betrokken. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het geval dat deze ochtend in de krant stond, over pestgedrag aan bushaltes. De brede omgeving van de school zou daarin dus ook moeten worden betrokken.
Wat bestaat er al in Vlaanderen? U vindt dat in het advies. Er bestaan zaken rond sensibilisering, communicatie, onderzoek, ondersteuning van schoolteams en Vlaamse en internationale projecten. In die zin vertrekken we zeker niet van een leeg blad. Wat wel een leemte is, is dat er een centraal informatiepunt ontbreekt. Dat zou eigenlijk toch niet moeilijk te organiseren zijn. Als een school beslist om een beleid op te zetten, zou die het toch niet zelf moeten uitzoeken op allerhande websites en sociale media. Dat is een gemakkelijk punt dat de scholen zou kunnen vooruithelpen: alles wat bestaat aan informatie op zijn minst te centraliseren.
Met die achtergrond heeft de werkgroep bekeken wat er echt moet gebeuren. Er bestaat al heel veel, en toch wordt er door de Vlaamse Scholierenkoepel aan de alarmbel getrokken. Het advies aan de overheid geeft eigenlijk twee grote lijnen aan: pesten moet echt hoog op de beleidsagenda – niet alleen op die van de minister van Onderwijs – en we moeten samen aan de slag. Dat was ook het voordeel om dat binnen de Vlor te bespreken. Het was ook een appel van de Vlaamse Scholierenkoepel om dat probleem samen aan te pakken.
Het advies bestaat uit vier grote clusters, die allemaal in de richting van versterking gaan. Een eerste grote cluster gaat over kennisverwerving, instrumentontwikkeling en het versterken van competenties. Een tweede gaat over het versterken van dat integraal schoolbeleid. Een derde cluster omvat de nood aan een onafhankelijk extern meldpunt. Ten vierde is er een gecoördineerd beleid nodig, gedragen door structureel overleg.
Er is kennisverwerving en instrumentontwikkeling en er zijn competenties, maar er is toch nood aan meer wetenschappelijk onderzoek en evaluatie. Ik denk dat jullie daar ook van overtuigd zijn, gezien de resolutie van het Vlaams Parlement van 24 april 2014, die aanstuurt op meer interdisciplinair onderzoek. We hebben geprobeerd dat onderzoek te inventariseren. Het gaat over het fenomeen pesten, maar ook over de omvang van de pestincidenten op school en de evolutie ervan, goed wetend dat elk pestincident er een te veel is. Het gaat ook over de evaluatie van de methodieken rond preventie en aanpak en specifieke vragen over cyberpesten, bijvoorbeeld juridische analyses rond rechtsbescherming van kinderen ten aanzien van sociale media. Er zijn dus toch wel wat vragen rond de invulling van de onderzoeksagenda pesten.
Het onderzoek moet ook slim en duurzaam worden ontsloten. De methodieken en instrumenten moeten worden ontsloten, ze moeten beter beschikbaar zijn voor scholen. Er zijn natuurlijk geen kant-en-klare oplossingen. Er is maatwerk nodig, afgestemd op de noden van de school. Sommige instrumenten zijn te duur voor scholen. Er hangt een kostenplaatje aan vast. Er is ten slotte een evenwicht nodig tussen de doe-gerichtheid en langetermijnaanpak. Dat komt ook aan bod in de tweede cluster.
Er moet competentieontwikkeling- en versterking zijn. De lerarenopleiding komt dan in beeld. In het beroepsprofiel en de basiscompetenties zit wel verankerd dat een leraar zorg moet kunnen dragen voor een positief klimaat en het welzijn van leerlingen. Er moet een continuüm zijn van zorg. Zowel op individueel niveau als in het groepsgebeuren moet de leraar daarvoor worden opgeleid.
Het zit dus wel goed in het beroepsprofiel, maar er zijn wel nog uitdagingen om dat nog meer vorm te geven en te vertalen in de lerarenopleiding en ook in de professionalisering. Als je bijvoorbeeld kijkt naar het cyberpesten, is daar toch nog wel een uitdaging om dat meer te vertalen in professionaliseringstrajecten en trajecten rond de opvoeding in mediawijsheid. We staan echt nog niet ver op dat vlak.
Er moet aandacht zijn voor vaardigheden in verband met communicatie met leerlingen en ouders. Een pestbeleid op school heeft ook veel te maken met communicatie met leerlingen, ouders, intern overleg op school. Het is niet alleen de individuele leerkracht die het moet oplossen. Er moet ook overleg zijn met andere sectoren. Dat vraagt tijd en middelen, ook voor het teamgericht professionaliseren. De boodschap is zeker niet dat de leerkracht daar alleen voor staat.
De school staat er niet alleen voor, ook de ouderverenigingen en het sociaal-cultureel middenveld zien daarin voor zichzelf een taak, in de zin van deskundigheidsbevordering van ouders. De brede sensibilisering van dat klimaat rond meer verdraagzaamheid past daarin.
Wat is ons advies aan de overheid rond kennisverwerving? Investeer in die kennis en competenties. Investeer in onderzoek en ontwikkeling en een coherente aanpak. Bekijk het op verschillende niveaus, zorg ervoor dat er multidisciplinair en praktijkgericht onderzoek is. Bekijk de onderzoeksagenda nog eens op die verschillende facetten. Ontsluit die kennis en methodieken. Leg niet een bepaalde methodiek op, maar ondersteun het keuzeproces van scholen. Probeer de informatie te centraliseren, maak het landschap transparanter, verspreid goede praktijken. Reduceer indien mogelijk de kostprijs voor scholen. En ten slotte, stimuleer en faciliteer professionaliseringstrajecten in de brede zin van welbevinden, school- en klasklimaat, de competentieontwikkeling van het M-decreet en spoor leemten op.
Een tweede belangrijke lijn in dat advies is: versterk de scholen om een beleid tegen pesten te voeren. Er is een kennisbasis en er zijn methodieken, maar uiteindelijk moet dat worden vertaald in het beleid van de scholen. Leg dat niet op, maar respecteer de pedagogische vrijheid. Versterk het beleidsvoerend vermogen van scholen volgens breed gedragen principes, die onderling verweven zijn. Er is samenhang met andere doelstellingen: curricula, het interne kwaliteitszorgsysteem, de brede basiszorg, leerlingenbegeleiding, diversiteit, gelijke kansen. Het beleid moet ervoor zorgen dat het antipestbeleid zo weinig mogelijk wordt ervaren als iets dat erbij of ernaast komt. Eigenlijk is het de kern van goed onderwijs. Het is de krachtigste vorm van preventie. Dat wil daarom niet zeggen dat het pestbeleid niet zichtbaar mag zijn. Het moet zichtbaar zijn. Het mag geen surplus zijn, maar het moet verweven zijn in andere brede lijnen van het schoolbeleid.
De Vlor geeft zes principes mee waarrond dat schoolbeleid kan worden versterkt. Een eerste principe is het beleidsvoerend vermogen van scholen. Scholen moeten een zelfstandig beleid kunnen voeren met eigen doelstellingen en eigen pedagogische projecten, rekening houdend met de bestaande regelgeving. De Vlor vraagt geen aparte regelgeving. Er is het Kwaliteitsdecreet. Er zijn eindtermen en ontwikkelingsdoelen. De rechtspositie van leerlingen is een belangrijk punt. In het recente decreet staat dat scholen in het secundair onderwijs verplicht zijn om in hun schoolreglement op te nemen dat leerlingen zich moeten onthouden van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag. Scholen hebben volgens de Vlor voldoende richtlijnen vanuit de overheid om daarrond iets te doen. Ze moeten wel worden gestimuleerd en versterkt om die richtlijnen wat sterker uit te voeren.
Principe nummer twee is een breed gezondheidsbeleid, met aandacht voor het welbevinden. Het mag dus geen geïsoleerd pestbeleid zijn. Het moet bovendien passen binnen het brede gezondheidsbeleid waar scholen toch niet van nul vertrekken.
Het derde principe zegt dat het binnen een participatief schoolklimaat moet gebeuren. Leerlingen-, leraren- en ouderparticipatie is belangrijk. Ouders zijn prioritaire partners. Er moet een dialoog worden gevoerd. De aanknopingspunten zijn het Participatiedecreet, waar het welzijns-, veiligheids- en gezondheidsbeleid van de school een adviesbevoegdheid is van de schoolraad, maar ook van de onderliggende raden, zoals de leerlingenraad, de ouderraad enzovoort. Daar zijn er ook kapstokken.
Het onderzoek gaf dus aan dat een ‘whole-school approach’ effect heeft. Dat is principe nummer 4. In die zin zijn losse acties niet goed. Ze moeten passen in een breed beleid. Heel de scholengemeenschap moet betrokken zijn. Er bestaan geschikte methodieken. In de bijlage wordt er één besproken rond gezonde school. Er zijn een viertal strategieën: rond curriculum, rond structurele maatregelen, rond afspraken en rond zorg en begeleiding. Deze bevinden zich op vier niveaus: leerling, klas, school en omgeving. Deze matrix kan de school helpen om haar positie te vinden. Wat zijn de hiaten rond gezonde school en rond pestbeleid?
Er moet aandacht zijn voor infrastructuur en fysieke omgeving van de school. Het voorbeeld dat deze ochtend de media haalde, was pestgedrag aan de bus- of schoolhalte. De zogezegde ongedefinieerde ruimtes zijn er ook in scholen: de gangen, de toiletten, de fietsenstalling. Er moet een beleid zijn van bewaking en eigenaarschap zodat pestgedrag daar voorkomen wordt. Het gebeurt niet alleen in de klas. Het belang van het netwerk rond de school is zeer toonaangevend. Er bestaan goede voorbeelden van afspraken tussen lokale overheden, scholen, vervoersmaatschappijen, stadswachten, politie enzovoort. Dit is geen appel aan de minister, maar aan het brede netwerk rond de school.
Principe nummer vijf is het verbindend schoolklimaat en herstelgericht perspectief. Jongeren moeten zich verbonden voelen met de school en de leerkrachten, ook met het klimaat dat er heerst, met de kwaliteit van de pedagogische relatie. Er moet dus ook aandacht zijn voor het intercultureel en inclusief samenleven. Daarnaast zijn er duidelijke regels en afspraken nodig omtrent fysieke en sociale veiligheid. Het mag niet in de floue sfeer van algemeen welbevinden blijven hangen. Die boodschap willen we zeker niet geven.
Als er incidenten voorvallen, is er een herstelgericht perspectief nodig. Daar bestaat veel literatuur rond. Het houdt in dat men niet alleen het slachtoffer maar ook de dader gaat bekijken, dat men het hele plaatje in ogenschouw neemt, dat men de onderlinge relaties gaat versterken, en het vertrouwen gaat proberen te herstellen. Er bestaan goede methodieken, ook vanuit Welzijn, om rond zulke incidenten te werken, alleen zijn ze nog te weinig vertaald naar en gekend in de scholen.
Zesde en laatste principe is het preventief beleid dat aansluit bij het pedagogisch project. U hebt dit al gehoord, het gaat om de preventieve benadering, ook via het gezondheidsbeleid, leerlingenbegeleiding, gelijkekansenbeleid en zorgbeleid. Cyberbeleid moet aansluiten bij de opvoeding inzake mediawijsheid.
Als er problemen opduiken: intervenieer, reageer. Naast het preventief beleid moet er een curatief beleid zijn. Hoe treedt de school op bij incidenten? Er moet zelfs crisismanagement zijn eigenlijk. Een aandachtspunt hierbij, dat gaven de scholieren heel sterk aan, is dat er een aanspreekpersoon moet zijn die heel laagdrempelig benaderbaar is en waar ze vertrouwelijk pestsituaties kunnen melden. Blijkbaar is dat nog niet op alle scholen het geval.
Het advies van de scholen aan de overheid is: geef vertrouwen aan de scholen en ondersteun het beleidsvoerend vermogen. Binnen de bestaande regelgeving zitten nog heel wat mogelijkheden, de scholen hebben nog een hele weg af te leggen. Versterk vooral de scholen. Binnen de Vlor willen de Scholierenkoepel, de Verenigde Verenigingen en de experten wel een meer sturende rol geven aan de overheid. Zij vinden dat een school een antipestplan moet kunnen voorleggen. De overheid moet zelf geen specifiek plan uitwerken, maar die taak opleggen aan de school. Daar verschilden de meningen dus. De anderen vinden dat er genoeg kapstokken zijn, de scholen hebben alleen nog stimulansen en ondersteuning nodig.
De inspectie heeft een duidelijke rol gekregen inzake bewaking van de kwaliteit, het schoolreglement en het Participatiedecreet. In dat laatste zitten ankerpunten voor een antipestbeleid. Wat de inspectie meer kan doen, is het welbevinden en antipestbeleid scherper in de picture brengen. Ze kiezen jaarlijks een thema voor specifiek onderzoek, dat zou het antipestbeleid kunnen zijn. De school en het CLB hebben een beleidscontract. Ze zouden daarin specifieke afspraken rond pestbeleid kunnen opnemen. Er zijn dus beleidsdraden, maar hier en daar kunnen deze nog worden versterkt.
Wat als het probleem vastloopt? Scholen hebben expliciet aangegeven dat een situatie soms hun competenties overstijgt. Soms voelen ze dat ze met de rug tegen de muur staan. Voor zulke gevallen vragen ze naar een onafhankelijke instantie buiten de school voor bemiddeling. Ook de scholieren en studenten staan achter deze vraag. Daar zit dus een leemte. Voor crisissituaties bestaat de vraag naar overleg op korte termijn.
Welke instantie moet deze opdracht vervullen en heeft daar de middelen voor? Is het een opdracht voor het CLB? Voor een andere bestaande instantie? Voor de Vlor moet de aanpak zo dicht mogelijk bij de school liggen. Het moet een multiprobleembenadering zijn. De zware pestgevallen maken vaak deel uit van een zwaardere problematiek. Dat kunnen scholen niet alleen opvangen.
Er is nood aan een gecoördineerd beleid; de resolutie van het Vlaams Parlement verwijst daarnaar. Verschillende ministers hebben dat in hun beleidsnota opgenomen. De minister van Onderwijs doet een oproep naar de scholen in verband met antipestbeleid en multidisciplinair onderzoek. De minister van Jeugd belooft onderzoek en initiatieven tegen pesten in de vrije tijd. De minister van Welzijn belooft een tweejaarlijks onderzoek rond welzijn met inbegrip van het meten van pesten op school. De minister van Media belooft initiatieven rond cyberpesten en mediawijsheid. Op de Europese agenda wordt het beleid tegen pesten fel gepromoot.
De Vlor heeft verschillende beleidsagenda’s geanalyseerd en pleit voor een gemeenschappelijke intentieverklaring van alle betrokken ministers. De Vlor inspireert zich daarvoor op een initiatief uit 2006 rond gezondheidsbeleid. Dat heeft een dynamiek ter zake in gang gezet in de onderwijswereld.
Verder pleit de Vlor voor een permanent overlegplatform met een duidelijke opdracht. Dat kan binnen de Vlor omdat daar alle onderwijsactoren aanwezig zijn. Eigenlijk is het een duidelijk engagement van alle onderwijsorganisaties samen met de overheid en de experten. Binnen de Vlor zit ook het eigenaarschap; de organisaties zijn eigenaar van wat ze daar doen. Men vindt het thema zo belangrijk dat het moet worden verankerd in de bestaande werking en beleidslijnen van onderwijs en onderzoek. Dat was een heel duidelijke tendens. Het moet in de agenda traceerbaar zijn. De hele achterban moet eraan meewerken en sensibiliseren.
Het overlegplatform zou een actieplan kunnen ontwikkelen en opvolgen voor het onderwijs. Dat moet in lijn zijn met de intentieverklaring.
We geven de mogelijke opdrachten voor het overlegplatform. Dat gaat over gezamenlijke visieontwikkeling, overleg tussen onderwijspartners en overheden over visie en aanpak, over onderzoek rond agendabepaling en valorisatie-initiatieven samen met de onderzoekers. Het gaat over informatie-uitwisseling met aanbieders van materialen. Het gaat over het opsporen van leemtes en gezamenlijke afspraken over communicatie. Daarna moet men het zichtbaar houden. Er moet regelmatig worden gerapporteerd aan de staten-generaal.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Voorzitter, mevrouw Douterlungne, dank u voor de uiteenzetting over het advies. Ik heb een drietal vragen.
Het Vlor-advies geeft aan hoe het cyberpesten zich manifesteert in cijfers, hoe het meisjes- en jongensgerelateerd is. Het zijn vaak leerlingen uit bso en tso die te maken krijgen met cyberpesten. Verder blijkt dat het belangrijk is om de dader op zeer korte termijn en efficiënt te blokkeren.
Het DICA-onderzoek (Developmental Issues in Cyberbullying amongst Adolescents) geeft aan dat jongeren veeleer een ‘emotiegebaseerde’ strategie gebruiken om het probleem een beetje weg te duwen. Vindt u dat de communicatie naar die specifieke groepen anders moet zijn?
De Vlor adviseert om bij een pestgeval de herstelgerichte aanpak te hanteren. De dader moet verantwoordelijkheid nemen ten opzichte van het slachtoffer. Dat lijkt me een zeer correcte analyse. Bestaan er al voorbeelden van het herstel van de relatie tussen dader en slachtoffer?
De Vlor verwijst naar de initiële lerarenopleiding. Ik heb in de toelichting niet direct een verwijzing gezien naar de rol van de kandidaat-leerkrachten. Hoe kunnen we studenten het best voorbereiden op hun rol in toekomstige pestsituaties? Wat zijn de essentiële vaardigheden die ze moeten meekrijgen om proactief aan de slag te kunnen gaan?
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik heb een aantal bedenkingen. Pesten is een heel complex probleem. Ik heb het advies gelezen en ik heb nu geluisterd en ik word er een beetje onrustig van. We spreken over onderzoek en over initiatieven. De scholen moeten een heel beleid ontwikkelen. Dat is zo, ik zal dat niet tegenspreken. Ik zal niets uit het advies tegenspreken, het is allemaal correct.
We weten uiteindelijk wel dat het allemaal draait om diversiteit en hoe kinderen daarmee omgaan. U zegt het zelf, het is veel breder dan het onderwijs. Het gaat over heel onze maatschappij en hoe wij als volwassenen omgaan met anderen. Ik geloof heel sterk in de ontwikkeling van een instrument om die diversiteit te aanvaarden en ermee om te gaan, om elkaars sterktes en zwaktes te aanvaarden en ermee om te gaan en hoe we dat in elkaar kunnen laten overgaan.
Pesten gebeurt vaak door kinderen met heel weinig inlevingsvermogen. Ze begrijpen meestal niet waarom het zo hard overkomt wat ze zeggen tegen andere kinderen. Wat zij zeggen, ervaren zij als waarheid. Ik denk aan de kinderen die ik ken met autisme of een autismestoornis. Bijvoorbeeld, iemand heeft een pukkel of een lodderoog, dus zeggen ze dat gewoon, en dan snappen ze niet wat daartegen kan zijn, het is immers waar.
Dat is een aspect van pesten dat heel moeilijk te ondervangen is. We zitten er wel mee. Hoe gaan we daarmee om? Hoe kunnen we daarrond iets ontwikkelen? Scholen kampen met dit probleem. Die kinderen krijgen geen inzicht in hun pestgedrag, dus blijft het bestaan. Dit is een van de kernen van de problematiek, en ik weet niet hoe we daarmee moeten omgaan.
De heer De Ro heeft het woord.
Ik wil dieper ingaan op één punt. Mevrouw Celis, u had het over herstelgericht werken. Ik ben schepen van Preventie. De bemiddelingsprocedure binnen de GAS-wetgeving (gemeentelijke administratieve sanctie) – ik weet dat de GAS veel mensen doet steigeren – die door professionele bemiddelaars in de steden en gemeenten werd ingesteld, zou een goede bron kunnen zijn voor de aanpak.
De procedure werd zeer specifiek ingesteld, eerst naar de groep 16- tot 18-jarigen, nu naar de 14- tot 18-jarigen. U moet de procedures en handleidingen voor de professionele bemiddelaars er maar eens op nalezen. Ze sluiten sterk aan bij het advies. Als er al ergens professionaliteit bestaat over herstelgericht werken met dader en slachtoffer, dan is het daar wel. Dat lukt niet altijd, maar toch in 80 procent van de gevallen. Die professionaliteit zouden we moeten kunnen inbedden in het onderwijs. Ik zeg niet dat alle pestgedrag naar de bemiddelingspersoon moet gaan in het kader van de GAS, maar wel de ervaring en expertise die daar werden opgebouwd delen met CLB’s, directies, zorgleerkrachten enzovoort.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, er zijn twee klassen uit Lovendegem voor drie dagen op reis in Brussel. Ze zijn gisteren op mijn kabinet geweest. Ze vroegen of ze vandaag mochten langskomen in de commissie. Ik heb hun verteld dat het net over pesten ging en dat dit misschien interessant was om eens te horen.
Welkom!
Jullie kunnen eens luisteren welke vragen wij zoal stellen over pesten en hoe we ervoor kunnen zorgen dat leerlingen elkaar in de toekomst niet meer pesten.
Welkom!
De heer Van Dijck heeft het woord.
Voorzitter, minister, mevrouw Douterlungne, dit advies is een boeiend document. Het is heel accuraat ook. Ik treed de collega’s bij: pesten omvat veel facetten.
Ik mis in deze studie één element. Ik ben mij er ten volle van bewust dat het de essentie is om met een goed plan van aanpak pestgedrag te vermijden en te zorgen dat er preventief gehandeld wordt, en dat het in al zijn facetten wordt behandeld.
Zoals de collega’s al zeiden: het is bij elk kind anders. Bij het ene kind komt het over als pesten, bij het andere niet. Waar ligt die grens?
Ik mis een element. Wat moet men doen als het pesten hardnekkig aanhoudt? Er zijn te veel gevallen van pesten die wel worden gemeld, maar waar weinig mee wordt gedaan. Of er wordt gezegd dat het allemaal zo erg niet is of dat men sterker moet staan. Of er wordt gezegd: trek het u niet zo aan. Ergo, zo kan het verder evolueren en nog veel erger worden.
Wat ik hier mis – ik weet het, het is het laatste middel, maar ik denk dat het vaak aan de orde is –, is de repressieve aanpak. Hoe kunnen we repressief optreden naar de pester of pesters? Vaak gaat het over groepsgedrag waarbij men zich wil manifesteren, niet wil onderdoen voor de anderen, niet kan onderdoen voor de anderen uit zelfbescherming. Het heeft vaak te maken met haantjesgedrag, niet alleen bij mannen, maar ook bij jongens en meisjes. Welke tools bestaan er om repressief op te treden?
De heer De Meyer heeft het woord.
Wordt er in alle scholen evenveel of even weinig gepest? Hebben scholen waar meer gepest wordt bepaalde kenmerken? Hebben scholen waar minder gepest wordt bepaalde kenmerken?
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Ik sluit me aan bij de opmerkingen van mevrouw Krekels. Als pestgedrag heel intensief is, gaat het om kinderen die anders zijn. Deze ochtend kwam het thema nog aan bod op de radio bij Hautekiet. Pesten heeft een zeer blijvende impact op het slachtoffer, maar blijkbaar ook op de daders, de volgers en de voortrekkers. Zoals de Vlor zegt, hebben we hier een schoolbrede aanpak nodig. De tweede component van elke schoolopdracht komt hier op de proppen, namelijk het vormen van sterke burgers met een sterk waardekader, met sterk inzicht in grensoverschrijdend gedrag.
Zoals de heer Van Dijck zei: eens iets roepen tegen iemand gebeurt vaker, maar dat kan escaleren, als dat niet snel wordt opgevolgd, tot en met geweld. Zoals we vandaag in de krant lazen: geweld komt binnen en buiten de school voor. Het wordt een 24/7-probleem. Het wordt een volledig maatschappelijk probleem.
Werken aan de persoonlijkheidsontwikkeling, de versterking van kinderen en jongeren, de herstelgerichte benadering, lijken me cruciaal in de schoolbrede aanpak. Denkt u, denkt de Vlor, dat een vak burgerschapsvorming en waardeontwikkeling een rol kan spelen op dit vlak? Dit soort voorvallen, die maatschappelijk heel indringend zijn, die soms een leven lang worden meegedragen, moeten bespreekbaar zijn in de klas, tussen de leerlingen en met de leerkrachten, desnoods met de directie.
Ik wil heel erg ondersteunen wat gezegd wordt. Toen ik schepen van Onderwijs was, merkte ik heel veel goede wil bij de scholen, directies en leerkrachten om te detecteren en een aanpak te ontwikkelen. Het is nog te vaak iets wat erbij komt of wat in laatste orde, als het probleem al geëscaleerd is, op de agenda komt, terwijl preventie het allerbelangrijkste is. Er is nood aan expertiseontwikkeling, ook op het centrale niveau, zonder dat er decreetgeving of extra planlast aan te pas komt, maar wel tools die scholen versterken.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Ik dank u voor dit waardevolle advies, dames van de Vlor. Naast het klassieke pesten had u zeer terecht aandacht voor het online pesten of cyberpesten. Pesten speelt zich op school af, maar er is een bredere verantwoordelijkheid. Het gebeurt niet alleen op school, maar ook aan de school, vlakbij.
Bij cyberpesten is dat zeer zeker het geval. Dat is er, 24 op 24 en 7 op 7. Iedereen heeft altijd en overal toegang tot computers en tablets. Ziet u dat cyber- en online pesten als integraal onderdeel van het pestbeleid dat een school moet voeren? Of wilt u daar een onderscheid maken? Dat is niet mijn standpunt, het is een open vraag. Het klassieke pesten gebeurt vaak in de klas en op school. Wilt u vooral daar op inzetten? Wilt u bij cyber- en online pesten breder optreden? Wilt u daarvoor zoeken naar nog meer externe partners? Of is het een taak van de school om ook daarrond een actief beleid op te zetten en de leerlingen weerbaar te maken? Moeten we onze leerkrachten helpen om dat te detecteren en daarmee om te gaan? Hoe ziet u dat?
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik heb twee concrete vragen.
In het verleden werd heel veel gewerkt met de ‘no-blame aanpak’ in het kader van pesten. Ik haal er nu maar één segment uit. Werd al onderzocht wat nu het meeste schade berokkent bij de slachtoffers, het gepest zelf of het gebrek aan steun? Ontstaat er nog grotere schade als ze merken dat ze niet expliciet gesteund worden?
Ik trap misschien een open deur in. ‘No blame’ houdt in dat niemand veroordeeld of zelfs maar beschuldigd wordt. Geeft men daarmee aan de slachtoffers niet een ander signaal dan wat ze verwachten van volwassenen?
Ik verneem van scholen dat ze het zo moeilijk hebben met anonieme pesters. Ze hebben zelfs de politie al geraadpleegd. Via anonieme accounts worden foto’s en dergelijke gepost, die accounts worden later dan wel opgedoekt, maar wat eens gedeeld is op Facebook, blijft voor altijd bestaan. Het kan worden geliket, gelinkt en getagd. Ik noem nu maar één bedrijf. Bestaat er al een aanpak van de sociale media? Hoe kan men snel en accuraat zaken laten verwijderen? De politie kan niet veel doen. Het duurt soms maanden vóór een anoniem account verdwenen is. Wat intussen gedeeld is, blijft bestaan.
Pesten bestaat allang, vindt allang plaats in het onderwijs. We hebben het vanmorgen nog op de radio gehoord. Er zijn mensen die vijftien jaar later eigenlijk nog bezig zijn met het gepest.
We kennen de problematiek al zo lang. Er is al heel wat literatuur voorhanden. Er zijn al zoveel onderzoeken gebeurd. Er zijn begeleidingen gebeurd, er zijn instrumenten. Hoe komt het dat we vandaag nog steeds moeten zeggen dat de mensen op het terrein nog altijd professionalisering nodig hebben? Hoe komt het dat de mensen op het terrein geen verdere professionalisering willen in de aanpak van of de reactie op het leerlingengedrag? In klasmanagement? De behoeften zijn eerder vakgericht, terwijl we geconfronteerd worden met verschillende problematieken, waaronder pestgedrag. De aanpak van die problemen vergt nochtans meer professionalisering. Hoe kunnen we het terrein op dat vlak sneller in beweging brengen?
U verwijst heel sterk naar het beleidsvoerend vermogen van scholen. We moeten aandacht hebben voor de versterking van het beleidsvoerend vermogen. We hebben een pedagogische begeleidingsdienst die de opdracht heeft om het beleidsvoerend vermogen van scholen te versterken om hen daarin te ondersteunen.
In het Vlor-advies lees ik geen letter over die dienst. Als het gaat over de aanpak van de problematiek, verwijzen jullie naar een goede samenwerking tussen CLB en de school. Ik vraag me af of ook de pedagogische begeleidingsdienst onder de loep is genomen. Moeten er daar bijkomende initiatieven worden genomen?
In het advies geven jullie aan dat er een onafhankelijke instantie nodig is om het probleem aan te pakken. Jullie verwijzen dan naar het CLB, maar daar staat een vraagteken achter. Waarom wordt dat in vraag gesteld? Is het omdat het een onafhankelijke instantie is die extern werk van de school doet? Jullie hebben in de toelichting gezegd dat de instantie zeer schoolnabij werkt, maar in de nota zie ik een vraagteken staan. Vandaar mijn vraag naar dat vraagteken.
Mevrouw Douterlungne heeft het woord.
Mevrouw Krekels, u zegt dat u ongerust bent. De Scholierenkoepel trok echt wel aan de alarmbel: er moet meer gebeuren. Alle partners waren onmiddellijk bereid om er samen iets aan te doen.
Mevrouw Celis vernoemde allerlei groepen zoals leerlingen uit het bso en tso, kinderen die soms anders zijn, kinderen met weinig inlevingsvermogen. Het klopt dat pesten heel specifiek kan zijn vanuit de cultuur van sommige leerlingengroepen. We hebben geen cijfers, mijnheer De Meyer, over de vraag of er nu in alle scholen even veel of even weinig wordt gepest. Dat kunnen we niet terugvinden. Er is dus nood aan onderzoek. Het zou wel kunnen dat, afhankelijk van tso, bso of aso, er een andere manier van pesten is volgens de cultuur van jongeren – bijvoorbeeld bij jongeren in concentratiescholen –, maar wij hebben daar geen evidentie van.
Het zou interessant zijn om dat te onderzoeken, ook om in discussie te gaan met specifieke scholen van het lager of buitengewoon onderwijs en in te gaan op die specifieke kenmerken, bijvoorbeeld kinderen met specifieke behoeften en kinderen die weinig inlevingsvermogen hebben. In de implementatie van het M-decreet moet dat aan bod kunnen komen. Ook het omgaan met en het inlevingsvermogen van kinderen. Vandaar de oproep: het mag geen apart beleid zijn, het moet worden ingeweven in de bestaande implementatie van decreten. De professionalisering van het M-decreet kan daar zeker aan bod komen.
De Vlor erkent dat er zeker behoefte is aan goede methodieken. Ik neem graag de opmerking van de heer De Ro mee dat er door gemeente-initiatieven al lokale expertise is ontwikkeld die onderwijsgemeenschaponderzoekers zouden kunnen meenemen om na te gaan in hoeverre er gemeenschappelijk kan worden gewerkt vanuit de lokale overheden. Evengoed kunnen bepaalde expertisemodellen worden toegepast door schoolteams. Bedankt voor deze suggestie.
Mevrouw Gennez, ik hoop dat u aansluit bij onze belangrijke boodschap dat het moet gaan over een schoolbrede aanpak met een brede persoonlijkheidsontwikkeling, met het vormen van sterke, kritische maar ook verdraagzame burgers. Of er een vak burgerschap moet komen? Er zit een aanknopingspunt in de curricula. De sociale vaardigheden moeten via de eindtermen worden ontwikkeld, en daar kan pesten als slecht voorbeeld worden aangegrepen in de leefwereld van kinderen en jongeren om vaardigheden te ontwikkelen en verdraagzaamheid te promoten. Dat moet zeker ook in het pedagogisch project zitten. Dat is de totale benadering.
Ik volg ook de heer Van Dijck, die zich afvraagt hoe we repressief kunnen optreden als het hardnekkig blijft duren en zichtbaar wordt. Daarover moeten de scholen heel duidelijke opties nemen in hun schoolreglement. Ze moeten zeggen: no pasarán. Dat is dan de stok achter de deur. Het schoolreglement kan daarop worden gescreend. Het secundair onderwijs is verplicht om een clausule over veiligheidsbeleid en welzijnsbeleid in te bouwen. Men kan een heel duidelijke politiek en methodiek ontwikkelen over pesten.
De scholen geven aan dat die hardnekkigheid kan schuilen in het feit dat er een groot probleem achter zit. Het subjectieve karakter speelt ook een rol. De Vlor wil daar niet licht over gaan. Vandaar de nota over het onafhankelijk meldpunt, waar de expertise breder moet zijn dan wat het schoolteam kan hebben. Die multidisciplinaire benadering zou daar aan bod moeten komen.
Kan dat het CLB zijn? Waarom stond daar een vraagteken bij? De CLB’s vragen of het een opdracht is die ze erbij krijgen en of ze daar middelen voor krijgen. Sommige ouders vragen zich nog altijd af of het CLB onafhankelijk genoeg is van de school. Dat is een vraag die nog altijd leeft. Het CLB heeft zeker geen afkeer en is bereid. Maar nu wachten we de audit af om te weten welke de prioriteiten zijn.
De pedagogische begeleidingsdiensten hebben zeker ook een rol. Ze werden ook bevraagd. In ons advies is dat te weinig expliciet vernoemd. De Vlor wil geen apart kenniscentrum. De pedagogische begeleidingsdiensten bestaan, we hebben een structuur die de scholen ondersteunt. Ook zij hebben behoefte aan meer onderzoek en meer professionalisering, methodiekontwikkeling, herstelgerichte benadering. Misschien moeten ze daar beter van op de hoogte worden gebracht. De Vlor wil de structuren altijd zo efficiënt mogelijk gebruiken voor kwalitatief onderwijs. We hebben een belangrijk vehikel dat de scholen kunnen ondersteunen.
Van de initiële lerarenopleiding zitten punten verankerd in het beroepsprofiel. Methodieken, principes, herstelgericht overleg, communicatie met leerlingen en ouders, in team werken, zou nog kunnen worden versterkt in de lerarenopleiding, maar zeker ook binnen de professionalisering. Het is tekenend voor Vlaanderen dat leerkrachten nog altijd sterk kijken naar het vakspecifieke en minder behoefte hebben aan bijscholing over hoe om te gaan met moeilijke leerlingen. Dat scoort altijd lager. Het aanbod is er, maar er is nog sensibilisering nodig. Scholen erkennen dat het een probleem is waar ze iets willen aan doen. Leraren zeggen ook soms dat het hun te veel is. Dat is een moeilijk punt. Men schuift het soms af naar andere echelons. Hoe komt het dat we nog altijd professionalisering nodig hebben? Er bestaat heel veel, het moet worden versterkt. Waarom trekt men nu aan de alarmbel? De maatschappij verhardt. Ik kan dat niet bewijzen, maar de Scholierenkoepel plaatst dit heel sterk op de agenda. Er is een verharding van de maatschappij en dat komt veel meer aan de oppervlakte.
Maar opnieuw: ieder gepest kind is er een te veel. Dat werd hier ook duidelijk gezegd.
Veel van jullie opmerkingen en vragen maken duidelijk dat er nog heel wat op de agenda van onderzoekers kan komen inzake het plannen van onderzoek, maar ook in de praktijkgerichte vertaling ervan, zowel over het fenomeen pesten – hoe moeten we dat begrijpen, waar liggen de grenzen? – als over specifieke doelgroepen of groepen met bepaalde kenmerken. Daar weten we op dit ogenblik weinig over. Dat zeggen we ook in ons advies. We nemen die onderzoeksagenda best mee als we grootschalige bevragingen opzetten.
In onze werkgroep kregen we de medewerking van experts Heidi Vandebosch van Friendly ATTAC-projecten van de UA en Eva Lievens van de KU Leuven, die allebei focussen op cyberpesten. Ze bevestigen ons keer op keer dat je het begrijpen van het fenomeen en het zoeken naar aanpakken en oplossingen en het evalueren van bepaalde methodieken, best niet te veel onderscheidt. De mechanismen zijn dezelfde, alleen moet je beducht zijn voor de specifieke kenmerken zoals ze hier al zijn vernoemd. Een duidelijke scheiding maken tussen twee trajecten, dat zeggen ze niet. Bij het ingrijpen in het curriculum en educatie, schuif je mediawijsheid sterk naar voren. Daar hebben we nog wel wat werk te doen. Dat gebeurt al heel veel, maar we moeten het nog vertalen naar antipestprogramma’s.
Dan was er nog een vraag over de no blame-aanpak van de heer Daniëls. We zijn daarin nog wat zoekende. Wat is de effectiviteit van een no blame-aanpak? Onder welke voorwaarden werkt die wel of niet? Dat moet je ook in rekening brengen. Dat hebben we nu niet gedaan. Het onderzoek is niet eenduidig. Dat is het probleem van veel onderzoeken naar effectiviteit, dat ze elkaar tegenspreken. Dat kan te maken hebben met het opzet van het onderzoek. Op dat vlak is er nog werk te doen. Het zou goed zijn om met onderzoekers naar afstemming te zoeken en samen de onderzoeksagenda te bepalen.
De heer De Ro heeft het woord.
Mevrouw Douterlungne, u gaat uit van een verharding.
Dat is mijn persoonlijke mening.
Dat lees je veel en misschien helpt het af en toe. Ik heb hier een artikel uit 2003, toen we aan het nadenken waren over het leerlingenstatuut en leerlingenparticipatie. Er waren voorstellen over herstelprocedure en bemiddeling. Waarschijnlijk waren ze tien jaar te vroeg. In andere sectoren is er in tien jaar tijd wel evolutie geweest. Daarom verwijs ik naar bemiddeling op stedelijk niveau. Sommige scholen hebben wel al geëxperimenteerd met herstelgerichte procedures. De toenmalige minister van Onderwijs haalde haar inspiratie bij de stamraad van de Maori’s. Soms moet je het exotische achterlaten en kijken naar wat er in de wereld voorhanden is over hoe mensen ertoe zijn gekomen om dingen te herstellen.
De vraag naar wat als het blijft duren, is terecht. Moet je dan sanctioneren? Ook dat zie ik in het voorstel staan. Het voorstel begint wel met slachtoffer en dader met vertrouwensmensen zoals ouders en klasleerkrachten bijeen te brengen, samen met een bemiddelaar. Dat kan iemand zijn die bij de stad werkt, iemand van het CLB, een vertrouwensleerkracht of de directeur, met alle feiten op tafel. Daar werk je aan een herstelgerichte sanctie. Dat kan een gemeenschapsdienst zijn op de school, de schade aan het slachtoffer fysiek of financieel herstellen. De leerlingen kunnen er zelf bij betrokken zijn.
Het gaat hier niet over andere sectoren zoals de bouw of het leger, het gaat over onderwijs. Er moet een lerend aspect zijn. Destijds was het jammer dat men geen mensen van buiten de school wilde betrekken: men wist zelf wel hoe men kon sanctioneren. De tekst van toen moeten we eens bekijken met de ervaring die nu is opgebouwd. Met herstelgericht werken hebben al heel wat scholen op vrijwillige basis geëxperimenteerd. Uit die lessen moeten we leren.
Bij pesten kunnen daders heel veel leren uit wat er gebeurt na het vaststellen. De slachtoffers kunnen worden geholpen. Als er ergens een plek is in de maatschappij waar we het lerend aspect moeten inbouwen, dan is dat net het onderwijs.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
De no blame-aanpak is inderdaad moeilijk na te gaan. Die kun je maar toepassen als je de opleiding volgt. Vaak is dat het probleem van scholen. Die opleiding kost 1500 euro per dag. Voor scholen is dat heel duur. Ze doen dat dan vaak niet en ze lezen erover. En op basis daarvan passen ze dat toe. Daardoor loopt het vaak mis. Als we dat uitwerken, moeten we de prijs in het oog houden. Als we iets ontwikkelen, moeten we ervoor zorgen dat het bij de mensen terechtkomt en dat de tarieven laagdrempelig zijn.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik wil het nog even hebben over mijn vraag over cyberpesten en de relaties met de socialemediabedrijven zelf. U hebt geantwoord vanuit een onderzoeksstandpunt. Ik wil waarschuwen voor nog meer onderzoek. Dat zou een zeer fout signaal zijn. Op een bepaald moment moeten we aan iedereen duidelijk maken dat dit niet kan. Van veel slachtoffers hoor ik de twijfel of de leerkrachten en de school hen wel steunen. Worden ze wel erkend als slachtoffer? Zet men niet dader en slachtoffer op hetzelfde niveau?
Als mensen zich afvragen of het CLB wel onafhankelijk is, dan is dat omdat sommige CLB’s heel duidelijk zeggen tegen de pester; sorry, dit kan niet, je bent erover gegaan, je bent in fout. Dan zegt men dat ze niet onafhankelijk zijn. No blame betekent dat niemand in fout is. Het is veel genuanceerder dan dat. Dat vragen slachtoffers zich af: wie steunt mij? Veel erger dan dat ze je fietslicht stuk schoppen, is de vraag waarom ze dat hebben gedaan. Men moet gesteund worden. Dat is heel cruciaal.
Voor cyberpesten is het net zo. Iedereen zegt dat het niet kan en niet mag, maar het blijft wel staan en het wordt gedeeld op de sociale media. Mijn vraag is vrij operationeel, maar hebben jullie daarover zaken onderzocht, bekeken, besproken? Aan het fronsen van uw wenkbrauwen te zien geloof ik dat het antwoord neen is.
Het advies zit niet op een operationeel niveau. We geven wel voldoende aanknopingspunten om die zaken uit te klaren. Het niet kunnen laten verdwijnen van informatie is zeker een goed voorbeeld. Dat moeten we juridisch laten onderzoeken. Op de agenda van het onderzoek over cyberpesten staat de juridische analyse van de bescherming van minderjarigen.
Ik wil de Vlor heel erg bedanken voor de uitgebreide toelichting en de antwoorden op de vele vragen.
Minister Crevits wil graag ook een reactie geven op het Vlor-advies.
Er zijn veel vragen gesteld en enkele vragen om uitleg zijn ook al aan bod gekomen. Die zijn door de mensen van de Vlor ook al beantwoord. Voor mij is het opportuun om enkele lijnen mee te geven. Tenzij jullie eerst de vragen om uitleg willen stellen.
Mag ik een voorstel van werkwijze doen? Men zou de vragen gewoon kunnen opnemen in het verslag. Dan moeten we al die vragen om uitleg niet onnodig stellen. Iedereen heeft zijn voorbereidende werk gedaan. Als de voorzitter ermee akkoord gaat dat de vragen worden opgenomen in het verslag, dan kan de minister haar antwoorden geven. Dan kunnen we eventueel nog reageren op het antwoord van de minister.
Ik heb daar geen enkel probleem mee. Ik vind dat zelfs de beste werkwijze. De commissiesecretaris wijst me erop dat volgens het reglement van het parlement niet op die manier kan worden gewerkt, dat enkel het gesproken woord kan worden genoteerd.
Er zijn precedenten in de commissie Onderwijs.
Ik stel voor dat we de tekst van de vragen uitzonderlijk als bijlage opnemen.
Ik heb ook vragen die geen betrekking hebben op leerlingen. Ik heb nog niet gesproken.
Mijn suggestie is dat ik antwoord op het Vlor-advies. De vragen die ik niet heb beantwoord, kunnen dan worden gesteld. Desnoods kun je in het tweede deel alle vragen om uitleg stellen. Ik heb nog niets mogen zeggen en ik wil wel iets zeggen over het Vlor-advies.
Dan nemen we de vragen die zijn gesteld, als bijlage op in het verslag. De bijkomende vragen worden in de volgende ronde opgenomen.
Collega’s, ik had hetzelfde gevoel als mevrouw Krekels toen ik het advies las. Ten eerste apprecieer ik enorm dat de Vlor dit advies op eigen initiatief heeft geschreven. Laat daar geen discussie over bestaan. Ik zie ook wie er vooral aan de kar heeft geduwd, namelijk de Vlaamse Scholierenkoepel. Ik vind het een zeer belangwekkend signaal dat net zij aan de alarmbel trekken, zeggen dat het vijf voor twaalf is en dat we moeten werken aan het beleid.
Toen ik het advies las, kreeg ik het gevoel dat we van alles in kaart moeten brengen, verder onderzoeken en bestuderen, terwijl er eigenlijk al zoveel is bestudeerd en onderzocht in verband met pesten. Ik heb uit de uiteenzetting nu begrepen dat het niet de bedoeling was. Ik zie dat er enorm veel bestaat, maar dat de manier waarop dat bij de scholen geraakt, zeer verspreid en diffuus is in Vlaanderen. Dat is voor mij de kern. Er zijn scholen die zeer gemakkelijk en vlot de toegang hebben tot van alles en nog wat. Ik ga daar straks op in. Maar er zijn andere scholen die zich beredderen en niet goed weten waar ze aan de slag moeten. Er is een zeer ongelijk beeld in Vlaanderen in hoe we met de problematiek moeten omgaan, wat de expertise is en wat de output. Dat is wat ik vaststel. Ik lees dat trouwens ook in het Vlor-advies.
Eén ding is duidelijk. Het is cruciaal dat we zeer goed beseffen dat een beleid tegen pesten geïntegreerd moet zijn en de schoolmuren ruimschoots overstijgt. Er zijn heel wat collega’s die daarop hebben gealludeerd. Op het moment dat je zegt dat er voor elke school een plan moet zijn, ben je niet goed bezig. Dat is voor mij een punt dat wringt in het Vlor-advies. Jullie zeggen expliciet dat er geïntegreerd moet worden gewerkt, maar toch pleiten jullie ervoor dat er een antipestplan moet zijn per entiteit. Die twee zaken wringen een beetje. Ik denk inderdaad dat we geïntegreerd moeten werken, maar ik weet niet of elke school een antipestplan moet hebben, want dat is natuurlijk weer op papier. Ik denk dat ze vooral operationeel moeten werken en dat alles goed op elkaar moet aansluiten.
Ik wil zes punten aanhalen waarin ik wil ingaan op het Vlor-advies en de vragen om uitleg van de collega’s.
Ten eerste ben ik het er zeker mee eens dat we beleidsdomeinoverschrijdend moeten werken. Samenwerking, afstemming en kennisdeling zijn cruciaal. Een heel belangrijk element in het advies, dat ook door de collega’s wordt aangedragen, is dat iedereen pesten heel terecht onaanvaardbaar vindt, maar dat er zoveel acties zijn, zoveel informatie is en dat er vandaag op een aantal vlakken te weinig regie is. Er zijn dus wel allerlei zaken, maar iemand zou uitdrukkelijk en expliciet de rol van regisseur moeten opnemen.
Hoe kunnen we dat aanpakken? In de schoot van het Vlaams Forum Kindermishandeling, dat in 2011 is opgericht, en afwisselend wordt voorgezeten door Welzijn, Justitie en Binnenlandse Zaken, maar waarin ook Onderwijs, Jeugd, Sport en onder andere ook het vertrouwenscentrum Kindermishandeling zetelen, is het initiatief genomen om een ambtelijke werkgroep rond pesten op te starten. Vanuit dat Vlaams Forum Kindermishandeling was er de expliciete vraag naar het uitwerken van een nota rond pesten. Hiertoe komen de betrokken Vlaamse administraties, politie en Justitie op 10 maart – zeer binnenkort – samen. Het is de bedoeling dat zij dat geïntegreerd beleid vanuit het ambtelijk niveau mee vorm geven. Het initiatief om die ambtelijke werkgroep rond pesten op te richten, is dus ontstaan in de schoot van het Vlaams Forum Kindermishandeling. Het is van belang dat we nu niet nog eens naar een aparte ambtelijke groep gaan. Ze bestaat al, laat ons hun de verantwoordelijkheid geven om te kijken op welke manier ze die regie in handen kunnen nemen.
De Vlor zegt dat het over de beleidsdomeinen heen moet gebeuren en dat de Vlaamse Regering daarin een signaal moet geven. Ik vind dat goed. Het is dan ook mijn bedoeling om het Vlor-advies als mededeling naar de Vlaamse Regering te brengen en daar aan de collega’s te vragen om een gezamenlijke intentieverklaring te doen om elkaars initiatieven te ondersteunen en te bekijken hoe we door geïntegreerd te werken elkaars initiatieven kunnen versterken. Als een leerling uit de school vertrekt en naar de sportclub gaat, moet die lijn doorlopen. Daarmee ben ik het zeker eens. Ik denk ook dat de Vlaamse Regering door een intentieverklaring het signaal kan geven dat die geïntegreerde aanpak nodig is.
Ten tweede is kennisdeling cruciaal. Ik sta versteld over wat er in Vlaanderen allemaal aanwezig is om pesten te detecteren en ermee om te gaan. Jullie hebben dat in jullie betogen nog eens bekrachtigd: er is enorm veel kennis. De vraag is echter hoe we ermee omgaan. Ik verwijs naar de Week tegen Pesten. Een aantal zaken zijn de voorbije dagen in de media gekomen. Via Lerarendirect zijn er leidraden meegegeven aan leerkrachten. We hebben heel wat mooie publicaties over hoe scholen stap voor stap pesten kunnen aanpakken. Er is een handleiding ‘Pesten en geweld op school: Handreiking voor een daadkrachtig schoolbeleid’. Het is duidelijk: de zaken zijn er, maar we moeten ervoor zorgen dat alle scholen alle informatie die er vandaag bestaat, gemakkelijk kunnen ontsluiten.
U zegt dat we één punt moeten hebben binnen de Vlaamse overheid of binnen onderwijs, zoals KlasCement. Ik ben het daar volledig mee eens. We maken er onmiddellijk werk van om ervoor te zorgen dat alle informatie op een laagdrempelige manier kan worden ontsloten. Ik stel vast dat zeer veel informatie beschikbaar is. De centrale vraag is natuurlijk wat je daaraan kunt toevoegen zodat dat nog meer dan vandaag gaat leven binnen de scholen. Ik plan een aantal initiatieven. Er is net discussie geweest over een suggestie van de Vlor om één onafhankelijk aanspreekpunt te hebben. Voor mij was dat een beetje een verrassing. Ik begrijp nu dat jullie niet willen dat er een nieuw onafhankelijk meldpunt moet worden geïnstalleerd, maar wel dat de rol en de taken zeer duidelijk moeten worden gedefinieerd. De koepels, CLB’s en pedagogische begeleidingsdiensten worden nu samengeroepen. Er is ook de audit op de CLB’s. Ik begrijp dat het vraagteken in uw tekst te maken had met het kerntakendebat. De boodschap die de CLB’s aan mij hebben gegeven naar aanleiding van de communicatie van het M-decreet, was zeer duidelijk: zij willen in de school het eerste aanspreekpunt zijn voor de leerlingen. Dat is een belangrijk signaal. Het gaat om een kerntaak.
Wat de heer Daniëls daarnet zei, is zeker belangrijk om mee te nemen. Het CLB is het aanspreekpunt, maar dat betekent niet dat het CLB alles moet oplossen. Het betekent dat ze er ook toe moeten bereid zijn om de expertise en het netwerk dat er is, te gebruiken en te hanteren. Ik geef een voorbeeld. Voor het ene kind werkt een groepsgerichte aanpak perfect, maar er zijn ook kinderen die wat versterkt moeten worden en die door het CLB perfect kunnen worden doorverwezen naar een psycholoog. In mijn omgeving heb ik ook situaties meegemaakt waarbij twee keer naar de psycholoog gaan dé oplossing was voor een gepeste leerling, want nadien was het pesten voorbij. Je moet leren herkennen en je netwerk ruim gebruiken. De netwerken zijn er. Ze worden alleen niet overal op dezelfde manier ingezet. We mogen niet van het CLB verwachten dat ze alle problemen zullen oplossen, maar wel dat ze zeer goed de netwerken gebruiken die er zijn. Het overleg tussen de onderwijspartners en experten, maar ook tussen de overheid en de onderwijspartners, moet dus worden gestimuleerd.
Het advies van de Vlor is voor mij een interessante vertrekbasis om de rollen af te bakenen. Ik denk dat we daar niet lang mee mogen wachten. Jullie zeggen zelf ook dat jullie dat overleg binnen onderwijs rond pesten willen organiseren. Jullie doen die suggestie dus zelf. Ik ga daar zeer graag op in. Alle belangrijke actoren zijn bij jullie aanwezig. We kunnen samen met jullie afspraken maken naar de samenstelling, het doel en de opdracht van dat permanent overlegplatform.
De taak en inbreng van onze pedagogische begeleidingsdiensten mag zeker niet worden onderschat. Mevrouw Helsen, voorzitter, heeft daarop gewezen. Zij hebben een zeer cruciale ondersteuningsrol in het meewerken aan een positieve schoolcultuur. Ik zal de pedagogische begeleidingsdiensten vragen om een specifiek luik rond welbevinden, waarbinnen antipestbeleid een plaats heeft, op te nemen in het nieuwe driejarige begeleidingsplan dat eind mei van dit jaar klaar moet zijn. Dat is voor mij een kerntaak. We moeten dat met hen bespreken. Dat lijkt mij cruciaal. Als ze een rol willen spelen, moeten ze die opnemen.
Er is de niet onbelangrijke rol van ouderverenigingen, de Vlaamse Scholierenkoepel (VSK) en de Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS). Pesten is een en-en-enverhaal. Dat betekent dat zowel de ouderverenigingen als de VSK en onze studenten kunnen meewerken aan een antipestcultuur. U weet hoe het advies tot stand is gekomen. Jongeren benadrukken expliciet het belang van continue sensibilisering. Ik denk dat we via de bestaande beheersovereenkomsten een aantal engagementen crucialer kunnen maken. Vanuit het beleid kunnen we perfect zeggen dat het voor ons een pijler is. Ik zie dat dat niet overal even fel is meegenomen.
Het punt van de lerarenopleiding is een moeilijk punt. Ik heb sommige collega’s horen zeggen dat er al zoveel wordt verwacht. Ik zou dat niet te negatief bekijken. Leraren zijn vaak vrij specifiek gericht, al is dat in het lager onderwijs natuurlijk minder dan in het secundair onderwijs. Ik heb het over het hele radicaliseringsverhaal. Voor mij is dat een verhaal van burgerzin. Het is cruciaal om breed te gaan. Als leraar heb je naast de vakspecifieke opdracht ook een breed maatschappelijke opdracht. Je kunt dat antipestbeleid niet in een vak stoppen. Je moet dat eigenlijk eigen maken aan de manier waarop elke leraar omgaat met zijn klasgroep. Wat wel nodig is, is dat men voldoende ondersteuning en expertise kan aanreiken. Daar speelt volgens mij het probleem dat de netwerken vandaag onvoldoende tot bij de leraar geraken. Er is het CLB, de pedagogische begeleiding en de leraar. Je kunt van de leraar niet verwachten dat hij de persoon is die alles zal oplossen, maar op het vlak van detectie, omgaan met problemen, de manier waarop hij de klasgroep begeleidt, kan hij zeker een belangrijke bijdrage leveren.
Ten derde is er het belang van evidencebased werken. Dat is vandaag nog niet zo sterk aan bod gekomen. De overheid moet inzetten op wat er moet gebeuren, niet op hoe dat moet gebeuren. Dat staat ook in het Vlor-advies. Je kunt die problematiek niet eenduidig vatten. We moeten zorgzaam zijn in het promoten van bepaalde methodes of technieken.
Ik wil het graag over één bepaalde methode hebben. Ik heb daar vandaag geen collega’s expliciet over horen spreken, maar het zat wel vervat in een vraag van mevrouw Gennez. Ik geloof namelijk zeer sterk in de peer mediation. Ik wil onmiddellijk gaan voor een aanzienlijke versterking daarvan. Ik geloof heel sterk in projecten die nu al lopen in scholen, waarbij jongeren gecoacht en ingezet worden om bemiddelaar te zijn in conflicten tussen jongeren. Ik ben zelf verrast door de resultaten.
Ik verwijs even naar mijn vorige bevoegdheid Verkeersveiligheid, waar we peer pressure als leidraad hadden, sociale druk binnen scholen. Om jongeren verkeersveilig te laten rijden, hebben we hen keihard geconfronteerd met jongeren die slachtoffer geweest waren in een verkeersongeval. Je zag daarvan de effecten.
Je kunt dat op twee niveaus doen. Ik geloof echt dat die peer mediation, waarbij je de jongeren coacht om om te gaan met conflicten, veel betere resultaten kan hebben dan de CLB-begeleider of de ouder. De druk binnen de groep kan tot zeer positieve resultaten leiden. Daarvoor moet natuurlijk voldaan zijn aan een aantal randvoorwaarden. Zo heb je een directeur nodig die zeer jongerengevoelig is, die gelooft in de kracht van jongeren. Voor mij is dat een evidentie, maar dat is niet overal zo in Vlaanderen. Je hebt een school nodig waar er een cultuur is waarbij jongeren verantwoordelijkheid kunnen nemen. Pax Christi heeft bijvoorbeeld zo’n coachingprogramma. Maar er is een heel netwerk van coaching die jongeren daarvoor opleidt. Het is mijn bedoeling om daar op zeer korte termijn sterker in te investeren, omdat ik echt geloof dat dit een verschil kan maken in het creëren van een klimaat op school dat pesten vermijdt. Ik vind dat de heer Daniëls dat goed zag en het kwam vanmorgen ook op de radio: gepest worden is erg, maar pesten ‘littekent’ ook. Hoe kom je tot zo’n gedrag? Dat intrigeert mij. Hoe krijg je inzicht in wanneer je de grens overschrijdt, wanneer het pesten wordt? Soms bouwt zich dat op en heb je daar moeilijk zicht op.
Ik geloof alleszins in die peer mediation. Het is misschien geen wondermiddel, maar ik denk dat we er op dit moment te weinig spontane aandacht aan besteden om die jongeren als bemiddelaar te laten optreden bij conflicten tussen leeftijdsgenoten. We moeten die methodiek plaatsen binnen een breed gamma van interventiemogelijkheden. U weet dat ons regeerakkoord vertrouwen centraal stelt. Ik denk dat peer mediation het vertrouwen in onze jongeren versterkt. Er bestaan coachingprogramma’s. Ik denk dat we daarop moeten voortwerken.
Welke andere aanpakken die sterk evidencebased onderbouwd zijn, bestaan er? Er is de integrale of schoolomvattende aanpak. Iedereen is het erover eens dat bij een succesvol antipestbeleid een integrale of schoolomvattende aanpak noodzakelijk is. Er is ouderbetrokkenheid nodig en vorming van leraren. Daarmee ben ik het volledig eens.
In Vlaanderen werd die integrale of schoolomvattende aanpak door Gie Deboutte uitgeschreven in de handleiding: ‘Pesten en geweld op school: Handreiking voor een daadkrachtig schoolbeleid’ die door Onderwijs en Vorming wordt gepromoot. Het is al een paar jaar oud, maar het blijft erg sterk.
Volledig in de geest van die integrale aanpak en van het succesvolle maar dure Finse programma KiVa werd met steun van Onderwijs en Vorming door Howest een lessenpakket om pestgedrag tegen te gaan, ontwikkeld onder de naam Re:Pest. Het is een educatieve game waarmee leerlingen de vormen van pestgedrag en de verschillende rollen bij pesten leren kennen zonder veroordelend te zijn en waarbij men leert na te denken over het eigen gedrag. Dat gebeurt op een zeer interactieve manier, wat jongeren plezant vinden. Leerkrachten geven de lessenreeks zelf, maar krijgen hiervoor vorming op schoolniveau. Enkel de kostprijs van de opleider van 75 euro per uur wordt aangerekend aan de school. Er is ook een gids voor ouders en aandacht voor de nazorg. Momenteel hebben 45 scholen het volledige traject doorlopen en 73 scholen zitten in een opstartfase. Dit project loopt tot het einde van dit schooljaar en zal dan geëvalueerd worden. Ik geloof er wel in. Het kan iets zijn dat we in de toekomst veel intenser kunnen gebruiken.
Cyberpesten is ook uitgebreid aan bod gekomen en vergt specifieke aandacht. Hiertoe nemen we enkele initiatieven. Samen met vijf andere landen of regio’s participeren we met Vlaanderen aan een internationaal pilootproject ‘e-safety label’, waarbij aan scholen instrumenten voor zelfevaluatie worden aangereikt met als doel de visieontwikkeling en sensibilisering omtrent ICT-veiligheid en de ontwikkeling van een veilig ICT-beleid te stimuleren. Cyberpesten wordt hier als een van de risico’s in meegenomen. Scholen kunnen een veilig ICT-label behalen.
In samenwerking met Child Focus, de Gezinsbond en de Ouderverenigingen organiseren we sinds het schooljaar 2012-2013 een sensibilisatiecampagne over omgaan met media als ouder. Uit recent Vlaams onderzoek blijkt dat 89 procent van de 12- tot 18-jarigen en 35 procent van de 9- tot 12-jarigen een profiel op Facebook heeft. Ik heb dat gisteren ook gemerkt toen de school op bezoek kwam. Bijna niemand van de leerlingen uit het zesde leerjaar had geen profiel. Het is een huzarenstukje om hun de gevaren duidelijk te maken. Als je een foto op Facebook plaatst, wie ziet die dan allemaal? Door vriend te worden met mensen die men niet kent, is men zich niet bewust van de gevaren. Ik heb het zelf meegemaakt met mijn kinderen. Ik heb dus enige ervaring.
Er zijn veel campagnes, zodat het voor een school niet altijd duidelijk is wat goed is en wat niet.
Een belangrijk instrument dat nog in volle ontwikkeling is, is Friendly ATTAC (Adaptive Technological Tools Against Cyberbullying), een vierjarig interdisciplinair onderzoeksproject dat gefinancierd wordt door het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT). Het project gaat na op welke manier technologische middelen kunnen worden ingezet in gezondheidsinterventies rond cyberpesten bij jongeren. Ik verwijs ook naar de resolutie die hier in 2014 is goedgekeurd. Het is wel niet mijn bedoeling om nog veel nieuwe interdisciplinaire onderzoeken op te starten. Er zijn er voldoende. Voor mij is veel belangrijker om wat bestaat, dichter bij de school en de leraren te brengen. Daarmee kunnen we veel stappen vooruit zetten.
Er is ook heel veel gezegd over welbevinden op school. Onze inspecties hanteren een doorlichtingsmodel dat het globale schoolbeleid bekijkt en aandacht heeft voor het klimaat in de school dat pesten voorkomt of bevordert. Aspecten als de afstemming tussen school en CLB of andere partners, sociale en emotionele begeleiding en welbevinden van de leerlingen/cursisten, leveren het meeste informatie over het welbevinden op. Daarnaast zijn er nog enkele andere onderzoeken tijdens een doorlichting die indicaties rond pesten aan het licht kunnen brengen. Dat kan uiteraard niet publiek worden gemaakt. Er zijn ook onderzoeken over kinderrechten, zorg- en gelijkeonderwijskansenbeleid, vakoverschrijdende eindtermen, zorg voor risicoleerlingen enzovoort. Al deze zaken worden opgenomen in de inspectieverslagen.
De inspectie biedt de scholen ook vrijblijvend een gestandaardiseerde vragenlijst, ontwikkeld met wetenschappelijke onderzoekers, aan om te peilen naar het welbevinden van de leerlingen en om na te gaan of scholen in het kader van hun kwaliteitszorg het welbevinden van hun leerlingen bewaken. Ik vind dat erg interessant, maar het gebeurt op vrijwillige basis. Het is wel een signaal als scholen dit aanbieden omdat er enorm veel informatie uit gehaald kan worden. Daarmee beschikken zowel het inspectieteam als de school over een extra informatiebron om een genuanceerd beeld te krijgen van de werking van de school.
Ik ga dan dieper in op het omgaan met conflictsituaties. Het sluitstuk in een geïntegreerde aanpak is de vraag hoe op een goede manier om te gaan met ernstige situaties van pesten. Zoals reeds aangegeven, is de school verantwoordelijk voor een positief schoolklimaat en een preventieve aanpak. Ik vind het cruciaal dat het CLB de eerste partner is en blijft. Het CLB moet haar draaischijffunctie ten volle benutten. Het tijdig beroep kunnen doen op een netwerk van meer gespecialiseerde hulpverleners, is hierbij belangrijk. Immers, binnen de schoolcontext werkt men aan het schoolklimaat, binnen de hulpverlening staat de individuele weerbaarheid van het kind centraal.
Pestsituaties kunnen leiden tot echte conflicten binnen een klas of een school. Er kan in dezen nood zijn aan een onafhankelijke instantie, maar voor mij is het belangrijk dat het CLB kan doorverwijzen. Hierbij kan bemiddeling, herstelgericht werken noodzakelijk zijn. Ik bekijk samen met minister Vandeurzen hoe scholen meer gebruik kunnen maken van de specifieke expertise van de welzijnsdiensten voor herstelgericht werk, de diensten voor herstelrechtelijke en constructieve afhandeling en jeugdhulp. Er is ook een aanbod herstelgericht groepsoverleg (HERGO) dat we toegankelijker zouden kunnen maken voor scholen die geconfronteerd worden met conflictsituaties.
Er is dus echt enorm veel expertise op het terrein, maar soms gaat het erom de sleutel te vinden om het deurtje te openen.
Huizen van het Kind kunnen ook een niet onbelangrijke rol spelen in de ondersteuning van ouders als het gaat over vorming rond pesten als er regionale noden zouden zijn. Beleidsdomeinoverschrijdend werken, is hier dus zeker aan de orde.
Dat zijn de zes krachtlijnen die ik in een eerste ronde wilde meegeven.
Mevrouw Celis, ik heb geprobeerd om de aanbevelingen zoveel mogelijk mee te nemen.
Mevrouw Gennez, u had een vraag gesteld over de peer mediation. We delen dezelfde bekommernis.
Mevrouw Celis, u vroeg een stand van zaken over de resolutie. Ik heb mijn mening gegeven over het multidisciplinair onderzoek. Ik hoop dat u daarmee kunt leven.
Mijnheer De Meyer, uw vraag over Re:Pest heb ik beantwoord.
Mevrouw Jans, ik denk dat uw vraag beantwoord is door de mensen van de Vlor.
Mevrouw Brusseel, u vroeg naar pesten tussen volwassenen. Een geïntegreerd antipestbeleid voor leerlingen kan uiteraard niet losstaan van het beleid dat ook rekening houdt met het welzijn van de personeelsleden. De schoolleiding en het schoolbestuur hebben hier een zeer cruciale verantwoordelijkheid. Ook de begeleidingsdiensten kunnen een belangrijke ondersteunende rol opnemen. In 2010 is er een begeleidingscommissie opgericht van het convenant tussen Onderwijs en de FOD Werk, Arbeid en Sociaal Overleg. Tot eind december 2014 werden vanuit deze begeleidingscommissie opleidingen opgezet voor vertrouwenspersonen en preventie van agressie.
Tot eind 2014 fungeerde de vzw Limits als steunpunt Ongewenst Gedrag op School. Dit steunpunt had de opdracht om informatie en advies te geven over ongewenst gedrag op school en anderzijds meldingen te behandelen en hierbij te bemiddelen in het streven naar een constructieve oplossing waarbij het welzijn van personeelsleden centraal staat. Door de omschakeling van de vzw Limits naar het statuut van een naamloze vennootschap, wordt momenteel onderzocht op welke manier dit steunpunt kan worden vernieuwd, eventueel in samenwerking met de diensten van de koepels en het Gemeenschapsonderwijs.
Nog niet zo lang geleden zijn er ook vragen om uitleg gesteld over conflictsituaties tussen leerkrachten. De arbeidsgeneesheer kan ter plaatse komen om te begeleiden.
Minister, ik wil even benadrukken hoe belangrijk dit voor onze fractie is. We zijn heel tevreden dat de resolutie zal worden uitgevoerd. We zijn ook tevreden met de uitkomst van deze discussie. Voor ons is het cruciaal dat de expertise en het onderzoek dat er is, tot in alle scholen geraakt. Een schoolklimaat – ik heb dat ook zelf kunnen vaststellen – is een conditio sine qua non om goed te kunnen leren, voor leerlingen en leerkrachten. Een leerkracht die goed kan functioneren, is een leerkracht die niet onder stress leeft van een pesterij van een andere leerkracht of een directeur.
Het kan ook een component zijn in het lerarenloopbaandebat. Het beleid van een school moet aandacht hebben voor het aangenaam kunnen werken van een leerkracht, maar ook voor het kunnen oplossen van een conflict. Ik heb de vraag gesteld omdat er verschillende signalen tot bij mij kwamen over het feit dat er nu geen goed mechanisme is voor het aanpakken van het pesten van leerkrachten door directies of door andere leerkrachten. De kern van het probleem zit ook in het feit dat er geen onafhankelijk orgaan is om een klacht af te handelen. Er is wel de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk (EDPB). De gepeste leerkracht moet met zijn klacht terecht bij het EDPB waar zijn werkgever is aangesloten. De werkgever moet zelf het onderzoek betalen en steunen. Als de directie niet echt inziet dat er een probleem is, dan heeft de gepeste leerkracht ook niet echt het gevoel dat hij op een onafhankelijke wijze wordt geholpen. Daarom moet het ook een aandachtspunt zijn. Niet alleen leerlingen moeten ergens terechtkunnen met hun klacht wanneer een conflict niet opgelost geraakt, maar ook leerkrachten hebben daar nood aan.
Ook in de opleiding van de leerkrachten zou er aandacht naartoe moeten gaan, evenals in de opleiding en evaluatie van directies. Alles staat of valt met het belang dat een directeur hieraan hecht. Velen zullen dat uiteraard doen, maar ik krijg signalen vanuit het werkveld dat er ook zijn die daar niet zo sterk in zijn.
Ik denk dat we het hierover de komende maanden nog zullen hebben wanneer we de resultaten krijgen van de plannen die nu in de steigers staan.
De heer De Meyer heeft het woord.
We weten allemaal dat in het onderwijs herhaling belangrijk is, vandaar mijn suggestie.
Minister, u hebt ons een aantal elementen gegeven in verband met Re:Pest. Ik wil u er nog even aan herinneren dat het bijna 120.000 euro heeft gekost om dit spel uit te testen en te ontwikkelen. Sinds 2011 is het op de markt. U hebt ook verteld hoeveel keer het reeds is gebruikt en welke aanvragen er zijn. Minister, ik wil toch de suggestie geven om nog eens in Klasse, Schooldirect en andere kanalen te wijzen op de mogelijkheid om dit te gebruiken. Het is allemaal al gebeurd, maar ik ben begonnen met te zeggen dat herhaling in het onderwijs belangrijk is.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Ik wou het even hebben over twee punten.
Minister, u hebt een toelichting gegeven over peer mediation, waarover mevrouw Gennez een vraag had gesteld. Responsabilisering van de leerling is inderdaad zeer belangrijk, maar ik wil toch de suggestie doen om rekening te houden met de maturiteit van de leerling. Proefondervindelijk is bewezen dat ze geweldige adviezen kunnen geven aan elkaar en dat de maturiteit daarbij een rol speelt.
Ik had nog een bedenking over de vzw Limits. U hebt gezegd dat u zult onderzoeken hoe we hier verder mee omgaan. De vzw Limits heeft enorm veel expertise. Men geeft aan dat er op dit moment geen telefoon meer wordt opgenomen omdat men zit te wachten. Het is misschien een beetje kijken naar elkaar, maar ik denk dat zij vragende partij zijn dat dat heel snel duidelijkheid krijgt.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, dank u om de sense of urgency van het probleem te erkennen en effectief een gecoördineerd actieplan tegen pesten te willen uitwerken. Ik ben blij dat u met betrekking tot de zin uit het regeerakkoord dat de overheid zich terughoudender moet opstellen in het toebedelen van opdrachten aan onderwijs met betrekking tot maatschappelijke problemen, zegt dat u wel degelijk een rol voor de overheid ziet weggelegd. Heel veel stakeholders, de Vlor, de Vlaamse Scholierenkoepel, de Verenigde Verenigingen, heel veel experten in de studies die er bestaan, ook internationaal, dringen aan op die sturende rol. Ik denk dat het breder is dan onderwijs, maar dat we ook vanuit de centrale onderwijsbevoegdheid zeker een uniform beleidskader moeten versterken, dat de scholen de tools geeft om die belangrijke problematiek aan te pakken.
Ik vind dat we nog niet zo gek ver staan in het in kaart brengen van het fenomeen. Ik pleit niet voor dure studies. Ik denk wel dat we beter moeten monitoren dan vandaag het geval is. Je ziet de gegevens van het onderzoeksproject DICA. Je ziet heel sterk gemediatiseerde gevallen die opduiken, maar dat zijn al de heel zware problematieken. Zo ver hoeft het gelukkig niet altijd te komen. Ik denk dat we moeten investeren in het preventieve karakter, het in kaart brengen van weerbaarheid van leerlingen, het omschrijven van situaties die kunnen leiden tot grensoverschrijdend gedrag en tot de pestproblematiek. Dat kan volgens mij door het uitwisselen van gegevens vanuit concrete schoolsituaties en vanuit ‘good practices’, die we veel meer kunnen delen dan vandaag het geval is.
We hebben nood aan praktijkgericht onderzoek om methodologieën te ontwikkelen die bijna instapklaar zijn voor scholen, ouders, leerkrachten en directies. We hebben ook nood aan praktijkgerichte ondersteuning, zeker voor de peer mediation. Ik ben heel blij, minister, dat u daarop inpikt. Sommige scholen hebben al specifiek een peer mediator. Het KTA in Mechelen bijvoorbeeld, een concentratieschool, met 88 procent doelgroepleerlingen, werkt met iemand in de school die de vorming organiseert van de leerkrachten maar ook van leerlingen, om die peer mediation te kunnen opnemen. Het is immers ontzettend belangrijk dat je de leerlingen daarrond vormt, anders kan het uitmonden in nieuwe situaties van onevenwicht. Pestgedrag ontstaat eigenlijk in situaties van onevenwicht, van groepsdruk. Haantjes of leiders creëren tussen jongeren, is ook gevaarlijk. Dat moet heel goed gemonitord en bewaakt worden. Dat zit ook in een trial-and-errorproces. Heel veel ervaring hebben wij daar nog niet mee omdat de participatieve schoolcultuur in bepaalde scholen nog kan worden versterkt.
U zegt dat we nood hebben aan een centraal infopunt om alle informatie te centraliseren. Ik denk dat dat juist is en dat dat overeenstemt met de vraag van de stakeholders in de Vlor.
U zegt dat een aantal actoren binnen het onderwijslandschap, zoals de CLB’s en de pedagogische begeleidingsdiensten, nog nadrukkelijker een rol moeten spelen en in de beheersovereenkomsten nadrukkelijker hun engagement opnemen om die pestproblematiek te behandelen en in kaart te brengen. Maar er is aan de CLB’s en de pedagogische begeleiding wel een zware besparingsinspanning gevraagd. Ziet u mogelijkheden om in het kader van een globaal antipestbeleid eventueel in extra middelen te voorzien? Want anders vrees ik dat ze snel ondergesneeuwd zullen geraken door te veel nieuwe opdrachten die we hun toebedelen.
Tot slot denk ik dat het zeer zinvol is, ook in het kader van projecten rond mediawijsheid en algemene welzijnsproblematieken, om een horizontaal antipestbeleid te ontwikkelen. Dat overstijgt onderwijs. Maar een van de kerntaken van onderwijs is, zoals ik al zei, het vormen van weerbare burgers. In die zin zal de problematiek ook in andere domeinen verkleinen als die kernopdracht van onderwijs ten volle wordt waargemaakt
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, u gaf aan dat we moeten opletten om niet te spreken in de tweedeling van dader en slachtoffer. De vraag is: waarom doen de ‘daders’ dat? Wanneer is pesten, pesten, en wanneer gaat plagen over in pesten? Dat is een zeer persoonlijk en moeilijk te vatten verhaal, waar het soms ook mis gaat in scholen. Leerlingen vinden dat ze gepest worden. Leerkrachten zeggen: ze plagen maar, dat is niets. Dan krijg je erbovenop het verhaal dat een kind zich niet au sérieux genomen voelt.
Ik weet dat ik een paar keer in dader en slachtoffer heb gesproken omdat mijn insteek vooral is dat ik het belangrijk vind dat we slachtoffers effectief in bescherming nemen. We moeten duidelijk blijven zeggen, en scholen, leerkrachten en directies blijven ondersteunen dat ze mogen zeggen tegen degenen die pesten, dat wat zij doen, niet kan. Het is niet het slachtoffer dat een fout begaat, maar het is degene die pest, die grenzen, normen en regels overschrijdt. Dat is de insteek die ik wil meegeven. Dat wil niet zeggen dat je pesters aan de schandpaal moet nagelen en dan denken dat het opgelost is. Zeker en vast niet, integendeel.
Uiteraard is het een taak van onderwijs om in het stuk dat ik ‘attitude en vorming’ noem, te leren omgaan met allerlei vormen van interrelationele communicatie die al of niet kwetsend kan zijn. Wat wil ik daarmee zeggen? Opgroeien betekent ook leren omgaan met bepaalde communicatie of zaken die in uw richting komen, waar je het niet mee eens bent en die je kwetsen. Dat is zeer uitgebreid opgenomen in een aantal vakoverschrijdende eindtermen. Het kan geen kwaad om daarop te wijzen. Maar pesten ‘an sich’ is toch een aparte problematiek, die mevrouw Celis al meermaals onder de aandacht heeft gebracht en die we ook op die manier moeten behandelen.
Minister Crevits heeft het woord.
Dank voor de aanvullende opmerkingen. Ik denk dat we veel bezorgdheden delen.
Wat betreft het infopunt heb ik een onderscheid gemaakt. Ik denk dat we het materiaal dat beschikbaar is, goed moeten ontsluiten. Als het gaat over de plaats waar actoren elkaar ontmoeten, denk ik dat de Vlor de geëigende plaats is om elkaar te zien.
Ik verwijs naar wat mevrouw Gennez zei over de besparingen. Ik ben het er eigenlijk niet mee eens als je zegt dat als het CLB of de pedagogische begeleidingsdienst die taak moet opnemen, er dan meer geld moet zijn. Ik vind het een kerntaak van de pedagogische begeleiding om dat mee te pakken in de intrinsieke werking. Ik heb ook gezegd dat ik dat in het plan ga steken. Dat is zo elementair. Idem dit voor het CLB.
Ik ben het er wel mee eens dat de kerntaken van de CLB’s goed afgebakend moeten zijn. De audit zal daar de katalysator voor zijn. Ik stel zelf in de praktijk al vast dat de taken van de pedagogische begeleiding en het CLB niet altijd even duidelijk onderscheiden zijn. Zo verlies je natuurlijk efficiëntie. Je moet elkaar respecteren in de rol die je hebt, en niet permanent elkaar overlappen in wat je doet. Daar moeten we iets consequenter in zijn, ook als overheid.
Wat de extra taken voor de overheid betreft, maak ik echt wel onderscheid tussen wat en hoe. We hebben dezelfde visie over het doel, maar ik zal als Vlaams minister of als Vlaamse overheid niet gaan opleggen hoe de scholen bepaalde zaken moeten aanpakken. Ik geloof in de kracht van de scholen. We moeten zorgen dat ze zo goed mogelijk alle informatie krijgen. We staan nog niet waar we moeten staan, vind ik.
We moeten het fenomeen in kaart brengen. U keek vreemd toen ik zei wat de inspectie al allemaal heeft. Ik zal de vragenlijst toch nog eens bekijken, ik weet niet of het nog minder vrijblijvend kan. Ik zal dat met de scholen bekijken. We kunnen daar veel uit afleiden in verband met de grootte van het fenomeen in een school. Onderschat de reactie van de scholen niet, ze zijn niet zo dol op het invullen van vragenlijsten.
Als we in de toekomst willen werken aan interne kwaliteitsbewaking in de school zoals de universiteiten en hogescholen dat willen doen, zullen we sowieso zulke dingen moeten doen. De feedback van leerlingen is cruciaal om het schoolbeleid goed te ontwikkelen. Misschien hebben we daar wel een sleutel om meer kennis te verwerven.
Ik ga dat met de inspectie bekijken maar ik doe nu geen beloftes. Misschien kan het niet zonder nieuw instrument en/of nieuwe studie rond de effecten, mevrouw Gennez, terwijl ik weet dat het niet helemaal duidelijk zal zijn. Misschien kan de informatie rond de inspectie wat beter worden ontsloten zonder school per school te gaan oordelen. We moeten eerst de bestaande instrumenten gebruiken.
Mevrouw Brusseel, u hebt de knelpunten aangehaald. Vzw Limits, de expertise betwist dat niet. Dat proberen we zo snel mogelijk op te lossen.
De relatie tussen leraren en directies zit vaak scheef. Dat is nieuw voor mij. Ik hoor soms schrijnende verhalen, ik kan natuurlijk niet in detail gaan. Daar zijn instrumenten voor nodig. Er bestaat al heel veel, maar we moeten ze meer gestructureerd proberen in te zetten. Veel leraren wachten heel lang of hebben niet de kracht om hun klachten naar buiten te brengen.
Ze zijn bang omdat de directie volgend jaar beslist over hun uurrooster en dergelijke. Zelfs wie vastbenoemd is, heeft soms schrik.
Het komt altijd op hetzelfde neer. De kracht van een school, een team, een schoolbestuur kan sterk verschillen. Er is vrijheid van onderwijs, scholen organiseren zichzelf.
Sommigen waarschuwen dat de ‘peer mediation’ ook slecht kan zijn. Dat is juist. Ik zou echt willen vertrekken vanuit een basisvertrouwen, ook naar de leerlingen. We moeten dat eens durven zeggen. Trouwens, dit is niet voor elke leerling weggelegd. Van de jongeren die ik goed ken, kan ik zo zeggen wie dit misschien graag zou opnemen. Ze moeten ook leren omgaan met het mislukken van bemiddeling. Maar ik geloof wel in de positieve effecten van peer mediation. Het is niet omdat we er nu nog niet zoveel ervaring mee hebben, dat we dit moeten laten schieten. Onderschat de ervaring echter niet. Ik heb het de afgelopen weken hier en daar wat bekeken, er bestaat al heel wat in Vlaanderen. Waar leerlingenparticipatie evident is, vindt dit veel gemakkelijker ingang. Ik ga scholen natuurlijk niet verplichten om dit op te nemen. Als minister vind ik het wel belangrijk om dat vertrouwen te uiten.
Ik wil ook nagaan hoe we de coachingprogramma’s kunnen versterken. Dat is voor mij belangrijk. Ik ga natuurlijk niet zomaar mensen aanduiden. Dat is evident. Ik verneem dat de Vlaamse Scholierenkoepel zeer enthousiast is en daar mee de schouders wil onder zetten. Dit is in het hele debat nog niet echt expliciet aan bod gekomen, maar dit kan ons vertrouwen in de leerlingen een beetje versterken.
Ik ben het eens met de randbemerkingen die hier werden gemaakt, alleen wil ik niet ageren vanuit wantrouwen, want dan krijgen we weer een boek vol voorwaarden. Ik wil net het omgekeerde.
Mevrouw Gennez, u sprak over Mechelen, maar we hebben er nog. Ga eens bij Pax Christi langs: die hebben ook van die programma’s. Er bestaat een heel netwerk in Vlaanderen. Netwerk Onderwijs Mediation gaat naar de scholen met zo’n aanbod. We kunnen er echt wel rond werken. Nogmaals, dat moet zeker gebeuren vanuit een kader dat u schetst, dat is evident, maar wat mij betreft vanuit een vertrouwensvolle houding.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Ik sluit me aan bij de opmerking van mevrouw Brusseel. Heel wat leerkrachten zijn inderdaad bang om te reageren omdat ze pestgedrag ondervinden. Desalniettemin zijn er ook die de weg gevonden hebben naar instanties waar ze een luisterend oor en hulp verwachten. De structuur zit vaak wel zo in elkaar dat die terugkoppelt naar een scholengroep of -gemeenschap waarbij het probleem opnieuw hetzelfde is omdat pester en slachtoffer – directie en leerkracht dus – weer oog in oog met elkaar komen te staan. Zo wordt het probleem versterkt. We moeten nagaan hoe we daar efficiënter zaken kunnen loskrijgen om naar een oplossing te gaan in plaats van problemen te versterken of te vergroten.
De toelichting en de vragen om uitleg zijn afgehandeld.