Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, mijn vraag om uitleg gaat wat verder in op een actuele vraag die twee weken geleden is gesteld in de plenaire vergadering over crisisjeugdhulp naar aanleiding van het feit dat het crisisteam van het centrum algemeen welzijnswerk (CAW) in Antwerpen toen niet bereikbaar was en de deuren sloot. Daarmee slaakten de medewerkers een noodkreet omwille van de hoge werkdruk en het uitvallen van een aantal personeelsleden.
Een crisisteam komt in actie wanneer het melding krijgt van een acute crisissituatie of situaties waarin reguliere hulp geen antwoord biedt. In eerste instantie wordt er getracht om te bemiddelen. Indien nodig wordt gezocht naar gerichte hulp, begeleiding en eventueel een plaatsing voor de betrokken kinderen en jongeren.
De meldingen bij het crisisteam in de provincie Antwerpen liggen beduidend hoger dan in de andere provincies. Zo zou men in Antwerpen dubbel zoveel oproepen hebben gekregen als in Limburg.
Minister, in uw beleidsnota lezen we: “We versterken in elk geval de crisisjeugdhulpverlening, o.m. door haar ook mogelijk te maken en beschikbaar te stellen in een gerechtelijke context. We werken hiertoe aan een verbeterd kader voor de gedeelde inzet van crisisjeugdhulp in de regionale crisisnetwerken.”
Het actieplan jeugdhulp, dat heel recent is uitgewerkt, bepaalt met betrekking tot crisishulpverlening in actie 14 het volgende: “We werken toe naar een nauwe samenwerkingsrelatie tussen de crisismeldpunten en de intersectorale toegangspoort met het oog op het garanderen van hulpverlening voor alle minderjarigen in urgente en minder dringende situaties waarbij niet-rechtstreeks toegankelijke hulp aangewezen is.
We streven middels een intersectorale financiering naar een efficiënte inzet van een verzekerd aanbod in situaties waar urgent hulp moet worden geboden, zowel in een vrijwillige als een gerechtelijke context. Het is hierbij de uitdrukkelijke doelstelling alle meldingen, zowel vanuit de burger als de justitiële context te stroomlijnen naar één gemakkelijk bereikbaar en beschikbaar aanbod. We bouwen daarenboven aan een structurele samenwerking met andere actoren op het terrein die met soortgelijke urgente vragen geconfronteerd worden, zoals bijvoorbeeld de urgentie en crisishulpverlening in de ziekenhuizen en meer specifiek binnen de psychiatrische afdelingen. In 2015 worden lopende projecten geëvalueerd in functie van toewerken naar een reguliere werking.”
De problematiek kwam ook aan bod naar aanleiding van een actuele vraag tijdens de plenaire zitting van 11 februari 2015. We konden vernemen dat Antwerpen drie extra medewerkers zou krijgen voor het crisisteam jeugdhulp en dat u negen voltijds equivalenten bijkomend plant voor heel Vlaanderen.
Minister, in de begroting 2015 is in 3 miljoen euro bijkomend voorzien voor jeugdhulp. Kunt u meer concreet aangeven waaraan deze extra middelen zullen worden besteed en in welke uitbreidingen er voorzien is? Op welke wijze zal de evaluatie van de lopende projecten zoals vermeld in actie 14 gebeuren? Hoeveel oproepen ontvingen de verschillende crisisteams de voorbije jaren? Bestaan er significante verschillen tussen de regio’s en hoe wordt daarop ingespeeld? Dat crisishulpverlening nodig is, staat buiten kijf. Beter is natuurlijk dat via preventie en het reguliere aanbod kan worden vermeden dat mensen terecht moeten bij crisishulpverlening. Hoe verhouden de inspanningen met betrekking tot preventie en de rechtstreeks toegankelijke hulp zich ten aanzien van de crisishulpverlening?
Mijn laatste vraag is delicaat, maar ik durf ze toch te stellen. Crisishulpverlening en een crisismeldpunt zijn absoluut nodig. Om deze dienst zo goed mogelijk te laten werken, is het natuurlijk van belang dat oneigenlijk gebruik ook wordt vermeden. Zijn er signalen dat er ook een oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van crisishulp? Zo ja, welke? Op welke manier wordt het beleid hierop afgestemd?
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik heb twee korte en concrete vragen omdat hierover in de plenaire vergadering al is gedebatteerd.
Minister, bent u op de hoogte van een aantal signalen die ik alleszins opvang van mensen uit de crisishulp en van mensen van de sociale dienst van de jeugdrechtbank en die gaan over een daling van het aantal aanvragen ‘rechtstreeks toegankelijke hulp’? Dat zou eventueel een onbedoeld effect zijn van het decreet Integrale Jeugdhulp en dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn. Een aantal mensen hebben mij gezegd dat ze het gevoel hebben – en dat blijkt ook uit de cijfers van Vlaams-Brabant: plus 200 procent aanvragen in crisisjeugdhulp – dat er veel meer binnenkomt in crisisjeugdhulp dan in het verleden en dat er minder binnenkomt via de reguliere of rechtstreeks toegankelijke kanalen.
Mijn tweede vraag gaat over een rekensommetje. Minister, u hebt in negen bijkomende vte’s voorzien voor de crisisjeugdhulp. Drie daarvan gaan er naar Antwerpen. In Vlaams-Brabant is men vragende partij voor vier extra mensen om de werkload aan te kunnen. Dan rest de vraag wat Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Limburg krijgen. Minister, hoe wilt u de vte’s concreet verdelen over de verschillende crisismeldpunten?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Zoals u weet, is het versterken van de crisishulp in Vlaanderen een prioritaire actie uit het Actieplan Jeugdhulp. Voor de uitvoering en de realisatie van het actieplan alsook voor de consolidatie van het decreet betreffende de Integrale Jeugdhulp kiezen we bewust voor een andere aanpak. De grootste vernieuwing hierbij zit in de installatie van een gemengde stuurgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van de administraties, het werkveld en de gebruikers. Dit gemengde forum moet zorgen voor een bredere afstemming en een grotere gedragenheid bij de initiatieven die we binnen de jeugdhulp nemen. Zowel het werkveld als de gebruikers krijgen hierin een duidelijk mandaat.
Een van de eerste taken die de gemengde stuurgroep heeft opgenomen, was het vastleggen van de prioriteiten voor de realisaties uit het Actieplan Jeugdhulp in 2015. Op basis van de dertig acties in het Actieplan Jeugdhulp en binnen de budgettaire marge van 3 miljoen euro werd expliciet gevraagd: “Welke acties schuiven we in 2015 prioritair naar voren?”
Er bestond binnen de gemengde stuurgroep grote consensus om prioritair te investeren in de uitbreiding van het rechtstreeks toegankelijke mobiel aanbod dat snel en preventief ingezet kan worden. Het is de verwachting om een gedifferentieerd aanbod binnen de brede instap en de probleemgebonden hulp te ontwikkelen dat gericht kan zijn op verschillende noden, bijvoorbeeld initiatieven op het snijvlak tussen onderwijs en welzijn. Dit kan gaan over het versterken van het aanbod van de time-outinitiatieven om schooluitval te vermijden. Daarnaast werd ook de cultuursensitieve zorg en het voorkomen van uithuisplaatsing voor gezinnen met jonge kinderen als prioriteit naar voren geschoven, dit al naargelang de regionale behoeften.
Er is ook gevraagd om te investeren in de versterking van de crisismeldpunten en het aanbod inzake crisisbegeleidingen en -interventies. Concreet betekent dit voor de crisisjeugdhulp de versterking van de crisisnetwerken met 9 voltijdsequivalenten. Dit is een budget van ongeveer 550.000 euro, waarvan in de opstart voorzien wordt op 1 maart. Daarnaast creëren we 48 bijkomende plaatsen crisishulp aan huis, goed voor ongeveer 400.000 euro.
De heer Parys vroeg hoe die negen vte’s verdeeld zijn. We zijn onze hulplijn aan het consulteren, maar ik weet dat daarvoor toch wel een geobjectiveerde aanpak is gebruikt, dat men analyses heeft gemaakt over het gebruik en de impact daarvan. Op basis daarvan heeft men, in overleg trouwens met de betrokkenen, die negen verdeeld.
De prioriteiten voor de versterking van het rechtstreeks toegankelijke aanbod worden in een oproep, die momenteel voorbereid wordt, verwerkt en zullen op korte termijn binnen de jeugdhulpsectoren verspreid worden. We verwachten ook hier dat de beoogde investeringen snel, in de loop van dit jaar, operationeel zullen zijn.
Daarnaast wordt binnen de budgettaire marge ook voorzien in de doorstart van de Succursale, een nieuwe gesloten afdeling binnen de gemeenschapsinstellingen. Dit betekent een bijkomende capaciteit voor achttien jongens.
Een andere actie ook opgenomen in het plan met name het zoeken naar gepaste antwoorden voor jongeren met een zeer complexe problematiek – dit is een combinatie van mentale handicap met geestelijke gezondheidsproblemen – wordt momenteel ook in die zin zeer concreet voorbereid. Binnenkort vertrekt een oproep naar de initiatiefnemers om voorstellen in te dienen om het aanbod uit te breiden. We voorzien hiervoor in 2 miljoen euro vanuit het uitbreidingsbeleid voor personen met een handicap.
De drie belangrijkste projecten, namelijk Libel, Crisis kwadraat en Salamander, focussen zich in hun werking alle drie op de samenwerking tussen crisisjeugdhulp en crisishulp in de geestelijke gezondheidszorg maar hanteerden daarbij soms andere uitgangspunten of finaliteiten. Zo beoogde Libel een integratie van de beide circuits, waar Crisis kwadraat expliciet koos voor een nauwe samenwerking, maar geen integratie. De projecten zullen in 2015 hun eindrapport met beleidsaanbevelingen aanleveren. We willen de conclusies, knelpunten en goede praktijken vergelijken, en de kritische succesfactoren identificeren om tot een samenwerking te komen in alle regio’s. We kijken in die context ook uit naar de voorstelling van de federale gids die het concrete actieplan moet omvatten voor de implementatie van de zorgcircuits in de geestelijke gezondheidszorg voor kinderen en jongeren.
De constructie van zorgnetwerken in de geestelijke gezondheidszorg lijkt ons een belangrijke randvoorwaarde voor een efficiënte samenwerking met het netwerk van de jeugdhulp. De afstemming met de integrale jeugdhulp is hier een belangrijk aandachtspunt.
Naast deze drie projecten is het zeer belangrijk te vermelden dat een zeer expliciete actie binnen het actieplan de permanente evaluatie en remediëring van het decreet Integrale Jeugdhulp is. Op dit moment loopt er een gerichte oproep aan alle actoren binnen de gemengde stuurgroep om vijf prioritaire voorstellen tot verbetering te doen. Deze voorstellen worden in de maand maart door een ad-hocwerkgroep verder verwerkt.
Er zijn natuurlijk verschillen tussen de regio’s inzake het aantal minderjarigen die zich vertalen naar het aantal oproepen bij de crisismeldpunten. De crisismeldpunten zijn dan ook niet op dezelfde wijze samengesteld. Dat is belangrijk. Het ene meldpunt heeft meer medewerkers dan het andere. In totaal zijn op dit moment 29,7 voltijdse equivalenten (vte) tewerkgesteld in de meldpunten. Die zijn als volgt verdeeld over Vlaanderen en Brussel: 7 voor de regio Antwerpen, 3,5 voor de regio Limburg, 4,2 voor de regio Brussel, 5,8 in Oost-Vlaanderen, 4,4 in Vlaams-Brabant en 4,7 voor West-Vlaanderen. Zoals al gemeld versterken we deze meldpunten voor Vlaanderen nu met 9 bijkomende voltijdse equivalenten. Het ene meldpunt doet zelf interventies, het andere vertrouwt dat toe aan externe partners.
We hebben de resultaten van onze externe bevraging binnen. Antwerpen gaat 3,5 vte bij krijgen, Turnhout/de Kempen 0,5, Vlaams-Brabant 1,8, Oost-Vlaanderen 1, West-Vlaanderen 1,2 en Limburg 1. Dat is de verdeelsleutel die is afgesproken.
Het voordeel van het werken met duidelijke uniform georganiseerde meldpunten inzake crisisjeugdhulp is dat we voor Vlaanderen over een uitgebreide registratie beschikken. Ik wil dat nog even benadrukken, gelet op een vaak gehoorde kritiek in de commissie. Toen het over de jeugdhulp ging, werd al te vaak geduid op het ontbreken van cijfergegevens en monitoring van de instroom in de jeugdhulp.
Wat het aantal oproepen betreft respectievelijk voor de jaren 2009 tot en met de eerste drie kwartalen van 2014 hebben we de volgende cijfers. We geven ze mee per regio. Voor de regio Antwerpen betrof het 856, 884, 825, 868, 1266 en 1547 oproepen. Voor de regio Brussel gaat het over 144, 42, 79, 140, 153 en 172 oproepen. In Limburg registreerde het meldpunt 194, 197, 270, 288, 460 en 536 oproepen. In Oost-Vlaanderen betrof het 461, 462, 474, 485, 597 en 851 aanmeldingen. In Vlaams-Brabant waren er 175, 221, 223, 245, 347 en 540 oproepen, en tot slot voor de regio West-Vlaanderen 525, 615, 625, 726, 729 en 877 oproepen.
We merken dus in alle regio’s een eerste grote stijging in 2013. Een verklaring hiervoor is onder meer de uitbouw van die meldpunten natuurlijk. Verder zijn de grotere bekendheid van de meldpunten en de systematische versterking in de regio’s eveneens verklarende factoren. Zoals u weet, werd het aantal potentiële aanmelders ook uitgebreid. Zo is het nu mogelijk voor cliënten of hun omgeving om een melding te doen. Daarnaast werd de groep aanmelders uitgebreid met de gerechtelijke jeugdhulp, namelijk: de jeugdrechtbanken en hun sociale diensten.
Naast deze verklaringen moeten we ons durven af te vragen of er zich maatschappelijke oorzaken, evoluties voordoen die een verklaring kunnen zijn voor een stijging van het aantal crisissituaties waarbij kinderen en jongeren betrokken zijn. Vaak wordt hier onder andere gewezen op het complexer worden van gezinssituaties en/of de problematieken waar kinderen en jongeren mee kampen.
Ook hiervoor moeten we binnen de systematische uitrol van het actieplan oog hebben en bekijken of we hier vanuit de monitoring van het jeugdhulplandschap evidentie voor vinden.
Daarnaast moeten we ook nauwgezet opvolgen of er andere elementen in het vernieuwde jeugdhulplandschap spelen. Bijvoorbeeld dat de grotere toegankelijkheid en de snelle bereikbaarheid en inzetbaarheid van het meldpunt zorgen voor een aanzuigeffect. Die terechte vraag moeten we evalueren, wat we nu iets beter kunnen aan de hand van de betere monitoring. Dit zijn net de zaken die ook door de gemengde stuurgroep hoog op de agenda worden gezet. Men is het erover eens dat de crisismeldpunten in de eerste plaats een subsidiaire rol moeten spelen en dat daarnaast blijvend moet worden gezocht naar alternatieven. Ik kom daar verder op terug.
Hoe verhouden de inspanningen met betrekking tot preventie en de rechtstreeks toegankelijke hulp zich ten aanzien van de crisishulpverlening? Uit de analyses zal blijken dat het duidelijk een en-enverhaal is. Op basis van de prioriteiten en de acties in het Actieplan Jeugdhulp is het zeer duidelijk dat we ervoor kiezen om zowel in reguliere rechtstreeks toegankelijke hulpverlening als in het crisisaanbod te investeren. Dit dubbele spoor, dat ook door de gemengde stuurgroep wordt onderschreven, moet op het terrein voor meer en een gedifferentieerde capaciteit zorgen, waardoor we tijdig en gepast met preventieve vragen kunnen omgaan zonder dat die naar crisisjeugdhulp dreigen te escaleren.
Ik verwijs hier naar de versterking van het aanbod positieve heroriëntering, het zogenaamde Colombusproject, met 500.000 euro, dat al beslist werd op 1 januari. Dat is niet onbelangrijk, gelet op het feit dat de vraag om deze methodiek over heel Vlaanderen beschikbaar te maken, al herhaaldelijk werd gesteld. We doen dat nu, mede op basis van de goede resultaten die deze aanpak kan voorleggen.
Dan was er een vraag over mogelijk oneigenlijk gebruik. Het is inderdaad belangrijk nogmaals te benadrukken dat die meldpunten noodzakelijk zijn. Ze zijn 24 op 24 uur bereikbaar en treden indien nodig zeer snel op via een korte interventie in het gezin. Zo’n meldpunt heeft als eerste opdracht om tijdens een gesprek met de aanmelder na te gaan of er sprake is van een crisissituatie. Een crisissituatie wordt hierbij omschreven als een acuut beleefde noodsituatie waarin onmiddellijk hulp moet worden geboden. Dit wordt concreet begrepen als een situatie waarin het gezinsfunctioneren plots ernstig is verstoord of een onmiddellijke actie is vereist om mogelijke schade aan personen te voorkomen. Er wordt tevens samen met de aanmelder afgetoetst of en waar het gezin extra steun kan vinden om de dagdagelijkse routine toch te blijven opnemen. Dat kan bijvoorbeeld ondersteuning zijn door een familielid, of de hulpverlener waar het gezin snel op gesprek kan gaan.
In deze aftoetsing door het meldpunt wordt ook nagegaan of de aanmelder weet heeft van de mogelijkheden tot inschakelen naar een tijdelijk crisisverblijf, bijvoorbeeld wanneer er al contextbegeleiding lopende is. We kunnen nooit echt spreken van oneigenlijke oproepen. Dat zou de betrokkenheid en het engagement van de aanmelder zeker tekort doen. De confrontatie met een gezin in crisis brengt een grote stress mee voor de hulpverlener die snel een oplossing wil en moet vinden voor zijn cliënt. De vraagverheldering en het consult van het meldpunt kunnen samen met de aanmelder zorgen voor een eerste optreden en rustmoment in een dergelijke crisissituatie.
Wel cruciaal is natuurlijk dat het crisismeldpunt zijn subsidiaire karakter behoudt, zoals ook duidelijk gesteld in het standpunt van de gemengde stuurgroep en het pleidooi om meer structureel en preventief te kunnen optreden door de uitbreiding van het rechtstreeks toegankelijke aanbod en door die uitbreiding ook de mogelijkheden tot aansluiting, na een crisissituatie, bij het reguliere aanbod te versterken.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, toen de problematiek twee weken geleden ter sprake kwam, heb ik een vraag om uitleg ingediend, maar die werd niet als actuele vraag geagendeerd omdat er al eerder een actuele vraag was ingediend, wat volledig terecht is. Ik heb me toen afgevraagd of ik op basis van uw antwoord mijn vraag zou herwerken of niet.
Minister, ik ben nu toch tevreden dat ik dit hebt gedaan: omdat u hier toch wel veel meer informatie kunt geven, heb ik veel meer kunnen leren dan alleen maar tijdens dat korte moment in een plenaire vergadering, naar aanleiding van een actuele vraag.
U zegt dat het een en-enverhaal is. Ik denk dat we dat allemaal goed vinden. Er is een uitbreiding van zowel het reguliere aanbod als het crisishulpaanbod. Het was trouwens in de commissie Radicalisering dat de heer Bedert, toen hij daar zijn betoog hield, heeft gezegd dat dit het advies was van de gemengde werkgroep. Ik denk dus dat we er tevreden over zijn dat daar ook op die manier op wordt ingegaan. Voor de rest noteer ik dat er nog een oproep komt en dergelijke, dat u dus nog niet helemaal concreet kunt zeggen waaraan alle bijkomende middelen zullen worden besteed.
Wat ik toch ook wel onthoud en belangrijk vind, is dat u zegt dat er niet overal op dezelfde manier wordt gewerkt. We hebben toen ook gezegd dat er een onderscheid is tussen wat het crisismeldpunt en wat de interventie is. Nu hoor ik van u dat dit zelfs regionaal door elkaar loopt en dat men niet overal op dezelfde manier werkt. Dan is de vraag natuurlijk ook: wat vergelijk je met elkaar? Hoe verhouden de cijfers zich tegenover elkaar?
U zegt ook terecht dat de analyse moet worden gemaakt. Ongetwijfeld is dat surplus qua aanmeldingen mee het gevolg van de bekendheid, van het feit dat er meer aanmelders zijn en zo, maar heeft dat ook een maatschappelijke oorzaak? Die analyse moet gebeuren.
Ik denk dat we het er ook allemaal over eens zijn dat die crisismeldpunten en de hulpverlening zelf echt alleen maar een subsidiaire rol moeten spelen, dus dat we echt ook moeten inzetten op het vermijden daarvan.
Mevrouw Schryvers, we hebben de vraag inderdaad toegelaten net omdat ze complementair was aan wat in de plenaire vergadering is behandeld.
Minister, wat het oneigenlijk gebruik betreft, denk ik dat iedereen die doelstelling deelt. Alleen legt u in uw antwoord – en ik zal het nog eens in detail moeten nalezen – vrij veel de nadruk op de noodsituatie en de stress die dat met zich meebrengt bij iemand die ermee wordt geconfronteerd. Dan moet men proberen die vraag via vraagverduidelijking tot haar ware proporties te herleiden. Misschien vat ik het wat overdreven samen op die manier. Als je echter met mensen op het terrein praat, dan merk je dat daar gewoon toch ook wel de factor is bijgekomen dat net het bestaan van de toegangspoort en de procedure die daarmee gepaard gaat, aanleiding geeft tot bijkomende vragen in het circuit van de crisishulp. Ik meen dat dit mee in overweging zal moeten worden genomen bij de evaluatie van de toegangspoort. Ik denk dat het te kort door de bocht is als u stelt dat het door de stress van de noodsituatie is dat men alle middelen probeert te benutten. Het lijkt me meer dan raadzaam dat men bij een evaluatie bijkomende vragen qua crisishulp – ik ga het ook niet hebben over oneigenlijk gebruik – mee in ogenschouw neemt.
U hebt cijfers genoemd per provincie met betrekking tot het inschakelen van de hulplijn. Het zou ook wel nuttig zijn om die te spiegelen aan de vragen. Ik ben me ervan bewust dat praktijken anders zijn. De vraagzijde zal dus ook wellicht anders worden ingevuld. Om de reële inspanning netto te kunnen inschatten, lijkt het me ook wel nuttig te weten wat de vraag was als men er in Oost-Vlaanderen één voltijdsequivalent bij krijgt, wat de vraag was als er in Vlaams-Brabant twee bij komen. Het lijkt ons als parlement toch wel nuttig te weten in hoeverre u tegemoetkomt aan de vragen uit de sector, gegeven de geografische verschillen.
Ik ben het er absoluut mee eens dat we bij zo’n reorganisatie na een jaar zullen moeten bekijken welke dynamieken in dat systeem spelen, beginnen te spelen en beter niet zouden spelen. Dat is ook de reden waarom we die stuurgroep in de zomervakantie operationeel zullen maken. Dat lijkt me ook logisch: je moet zien wat er gebeurt. We zullen nu voor de eerste keer ook die flow kunnen zien. Dat konden we vroeger eigenlijk nauwelijks. Het is inderdaad belangrijk om te weten of wat de heer Parys zegt, wat u zegt zo is. Gaan mensen naar de crisishulp omdat ze denken op die manier sneller in het circuit te geraken, of niet? Dat moeten we dus inderdaad evalueren.
Als het resultaat van die inspanning van die negen wordt gepresenteerd, kunnen we inderdaad zien waarvoor die worden gebruikt en wat de ene wel doet en de andere er niet mee doet. Dat zullen we mee in overweging nemen. Dat is natuurlijk ook wel belangrijk om te weten. We weten bijvoorbeeld dat men in Antwerpen de overtuiging heeft dat men onmiddellijk ook een interventie moet kunnen doen via het team van het crisismeldpunt. Bij anderen wordt dat dan onmiddellijk naar een partner crisishulp aan huis doorgestuurd. Dat zijn verschillende manieren om die caseloads te kunnen verantwoorden of uitleggen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.