Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Saeys heeft het woord.
In het kader van het attractiviteitsprogramma voor verpleegkundigen voorziet de Federale Regering in een premie voor verpleegkundigen die een bijzondere beroepsbekwaamheid of bijzondere beroepstitel hebben verworven.
Om die titel of bekwaamheid te verkrijgen, moeten verpleegkundigen een bijkomende opleiding volgen. De erkenning wordt toegekend voor onbepaalde duur, maar het behoud ervan is afhankelijk van het volgen van een permanente vorming en van het presteren van 1500 uren bij patiënten in een erkende dienst, erkende functie of in een erkend zorgprogramma in ziekenhuizen die in deze specialisatie voorziet of in een woonzorgcentrum. De premie bedraagt 1.205,58 euro voor verpleegkundigen met een bijzondere beroepsbekwaamheid en 3.616,84 euro voor verpleegkundigen met een beroepstitel.
Sinds 2013 bestaat er een bijzondere beroepsbekwaamheid voor palliatieve zorgen. Verpleegkundigen met een beroepsbekwaamheid die werken op bepaalde afdelingen en in bepaalde functies in een ziekenhuis of een woonzorgcentrum genieten vandaag deze premie.
Verpleegkundigen met een bijzondere beroepsbekwaamheid palliatieve zorgen die werken in de thuiszorg hebben geen recht op een premie. Het gaat om referentieverpleegkundigen in de palliatieve zorgen, thuisverpleegkundigen en verpleegkundigen die werken bij een multidisciplinaire begeleidingsequipe en in dagcentra palliatieve zorg. De verpleegkundigen met een bijzondere beroepsbekwaamheid van de multidisciplinaire begeleidingsequipe zijn verpleegkundigen die aan huis gaan bij palliatieve patiënten en daar hun deskundigheid inbrengen in de bestaande zorg.
Doordat de palliatieve netwerken nu volledig vallen onder de bevoegdheden van de gemeenschappen blijkt dat ook het toekennen van de premie in geval van een beroepsbekwaamheid behoort tot de bevoegdheid van de gemeenschappen.
Ik denk dat we het beroep van verpleegkundige in deze multidisciplinaire begeleidingsequipes voldoende aantrekkelijk moeten maken. Het is evident dat wanneer verpleegkundigen met de beroepsbekwaamheid in ziekenhuizen en woonzorgcentra hiervoor gehonoreerd worden en die bij de begeleidingsequipes niet, de multidisciplinaire equipes minder aantrekkelijk worden.
Nochtans heeft Vlaanderen altijd thuiszorg gepromoot en de zorg in het eigen milieu zal in het kader van de vermaatschappelijking van de zorg nog aan belang toenemen. In die zin is palliatieve zorg natuurlijk een belangrijk facet van de zorg waarvoor de nodige competenties moeten ingebracht. De verpleegkundigen van de multidisciplinaire begeleidingsequipes zijn bij uitstek diegenen die de specifieke kennis van palliatieve zorg inbrengen in een thuiszorgsituatie.
Een rapport van juni 2013 van het Intermutualistisch Agentschap stelde een duidelijk link vast tussen de ondersteuning door de huisarts en een multidisciplinaire begeleidingsequipe en het vermijden van een ongeplande ziekenhuisopname bij het levenseinde. Het deed dan ook een duidelijke aanbeveling in zijn rapport voor de verdere versterking van de palliatieve zorg in het thuismilieu en de woonzorgcentra en het versterken van de nauwe samenwerking tussen de eerste lijn en de multidisciplinaire begeleidingsequipes voor palliatieve zorg.
Ten slotte vermeld ik nog dat Vlaanderen beschikt over vijftien palliatieve netwerken en dat een palliatief netwerk tussen de drie en de zeven verpleegkundigen tewerkstelt.
Minister, bent u bereid een onderzoek te voeren naar de toekenning van de premie aan verpleegkundigen met een beroepsbekwaamheid palliatieve zorg voor de verpleegkundigen van de multidisciplinaire begeleidingsequipes van de netwerken palliatieve zorg vanuit de Vlaamse Gemeenschap?
Mevrouw Godderis heeft het woord.
Minister, collega’s, op 15 januari heb ik een schriftelijke vraag ingediend in verband met een premie voor alle verpleegkundigen met een bijzondere beroepstitel. Uw antwoord daarop was vrij kort: u zei dat deze problematiek een globale aanpak vereist. U beloofde in dat schriftelijke antwoord om dat aan te kaarten in de schoot van de interministeriële conferentie Volksgezondheid.
Minister, wanneer zult u dit aankaarten?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, de laatste levensmaanden en -dagen kunnen enorm moeilijk zijn. Mensen die echt de keuze hebben over de plaats waar ze die kunnen doorbrengen, kiezen er vaak voor om die laatste periode thuis door te brengen, als dat mogelijk is. Dat gaat natuurlijk niet vanzelf. Zwaar zieken hebben veel ondersteuning nodig. Die nood aan ondersteuning vermindert natuurlijk niet tijdens die laatste levensmaanden en -weken. Daarom zijn er ook palliatieve thuiszorgteams, die daarin een essentiële schakel vormen.
Ik vind het prima dat verplegers zich specialiseren in palliatieve zorgen omdat daar toch een aantal heel specifieke behoeften en noden mee gepaard gaan. Het is dan ook logisch dat daar een premie tegenover staat, maar het is niet logisch – en ik steun de vraag van mevrouw Saeys daarbij helemaal – dat de premie enkel geldt voor verpleegkundigen die in een residentiële voorziening werken en dus niet voor mensen die dat via thuiszorg doen, in een multidisciplinaire palliatieve begeleidingsequipe. Eigenlijk staat dat ook haaks op uw wens om thuiszorg aan te moedigen en op de vrijheid die we aan mensen willen geven om te kiezen voor die thuiszorg, ook bij het levenseinde.
Minister, daarom wil ik u vragen ‘ja’ te antwoorden op de vraag van mevrouw Saeys en de toekenning van die premie te onderzoeken of te bevestigen – als u dat al zou kunnen – aan de mensen die in palliatieve teams werken. Minister, stel dat u er de voorkeur aan geeft om die thuiszorg op een andere manier verder te stimuleren of te vergemakkelijken voor mensen die daarvoor kiezen in een palliatieve periode, hoor ik dat natuurlijk ook graag.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, de door u beschreven problematiek is ons uiteraard bekend. Zoals mevrouw Godderis aangeeft, heb ik ook in antwoord op de schriftelijke vragen aangegeven dat die problematiek van de premies voor verpleegkundigen met een bijzondere beroepstitel en/of een bijzondere beroepsbekwaamheid ruimer gaat dan de bijzondere beroepsbekwaamheid in de palliatieve zorgen, en dat die problematiek een globale aanpak vraagt.
Dat neemt uiteraard niet weg dat we als Vlaamse overheid inderdaad willen investeren in de thuiszorg om op die manier mensen zo lang mogelijk thuis te kunnen houden, ook als ze zich in een palliatieve situatie bevinden.
Er zijn op dit ogenblik drie cumulatieve voorwaarden om als verpleegkundige recht te hebben op de premie. Men moet houder zijn van de erkenning voor een bijzondere beroepstitel en/of een bijzondere beroepsbekwaamheid. Men moet effectief werken in een erkende dienst, functie of zorgprogramma in een ziekenhuis, in een woonzorgcentrum of in een rust- en verzorgingstehuis. Ten slotte moet de dienst, de functie of het zorgprogramma effectief in de specialisatie voorzien.
Een multidisciplinaire begeleidingsequipe voldoet niet aan die gecumuleerde voorwaarden. De problematiek stelt zich echter ook breder dan alleen binnen de multidisciplinaire begeleidingsequipes. Ik zal een paar illustraties van het probleem geven.
Op het vlak van normering komen heel wat verpleegkundigen die in het bezit zijn van een bijzondere beroepstitel of een bijzondere beroepsbekwaamheid, toch niet in aanmerking voor de premie omdat ze niet werken op een dienst die in hun specialisatie voorziet. Dergelijke diensten riskeren ook een ‘braindrain’, aangezien verpleegkundigen graag overstappen naar een dienst waar hun titel of specialisatie wel in de erkenningsnorm is opgenomen.
Op het ogenblik is het onmogelijk de budgettaire impact van deze acties te ramen. Het toekennen van de premie is bepaald bij koninklijk besluit en niet door een cao en is dus buiten het normale sociale overleg tot stand gekomen. Het is zeer onduidelijk welke financiële impact in de nabije én verre toekomst de toekenning van deze titels heeft. In een antwoord van minister Onkelinx aan Zorgnet Vlaanderen van 3 oktober 2013 kunnen we lezen dat ook zij niet kan inschatten wat de financiële consequenties kunnen zijn voor de geestelijke gezondheidszorg. Vermoedelijk kan het dan ook niet voor alle andere titels en bekwaamheden. Dat er steeds meer bijzondere beroepstitels en bijzondere beroepsbekwaamheden bijkomen, compliceert de zaak nog.
We vernemen vanuit het werkveld dat er problemen zijn met het huidig systeem van de beroepstitels en beroepsbekwaamheden en concreet wordt onder andere naar volgende problemen verwezen. Het systeem leidt tot een ongelijke spreiding van de verpleegkundigen over de verschillende afdelingen en een braindrain van een afdeling waar men zijn titel niet kan verzilveren, naar een afdeling waar men dat wel kan. Er is sprake van verschillend loon voor gelijk werk. Waarom moet een verpleegkundige op een dienst geriatrie meer verdienen dan een verpleegkundige op een dienst nefrologie bijvoorbeeld? Het systeem is onlogisch opgesteld voor diensten waar er wel en diensten waar er nog geen beroepstitel of beroepsbekwaamheid bestaat. Het gaat niet per se over erg gespecialiseerde diensten, of diensten waarvoor moeilijk verpleegkundigen te vinden zijn. Er is geen rekening gehouden met de vergrijzing en de toename van chronische zorgnoden. In dat geval zouden titels als thuisverpleegkundige en specialisatie chronische zorg erkend worden, bij uitstek twee sectoren die in de toekomst moeten kunnen rekenen op voldoende verpleegkundigen, terwijl werken in dergelijke diensten nu financieel niet wordt aangemoedigd.
Voor de basiserkenning van verpleegkundige is niet voorzien in permanente vorming: eens verpleegkundige, altijd verpleegkundige. Alle niet-erkende specialisaties van verpleegkundigen maken nu dossiers op om ook een beroepstitel te krijgen. Dat creëert een onnatuurlijk opbod. De uitrol gebeurt à rato van twee beroepstitels of bekwaamheden per jaar, maar daarvoor is niet het nodige geld gebudgetteerd. Het systeem kan niet aantonen dat het de kwaliteit van de zorg effectief verbetert.
Met al deze elementen op een rij, lijkt het me logisch dat we dit met de federale collega bevoegd voor de volksgezondheid zullen bespreken. De eerste Interministeriële Conferentie is gepland voor maart en wellicht zullen we dan rond dit thema een overleg opstarten.
Ik wil hieraan nog één zaak toevoegen, waarover ik vaak brieven van betrokkenen krijg. De Vlaamse overheid is nu bevoegd geworden voor de ziekenhuisnormering en ik krijg geregeld de vraag om even snel bij besluit van de Vlaamse Regering te bepalen dat er in een of andere dienst ten minste x aantal mensen met een bijzondere beroepstitel of beroepsbekwaamheid moeten werken, zodat ze ook automatisch de premie kunnen krijgen. Ook dat is natuurlijk niet zo eenvoudig. Als de Vlaamse overheid dergelijke oefeningen wil maken, moet ze sinds de zesde staatshervorming daarrond overleg organiseren, het Rekenhof laten berekenen dat haar plannen voor de federale overheid geen extra budgettaire kosten meebrengen – wat in de meeste gevallen wellicht wel het geval zal zijn – en moet ze een heel mechanisme in gang zetten. Dat valt dus allemaal niet zo snel en simpel te regelen als men lijkt te denken.
Samengevat kan ik zeggen dat het nodig is om met mijn collega van de Federale Regering te kijken hoe we het systeem verder kunnen ontwikkelen, maar dat het niet wijs is om links en rechts los van elkaar aanpassingen aan te brengen. We moeten een fundamenteel debat voeren over het juiste systeem om goede zorg te organiseren en die goede zorg ook goed te verlonen.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
U zegt dat u de budgettaire impact niet echt kent, minister. Kunt u dat niet onderzoeken?
U spreekt ook over alle problemen in het werkveld, de ongelijke spreiding, onlogische elementen in het systeem en dergelijke meer. Wat zult u daarmee doen? Bespreekt u dat met uw federale collega? Het is heel belangrijk de palliatieve thuiszorg echt te ondersteunen, zeker omdat de beleidsnota inderdaad spreekt over de vermaatschappelijking van de zorg.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Ik heb nog een heel praktische vraag, minister. Op welke termijn plant u het overleg met uw federale collega?
Zoals ik al zei, is er eind maart een interministeriële conferentie gepland en ik zal het punt zeker op de agenda zetten. Ik ben er zeker van dat er daarna overleg wordt opgestart. Er zijn immers zeer veel partijen bij betrokken. Nogmaals, ik besef zeer goed welke verwachtingen de betrokkenen koesteren en we moeten hen ook ernstig nemen. Als we ons in de plaats stellen van de mensen op de werkvloer, dan voelen we de frustratie omdat de ene wel de opleiding mag volgen en de andere niet, omdat de ene meer verdient omdat hij in het ziekenhuis op een dienst werkt die de normen wel kent en de andere niet, omdat een dienst maar drie mensen nodig heeft met een bepaalde opleiding, maar er vijf telt. Dat geeft allemaal aanleiding tot een ongezonde sfeer. Ik kan dat vaststellen, maar wanneer ik naar de budgettaire consequenties van eventuele aanpassingen vraag, krijg ik het antwoord dat het moeilijk in te schatten is. Dan hoop ik dat ook de betrokkenen – hoe erg ik het voor hen ook vind – begrijpen dat we eerst rustig moeten nagaan hoe we het systeem in de toekomst op een duurzame manier kunnen ontwikkelen.
Mevrouw Saeys, u zegt terecht dat palliatieve zorg belangrijk is. Vanuit het perspectief van een heel sterke en goede eerstelijnszorg, die kan inspelen op de zorgnoden van vandaag en morgen, rijst de vraag waarom we dan geen beroepstitel of beroepsbekwaamheid rond chronische zorg instellen, zodat die mensen extra betaald worden. Voor de thuiszorg kan dat ook zeer relevant zijn. Bij elke stap die we in dit verhaal zetten, krijgen we onmiddellijk heel logische en terechte vragen van andere mensen over andere situaties. We moeten eerst kijken hoe we het globaal aanpakken. Ik wil echt niet de indruk geven dat ik de vraag van die mensen niet begrijp, maar we merken dat men allerlei specifieke beroepstitels en beroepsbekwaamheden in het leven wil roepen. Ik ontken niet dat die in bepaalde opleidingen nodig zijn, maar zitten we wel op de juiste weg als we dat voor alle mogelijke expertises doen, ook als ze niet eens extreem specialistisch zijn, enkel en alleen omdat dat voor extra loon zorgt? U moet begrijpen dat ik daarop nu geen definitief antwoord kan geven, maar een en ander eerst grondig wil bekijken voor we nieuwe stappen zetten, hoezeer ik ook begrijp dat dat op het terrein frustrerend kan zijn voor bepaalde mensen.
Ik begrijp u, minister, maar ik zou het zeer jammer vinden dat verpleegkundigen die in palliatieve verzorging gespecialiseerd zijn, uit de thuiszorg zouden vertrekken omdat ze geen premie krijgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.