Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer Bothuyne heeft het woord.
In het kader van Horizon 2020 deelde de Europese Unie in een recente ronde maar liefst 117 miljoen euro uit aan kmo’s over heel Europa. In totaal konden op die manier 78 kmo’s van bijkomende financiële ondersteuning genieten voor hun innovatieprojecten. De middelen dienen ingezet te worden voor innovatieactiviteiten en de ontwikkeling van een businessplan daaromtrent.
In de laatste ronde scoorde België relatief zwak. Er werden weinig middelen binnengehaald. Eén bedrijf kreeg een project goedgekeurd voor 2,5 miljoen euro, SpaceApps in Zaventem. Andere landen haalden meer geld binnen en konden meer projecten laten goedkeuren. Grote landen als Groot-Brittannië en Frankrijk haalden respectievelijk 17 miljoen euro voor tien projecten en 15 miljoen euro voor negen projecten binnen. Als we vergelijken met landen meer op de maat van België, is het des te opvallender dat Nederland op plaats drie prijkt met 14 miljoen euro voor tien projecten. Het is blijkbaar perfect mogelijk om als klein land succesvol te zijn in deze Europese race.
Er is in het algemeen in Vlaanderen in de bedrijfswereld weinig animo voor de EU-programma’s, onder andere wegens de zware administratieve last, of vermeende last. In een eerste fase werden ook al twee oproepen gedaan voor haalbaarheidsstudies die kmo’s kunnen laten uitvoeren. Hier werd 16,7 miljoen euro verdeeld. Ook toen scoorde België met slechts twee kmo’s die in aanmerking kwamen, over twee oproepen verspreid, relatief slecht.
Intussen is er het Europees plan van Commissievoorzitter Juncker om bijkomende stimulansen te geven aan de verschillende economieën in Europa. Het is een nieuwe boot die vertrekt en één die we absoluut niet mogen missen. Uit de cijfers blijkt dat onze kmo’s ofwel weinig geïnformeerd zijn, ofwel weinig enthousiasme tonen om in te spelen op oproepen.
Minister, wat is volgens u de oorzaak van deze toch eerder matige cijfers? Kunnen we de administratieve lasten verminderen voor de ondernemingen? Kan het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT) een rol spelen als intermediair en op welke manier? Wat onderneemt de Vlaamse Regering concreet bij het verschijnen van oproepen? Hoe wordt dit gecommuniceerd naar de betrokkenen, kmo’s, grote ondernemingen, sociale partners en andere? Hebt u een zicht op welke oproepen er nog zitten aan te komen vanuit Europa? En hoe zult u het aanpakken om betere resultaten te krijgen, om meer Vlaamse kmo’s toegang te geven tot Europese innovatiefinanciering?
De heer Schiltz heeft het woord.
Het is een zeer pertinente vraag van de heer Bothuyne, waar mijn partij zich volledig achter schaart. Ons economisch weefsel is getypeerd door een grote hoeveelheid kmo’s. Dat is zeer interessant gebleken, onze economie was daarmee een pak resistenter tegen de economische crisis. Kmo’s kunnen zich sneller aanpassen en hebben vaak een iets voorzichtiger financieringsmodel. Alleen hinken zij achterop als het gaat om het penetreren in de – helaas – grote, logge subsidiemechanismen van Europa.
We zouden toch van de nood een deugd moeten kunnen maken, nu er opnieuw geld wordt vrijgemaakt voor een aantal sectoren en waarop zeker een groot aantal Vlaamse en Belgische kmo’s een beroep zouden moeten kunnen doen. Op het moment dat we in Vlaanderen budgettair wat krap zitten en er niet zo veel geld is om met investeringen rond te strooien, is dit een uitgelezen gelegenheid om door middel van administratieve vereenvoudiging en goede communicatie onze kmo’s een zetje te geven. Het hoeft niet altijd uit onze eigen portemonnee te komen. De administratieve rompslomp is, zoals de heer Bothuyne zegt, een van de grootste drempels voor kmo’s. Ze kijken ook op tegen de zware last en de verantwoordingsmechanismen die ermee gepaard gaan. Toch is het ook vaak een kwestie van onbekend is onbemind.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Ik denk dat de perceptie bij kmo’s inderdaad zo is dat ze zich afvragen hoe ze daar soms in godsnaam aan moeten beginnen, dat ze dus de weg niet vinden naar dat innovatief instrumentarium. Ze menen ook dat er te veel administratieve lasten zijn. Men kan zich ook afvragen of ze soms ook geïnteresseerd zijn in het belang van innovatie. Soms innoveren ze wel, maar willen ze daar ook niet altijd mee naar buiten komen. Dat speelt ook soms een rol. Het is in elk geval een feit dat uit gesprekken met kmo’s blijkt dat ze soms moeilijk hun weg vinden. Soms menen ze dan ook dat het sop misschien de kool niet waard is, beginnen ze eraan enzovoort.
In het regeerakkoord staat toch ook duidelijk dat we dat willen vereenvoudigen, onder andere door het samenvoegen van het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT) en het Agentschap Ondernemen (AO) en door te werken aan een betere subsidiedatabank. Misschien moet ook de mogelijkheid worden gegeven om te werken met goede praktijken. Onlangs ontmoette ik een bedrijf dat een ESA-certificaat heeft gekregen. Dat bedrijf gaat daar nu ook mee rond en laat weten dat certificaat te hebben. Dat opent een hele markt voor hen, en ze gaan ook vertellen hoe ze daaraan zijn geraakt. Die goede praktijken zou men moeten kunnen communiceren of kunnen verwerken in een of andere communicatieplan. Dat kan misschien een aanzet zijn voor kmo’s: als dat bedrijf dat kan, dan kunnen zij dat misschien ook eens doen.
Er is nog een optie. Stakeholders zeggen toch altijd dat ze voor de kmo’s opkomen. Misschien kunnen ze ook helpen die communicatieplannen uit te rollen, door te investeren, door een goede ondersteuning te geven. Dan heb ik het bijvoorbeeld over de werkgeversfederaties. Vaak weet men immers niet hoe men eraan moet beginnen als men zo’n subsidie wil aanvragen, hoe men een goed plan moet opbouwen enzovoort. Misschien is ter zake een rol weggelegd voor de stakeholders.
Minister Muyters heeft het woord.
Voorzitter, mijnheer Bothuyne, de cijfers die u aanhaalt, zijn de cijfers met betrekking tot een nieuw specifiek kmo-instrument, namelijk het SME-instrument binnen Horizon 2020. Daarvoor is 3 miljard euro ter beschikking, over zeven jaar. Het instrument is specifiek bedoeld voor hooginnovatieve, internationaal georiënteerde kmo’s met de ambitie om te groeien. Dat wou ik toch wel even meegeven.
Ik wil ook wat dieper ingaan op de cijfers ter zake. In 2014 werden bij de eerste indieningsdatum voor fase 1 van dat SME-instrument, namelijk de haalbaarheidsstudies, 2622 projectvoorstellen ingediend, waarvan 2503 individuele indieningen en 119 indieningen door consortia van meerdere kmo’s. Uiteindelijk zijn daarvan maar 155 bedrijven in aanmerking gekomen. Dat is dus heel weinig. Om het eenvoudig te zeggen, dat is een slaagpercentage van 6 procent. Voor die eerste fase waren er 19 Vlaamse indieners, waarvan geen enkele is geselecteerd voor financiering.
Bij de eerste indieningsdatum van fase 2, namelijk demonstratie en marktreplicatie, waren er 580 voorstellen ingediend, waarvan 3 door Belgische kmo’s. Na evaluatie kwamen er 78 in aanmerking voor financiering, waaronder, zoals u zei, 1 Vlaamse kmo. De slaagkans voor die tweede fase was 13,5 procent.
Voor dat niet-slagen waren er een paar algemene redenen, die ook zijn gebleken uit de evaluatie. De voorstellen waren te weinig gericht op businessopportuniteiten. Het aanvragende bedrijf was niet voldoende overtuigend: de vraag waarom dat bedrijf erin zou slagen en niet de concurrentie, was een voorbeeld dat naar voren kwam. Het innovatiegehalte was te laag. Dat kwam al duidelijk naar voren in mijn inleiding.
Er zijn ook nog twee mogelijke bijkomende verklaringen voor de matige resultaten op Vlaams niveau. De landen die u opsomt en die de beste resultaten halen, hebben geen specifiek nationaal kmo-programma, in tegenstelling tot Vlaanderen. Mijnheer Schiltz, ik begrijp wat u zegt, maar soms kan dit dus een nadeel zijn. Onze Vlaamse kmo’s zijn dus veeleer geneigd om een voorstel in Vlaanderen te dienen, omdat de slaagkans hoger is en de administratieve last lager. We hebben daar immers heel sterk op ingezet. Als ze moeten kiezen waar ze steun vragen, dan kiezen ze er dus gemakkelijker voor om bij het IWT in te dienen.
Een andere bijkomende verklaring is dat het SME-instrument totaal nieuw is qua concept. Bij de eerste indieningsdatum was het dus nog niet echt duidelijk welk soort projecten de Europese Commissie zou financieren. Ondertussen hebben we uiteraard geleerd van de aard van de projecten. Het is onze indruk, en dat is dan het positieve, dat ze veeleer complementair zijn aan wat we bij het IWT ondersteunen, dat ze veeleer in het verlengde liggen van wat er bij ons, bij het IWT gebeurt.
Ik ben het ermee eens dat het de perceptie is dat dit zwaar is, maar het lijkt me dat de Europese Commissie met betrekking tot administratieve rompslomp toch al heel wat vereenvoudigingsprocessen heeft doorgemaakt, met de elektronische indiening en rapportering, maar ook met de vermindering van de verantwoording. Dat zijn allemaal positieve zaken, maar uiteraard zal dat nog beter kunnen.
Er was de suggestie om het IWT of zo daarbij te betrekken. Overal bestaat er een netwerk van National Contact Points (NCP’s) die kandidaat-deelnemers moeten ondersteunen bij het voorbereiden van de aanvraag. Ook de administratieve en contractuele aspecten kunnen daarbij echter aan bod komen. Die NCP’s zijn nationaal of regionaal. Bij ons is dat regionaal georganiseerd, en fungeren het IWT en het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen (FWO) als NCP.
De Vlaamse innovatieactoren worden geïnformeerd via die NCP’s, meer bepaald via de website die daarvoor bestaat, voor de oproepen in het kader van Horizon 2020.
We hebben ook nog het Vlaams-Europees Verbindingsagentschap (vleva). Ook dat neemt contact op. En er worden met de werkgeversorganisaties infodagen over georganiseerd.
Het SME-instrument is een open oproep. Dit wil zeggen dat het permanent voorstellen kan doen en dat na een bepaalde datum de ingediende projectvoorstellen door de Europese Commissie worden geëvalueerd. Momenteel organiseert het IWT samen met het Agentschap Ondernemen – in de toekomst het ‘Agentschap Innoveren en Ondernemen’ – contactdagen waarbij individuele kmo’s worden geadviseerd of geremedieerd bij het voorbereiden van een nieuwe aanvraag. Als ze niet geslaagd waren, wordt er dus opnieuw contact mee opgenomen om te bekijken hoe daaraan kan worden geremedieerd zodat een nieuwe aanvraag kan worden ingediend. Ook daardoor kunnen we in de toekomst onze slaagkansen verhogen.
Tegelijkertijd is ook duidelijker geworden wat gesteund wordt en wat niet. Dat is belangrijk, we kunnen er lessen uit trekken om de juiste doelgroep, de juiste kmo’s te benaderen. Zo kan onze slaagkans verhogen en kunnen we wellicht meer kmo’s betrekken bij dit programma.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het antwoord en voor de cijfers die een en ander binnen Europees perspectief kunnen plaatsen.
U hebt een aantal heel positieve elementen aangehaald. Zo hebt u vermeld dat de negentien bedrijven die er in de eerste fase uit zijn gevallen, opnieuw worden opgevist door het IWT en dat ze worden begeleid in de richting van een nieuwe indiening. Dat is heel goed.
U zegt ook dat het Europees instrument complementair is met het Vlaamse. Dat maakt dat het interessant is en blijft om hierop in te spelen. Ik ben blij dat het IWT en het Agentschap Ondernemen – binnenkort dan wellicht met de nieuwe afkorting AIO – hun rol opnemen.
Het lijkt me ook interessant om te bekijken of de bedrijven die ondersteund worden via PMV de diverse financieringskanalen daar, zoals Transformatie, Innovatie en Acceleratie (TINA-fonds), hierbij betrokken kunnen worden. Daar zitten de hooginnovatieve bedrijven met een internationaal karakter, die u in het begin hebt vermeld als de doelgroep voor de Europese financiering.
Ik ben ervan overtuigd dat er heel wat bedrijven en kmo’s zijn die hiervoor in aanmerking komen of zullen komen binnen Vlaanderen. We zetten immers in op groei, op innovatie en op internationalisering. Het beleid zal zeker vruchten afwerpen. Als we dan de Europese hefboom bijkomend gebruiken, kan dat het beleid alleen maar versterken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.