Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Meremans heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, het decreet van 6 juli 2012 betreffende het lokaal cultuurbeleid bepaalt in artikel 9 het volgende: “Elke gemeente moet, alleen of in een samenwerkingsverband van een of meer andere gemeenten, een openbare bibliotheek organiseren.” In de tweede zin staat dan “om te kunnen intekenen op de Vlaamse beleidsprioriteit moet de openbare bibliotheek”, enzovoort. Het gaat me om die eerste zin. De gemeente is daarbij gebonden aan de in het decreet bepaalde definitie van wat een openbare bibliotheek moet zijn. Dat betekent dat op dit ogenblik een gemeente alleen of in een samenwerkingsverband met andere gemeenten over een openbare bibliotheek moet beschikken. Die verplichting betekent niet automatisch dat zo’n bibliotheek ook kwaliteit aanbiedt, modern is, dynamisch is of überhaupt de bevolking bereikt. We weten wel dat de Vlaamse bibliotheken in het algemeen een zeer goede reputatie hebben en eigenlijk speerpunten zijn voor het aanbieden van basiscultuur en de verspreiding van informatie.
Het regeerakkoord bepaalt dat de sectorale subsidiestroom op basis van het decreet Lokaal Cultuurbeleid zal worden geïntegreerd in het Gemeentefonds. Dit houdt in dat het decreet Lokaal Cultuurbeleid aangepast moet worden. In het kader van deze problematiek rijst de vraag natuurlijk of de verplichting tot het hebben van een openbare bibliotheek bij deze decreetswijziging zal komen te vervallen. Hoewel het mij zou verwonderen dat ten gevolge van het wegvallen van de verplichting gemeenten plots massaal zouden overgaan tot het sluiten van hun openbare bibliotheek – ik kan me dat echt niet voorstellen – is toch enige duidelijkheid hierover aangewezen.
Ik wil u daarover dus enkele vragen voorleggen. Blijft de huidige verplichting voor lokale besturen om een openbare bibliotheek te organiseren, bestaan als het decreet Lokaal Cultuurbeleid wordt gewijzigd? Als dat zo is, wat zullen dan de sancties zijn als de gemeente deze verplichting niet nakomt? Wordt dit op een of andere wijze gekoppeld aan de financiële stromen vanuit het Gemeentefonds?
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik sluit me graag aan bij de vraag van de heer Meremans. Het is een prangende kwestie. Ik heb een bijkomende vraag. Als er geen decretale verplichting meer zou zijn, hoe zou men dan een sanctie kunnen opleggen? Is er geen wettelijk kader nodig dat in een verplichting voorziet vooraleer dat kan?
Mijnheer Meremans, men zou inderdaad kunnen redeneren dat er in Vlaanderen voldoende basis aanwezig is om openbare bibliotheken aan te bieden, en dat die verplichting bijgevolg overbodig is. Maar in dat geval mag men niet over sancties spreken. In dat geval moet men eerlijk zijn. De gemeenten krijgen hun centen, en ze spenderen die dan zoals ze dat zelf willen. Zijn we ver genoeg verwijderd van de barbarij? Dat is de vraag die we ons zouden kunnen stellen. (Gelach)
Ik heb mijn gerede twijfels over de wijziging van het lokaal cultuurbeleid, maar niettemin moeten we consequent zijn: wie a zegt, moet ook b zeggen.
Minister Gatz heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, de vraag of we ver genoeg verwijderd zijn van de barbarij, is een vraag die we hier elke week moeten beantwoorden. (Gelach)
In het regeerakkoord wordt op diverse plaatsen vermeld dat deze Vlaamse Regering een groot vertrouwen heeft in onze lokale besturen en dat dit vertrouwen ook moet resulteren in meer bevoegdheden en beleidsvrijheid voor de steden en gemeenten. Niet alleen inhoudelijk is dat zo, maar ook op financieel vlak. Om uitvoering te geven aan deze beleidsintentie, keurde de Vlaamse Regering recent – op 30 januari 2015 – het voorontwerp van decreet tot wijziging van diverse decreten houdende de subsidiëring aan de lokale besturen principieel goed. In dit voorontwerp worden de sectorale subsidies voor het lokaal cultuurbeleid – maar ook voor het lokaal jeugdbeleid, het lokaal sportbeleid, het flankerend onderwijsbeleid, de bestrijding van kinderarmoede en de gemeentelijke ontwikkelingssamenwerking – geïntegreerd in het Gemeentefonds. Voor de gemeenten in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en voor de faciliteitengemeenten in de Vlaamse Rand blijft de huidige regeling van kracht. Zie daarover ook mijn antwoord op de vraag van de heer Van Rompuy van vorige week.
Het gevolg van deze beleidskeuze is dat met het voorliggend voorontwerp van decreet alle Vlaamse gemeenten in de toekomst ook autonoom kunnen beslissen over de oprichting en de organisatie van een gemeentelijke openbare bibliotheek.
Ik heb net als u een groot vertrouwen in de lokale besturen. Ik ga ervan uit dat het wegvallen van die verplichting niet resulteert in het feit dat lokale besturen nu plots massaal hun bibliotheek zullen sluiten. Momenteel zijn er vier gemeenten met een beperkte schaal of met een specifiek politiek statuut: Bever, Herstappe, Horebeke en Wezembeek-Oppem. Er zijn dus slechts vier gemeenten die niet over een eigen lokale bibliotheek beschikken. Ik verwacht niet dat dit landschap grondige wijzigingen zal ondergaan.
Zoals ik ook bij de toelichting van mijn beleidsnota stelde, zijn er verschillende gemeenten die op dit ogenblik plannen hebben of maken om hun culturele infrastructuur op te frissen, te vernieuwen of zelfs uit te breiden. Gemeenten nemen dus, zelfs in financieel moeilijke tijden, hun culturele verantwoordelijkheid op.
Los daarvan is het wel belangrijk om te weten hoe lokale besturen hun cultuurbeleid invullen. Die benchmark of monitoring is ook voor de besturen een interessant gegeven, onder het motto ‘meten is weten’. In dat kader werd er een werkgroep Paritaire Commissie Decentralisatie opgericht, waarin mijn kabinet het thema ‘vrije tijd’ trekt. Binnen die werkgroep, waar vertegenwoordigers zitten van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en de Vereniging van de Vlaamse Provincies (VVP), praten we ook over een nieuw monitoringinstrument, zonder te vervallen in extra planlast voor de steden en gemeenten. Begin april zal de werkgroep een eindrapport opleveren.
Aangezien de verplichting tot het organiseren van een gemeentelijke openbare bibliotheek op termijn wegvalt, zijn er uiteraard ook geen sancties bepaald. Wat we conform het regeerakkoord wel doen, is een andere ondersteunende relatie met de lokale besturen uitbouwen. Ik verwijs daarbij nogmaals naar de diverse systemen van monitoring die reeds operationeel – Bios, CCinC – of in ontwikkeling zijn. De Vlaamse overheid blijft ook haar coördinerende rol opnemen in de digitale uitbouw en ondersteuning van het lokaal cultuurbeleid, via een impulsbeleid, niet via bestraffing.
Door de digitalisering van het boekengegeven, die Vlaanderen ver overstijgt, zijn bibliotheken misschien net iets eerder dan cultuurcentra al met die denkoefeningen bezig, over hoe zij in een veranderende wereld niet alleen kunnen overleven, maar zich ook nog verder kunnen ontwikkelen, voor zichzelf, maar ook in samenwerking met anderen. Daar moeten we zeker de nodige lessen uit trekken. Hoewel die analyse voor de cultuurcentra ook niet nieuw is, zal dat debat eigenlijk nu pas beginnen los te barsten.
De heer Meremans heeft het woord.
Minister, ik begrijp de vrees die leeft. We zeggen immers dat we naar een omslag in het denken gaan, en dan is er natuurlijk altijd vrees voor de consequenties die die omslag met zich meebrengt.
Ik geloof ook niet dat er morgen plots zaken zouden worden afgeschaft. Ik hoor bijvoorbeeld ook van onze collega uit Aalst dat hij een grote bib wil bouwen, met een audiovisueel aanbod.
Ik wil wel vragen dat het meten daarin belangrijk zou worden. Wij moeten vanuit de Vlaamse overheid inderdaad niet betuttelend zijn. Ik heb het woord ‘sanctioneren’ hier nu gebruikt, want bij de vorige verplichting was er ook geen sanctie aan verbonden. Maar het is wel belangrijk.
We moeten inderdaad nadenken over dat regionale verhaal. Het klopt, minister, dat bibliotheken daarin het voortouw genomen hebben, want die zullen in de toekomst meer zijn dan een bibliotheek. Het is ook wel belangrijk dat u vanuit uw kabinet en vanuit de regering dat impulsbeleid blijft voeren, dat we gemeenten daarin ondersteunen en hen blijven wijzen op het belang dat daarmee gepaard gaat. Ik ben voor de autonomie van gemeenten, maar het is belangrijk dat we impulsen blijven geven.
We zullen zien hoe de evolutie zal zijn. Ik begrijp dus de vrees, maar ik ben wel optimistisch en hoopvol, net als u.
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. De heer Meremans legt hier, bewust of onbewust, een zenuw bloot. Ik denk dat bij hem, en misschien bij heel de N-VA, de frank nu begint te vallen dat als je die culturele middelen niet gaat oormerken in het Gemeentefonds, gemeenten wel eens andere keuzes zullen gaan maken dan cultuur, op het moment dat ze echt keuzes moeten gaan maken.
Ik wil de discussie over het oormerken van de middelen in het Gemeentefonds niet opnieuw openen, maar ik denk dat dat de enige manier is om die vrees weg te nemen. Oormerk die middelen, zodat ze voor cultuur blijven. Dan zal die vrees weggenomen worden en heb je ook geen sanctie nodig.
Minister Gatz heeft het woord.
Collega’s, zoals u weet, ben ik een voorzichtig optimist. Dat betekent dat ik vanuit mijn optimisme geloof dat we met vereende krachten de barbarij wel de baas zullen blijven. We zijn natuurlijk echter ook voorzichtig. Daarom wordt monitoring een belangrijk instrument. Ik denk dat de discussie zich de komende maanden en jaren wel degelijk zal verplaatsen naar concepten als ‘regio’, ‘bovengemeentelijke samenwerking’, ‘mesoniveau’, ook omdat een andere passage van het regeerakkoord op dat ogenblik in de provinciale overdracht van een aantal bevoegdheden voorziet. Zeker bij de bovengemeentelijke bibliothekensamenwerking is dat een heel belangrijk aspect. Ik zal me daar vanuit mijn ambt over beraden, maar we zullen ons daar ook samen over moeten beraden, opdat de goede richtingen worden gekozen. Die dingen hangen echter samen. Er is enerzijds de vrees vanwege het niet-geoormerkt zijn van de middelen en anderzijds de verantwoordelijkheid die deze regering – en/of de gemeenten, maar laten we de verantwoordelijkheid nu even bij onszelf leggen en houden – zal nemen voor de verdere bloei en groei van het bibliotheeklandschap in Vlaanderen. Dat zijn dingen die zeker aan elkaar kunnen worden gekoppeld, niet alleen als een last, maar ook als een kans.
Ik wil reageren op wat mevrouw Idrissi zei. Ik herhaal nogmaals: het decretaal vastleggen van de verplichting een openbare bibliotheek te hebben, staat volledig los van subsidies. Het was vroeger en het is met het huidige decreet dus niet zo dat je automatisch subsidies kreeg omdat je een bibliotheek hebt. Je kreeg enkel subsidies als je je verbond tot die beleidsprioriteiten. Je moest dus al heel veel meer doen. Het ene hangt niet noodzakelijk vast aan het andere. Mijnheer Caron, dat lijkt me toch wel een belangrijke nuance.
Men mag die historische context natuurlijk niet veronachtzamen. Dit deed me de hele tijd aan Alessandro Baricco denken. Die heeft over dat thema ook veel gepubliceerd. Dan ging het niet over het boek, maar over de vraag of de digitale ontwikkelingen in de samenleving eigenlijk een vorm van barbarij worden. Dat is ook de discussie over het halfvolle en het halflege glas.
De vraag om uitleg is afgehandeld.