Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, in de codex van het secundair onderwijs lezen we onder artikel 149 dat het maximale aantal wekelijkse lestijden in het algemeen secundair onderwijs vastgesteld staat op 32 uur, met enkele uitzonderingen. Met 32 lestijden per week zitten wij een stuk hoger dan het Europese gemiddelde. Volgens de PISA2003-databank krijgen Belgische vijftienjarigen gemiddeld 27,4 uren instructie per week. Dan gaat het om volle uren, waar de lestijden 50 minuten bedragen.
Denemarken, Noorwegen en Zweden voorzien respectievelijk in 22,5, 22,6 en 22,9 uren en het Europese gemiddelde ligt op 25,5 uren. In Finland, dat vaak wordt aangehaald als een voorbeeld op pedagogisch vlak, moeten de middelbare scholieren het stellen met 24,7 uren. Nochtans slagen we er niet in om de Finse leerprestaties te overtreffen. Hieruit zou je kunnen afleiden dat het aantal lesuren geen garantie is voor de beste kwaliteit van het onderwijs.
Het Nederlands Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zette de PISA-resultaten, de overheidsinvesteringen in onderwijs en het aantal lesuren naast elkaar. Uit hun rapport blijkt dat in sterk presterende onderwijslanden minder les wordt gegeven dan in Vlaanderen. In het lager en secundair onderwijs moeten onze leerlingen 928 uur per jaar naar school, terwijl toplanden – uiteraard ook om andere redenen toplanden – zoals Zuid-Korea, Japan en Estland uitkomen op een gemiddelde van 768 uur.
Het is een eerder ruwe vergelijking. Er kan niet zomaar worden gezegd: met dit aantal uren doet een land het goed. Het is een complex gegeven. Maar ik heb er het aantal lesuren per week uitgelicht, omdat ik het belangrijk vind om dat eens te onderzoeken.
Stel dat er iets minder wordt lesgegeven, dan moet de vrijgekomen tijd uiteraard een goede invulling krijgen. Dat bedoel ik niet op de meest traditionele manier, wel dat die nuttig zouden moeten zijn voor de leerlingen. Leerkrachten kunnen de vrijgekomen uren gebruiken voor extra nascholing, het voorbereiden van hun lessen, meer differentiatie in de klas, een betere begeleiding van leerlingen enzovoort. De vraag beperkt zich niet tot de bedenking of er te veel wordt lesgegeven in onze scholen. Het is eerder een aanzet om eens breder te filosoferen over het aantal uren dat een leerling op een stoel zit in de klas.
Minister, kwaliteit is duidelijk belangrijker dan kwantiteit. Beschouwt u een vermindering van het aantal lesuren, met een goede invulling uiteraard, als een mogelijke denkpiste? Wordt deze denkpiste ook meegenomen in het debat over de herwaardering van de lerarenloopbaan en als mogelijk antwoord op het tekort aan leerkrachten waarmee we in de toekomst zullen worden geconfronteerd? Zou deze piste kunnen worden overwogen? Zijn er momenteel berekeningen of simulaties beschikbaar die aantonen welke budgettaire effecten de mogelijke vermindering van het aantal lesuren in het secundair onderwijs zou kunnen betekenen? Wat kan dat concreet aan besparingen opleveren? Plant u hierover eventueel overleg met de onderwijskoepels?
De heer Daniëls heeft het woord.
Mevrouw Brusseel, u stelt vragen over gedachte-experimenten. Daar zijn we nooit tegen, maar uit de studie heb ik vooral geleerd dat er een verband is, maar geen oorzakelijk verband. In de laatste PISA-resultaten is Finland negen plaatsen naar beneden gezakt. Ik weet niet of ik in Korea wil leven, want de lessen stoppen daar wel vroeger, maar de kinderen gaan tot 22 uur naar het privéonderwijs. Op dat vlak vind ik het een vreemd onderzoek.
De vraag die we wel kunnen stellen is: op dit moment zijn er verschillen in de invulling van de uren tussen aso, tso en bso. Leerlingen van tso en bso doen meer uren per week. Het verminderen van uren als gedachte-experiment is interessant, maar mijn concrete vraag is dan: als je uren vermindert, van wat? In het secundair onderwijs hangen daar vakken aan. Als de minister dat zou willen doen, vragen wij meteen van welke vakken zij de uren zou willen verminderen.
U hebt het over een besparing. Maar als we het aantal uren voor de leerlingen verminderen, vermindert de facto ook het aantal uren voor de leerkrachten. Als we wel nascholing willen geven, organiseren we plage-uren bovenop. Hoe zou dat dan mathematisch in elkaar zitten, als u daarin verder zou willen gaan, minister?
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega, dit is een interessant thema. Het is overduidelijk dat we dit genuanceerd moeten benaderen. Uiteraard is de stelling juist dat kwaliteit belangrijker is dan kwantiteit. De vraag is alleen wat we daarmee bedoelen.
Ik heb op 31 januari in De Volkskrant het interessante artikel ‘Minder, maar beter lesgeven, dat is geen gek idee’ gelezen. Het is ook wel zo, collega’s, dat de samenleving bij elk nieuw maatschappelijk probleem in zelfs overdreven mate kijkt naar het antwoord dat het onderwijs daarop kan bieden. We moeten rekening houden met dat verwachtingspatroon, zonder dat we erin overdrijven.
Anderzijds is het ook zo dat die landen waar het aantal lestijden geringer is, meestal ook een kortere vakantie hebben, zodat het aantal lestijden op jaarbasis niet noodzakelijk minder is dan bij ons.
Dan is er nog het specifieke element van de financiële implicaties. De omkadering zoals ze nu gebeurt, is niet vastgelegd op basis van het aantal lestijden, maar wel op basis van het aantal leerlingen. Ik dacht ook, minister, dat vandaag niet bepaald is wat het minimumaantal lestijden is dat een school moet geven, maar wel wat het maximumaantal uren is dat ze mogen geven. Met andere woorden: het zijn de onderwijsinstellingen zelf die dat aantal lestijden invullen.
Het kan een interessante gedachteoefening zijn, maar we moeten deze problematiek toch wel zeer genuanceerd benaderen.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, dit is inderdaad een zeer interessante vraag. Een aantal mensen hier hebben duidelijk ook het rapport van het Nederlands Bureau voor Statistiek gelezen. Ik wil inspelen op een aantal opmerkingen die anderen al gemaakt hebben, omdat er ook een waarschuwing aan vasthangt.
Het CBS stelt dat de verplichte lestijd voor leerlingen en leraren negatief correleert met de PISA- en efficiëntiescores. Maar het CBS zegt daar onmiddellijk bij dat de significantie van de resultaten laag is, als je rekening houdt met verstorende factoren zoals motivatie, inkomensongelijkheid en dergelijke meer. We moeten dus echt voorzichtig zijn als we hieruit conclusies trekken, want er zijn ook heel wat andere zaken die meespelen.
Als we spreken over een vermindering van het aantal lesuren, moeten we goed weten waarover we spreken. Er is namelijk een verschil tussen het aantal uren dat leerlingen op school zijn en de lesopdracht van leraren. Ik heb alle uren trouwens in lesuren van 50 minuten gerekend.
Voor het voltijds gewoon secundair onderwijs geldt momenteel een bindend minimum aantal wekelijkse uren dat leerlingen moeten volgen, namelijk 28 uren. Daarnaast is er voor financiering een maximumaantal wekelijkse uren, variërend tussen 32 en 36 uur, al naargelang de graad of onderwijsvorm. Een school kan dus geen wekelijkse lessentabel hanteren die onder de 28 uur komt, maar mag zich wel tot die 28 uur beperken. Het maximum daarentegen geldt als een norm die de decreetgever heeft vastgelegd uit hoofde van studiebelasting van leerlingen. Secundair onderwijs is tenslotte leerplichtonderwijs. Een school kan het aantal overschrijden, maar dan op basis van uren die niet uit het gefinancierde urenpakket komen. Dat gebeurt zeer zelden.
In veel gevallen richten de scholen zich op die vastgelegde maxima, die ze dan uitputten om boven op de goedgekeurde leerplannen ook een soort complementaire of vrije ruimte te realiseren.
Als we het aantal contacturen op schooljaarbasis uitdrukken, zien we dat er op het niveau van het derde leerjaar secundair onderwijs in Vlaanderen gemiddeld 928 contacturen zijn, in Nederland 1000, in Frankrijk 1035, in Finland 703, in Zweden 754 en in Griekenland 785. Dat schommelt dus vrij aanzienlijk.
In het masterplan over de modernisering van het secundair onderwijs hebben wij geen expliciete maatregelen tot herziening van het lesvolume in het voltijds secundair onderwijs opgenomen. Ik kan er ook niet op vooruitlopen. Ik denk dat het nog wat vroeg is, zeker ook als we verwijzen naar de basisbedenking dat ook de resultaten zelf wat gerelativeerd moeten worden, omdat er heel wat andere zaken meespelen.
Het CBS trekt nog een conclusie: als we de contacturen in het leerplichtonderwijs zouden verlagen, dan moeten we ook goed nadenken wat er kan gebeuren met de vrijgekomen tijd. In Zuid-Korea piekt het aantal bijlessen dat leerlingen nemen, Estland en Polen staan bekend om veel huiswerk, en in Ontario werken leerkrachten wekelijks aan de verbetering van de kwaliteit van de lessen.
Dat zijn allemaal activiteiten die zinvol kunnen zijn maar die het urenpakket daarom niet aanpakken. Dat zijn de eerste bedenkingen daarover.
Mevrouw Brusseel, we hebben op dit ogenblik geen berekeningen of simulaties gemaakt. Ik vind het ook een beetje voorbarig om daar overleg over te plegen gelet op de bedenkingen die ik heb gemaakt. We staan voor een zeer ingrijpende oefening die we met veel ernst moeten doen om het onderwijs te moderniseren. Ik wil nu ook niet zeggen dat er te veel les wordt gegeven, dat klopt niet, maar dat was ook niet echt de aard van uw vraag.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, ik wil met mijn vraag inderdaad geen pleidooi houden voor minder les. Ik denk dat er in hoofdzaak twee opties zijn indien men vanuit pedagogisch oogpunt zou gaan naar een vermindering van het aantal lesuren. Enerzijds is er de mogelijkheid om vakanties en evaluaties beter te spreiden. Daar heeft de heer De Meyer op gewezen. Voor mij hoeft u de christelijke kalender niet te volgen zodat er eigenlijk geen onregelmatigheid is in het toekennen van een pauze die leerlingen nodig hebben. Men zit daar natuurlijk wel met voor ons belangrijke tradities zoals carnaval, Kerstmis, Pasen enzovoort. We zitten met vakantieperiodes die nogal onregelmatig vallen en met een lang zomerreces. Vanuit pedagogisch standpunt kan men zich afvragen of dat niet beter kan worden gespreid.
Dit is geen statement van mijn fractie. Ik vond het artikel in de krant een handige aanleiding om de vraag te stellen. Het gaat over ideeën die ikzelf al jaren heb omdat ik ook zelf les heb gegeven. Het is niet het aantal contacturen met leerlingen dat ervoor zorgt dat die leerlingen enthousiast zijn of de leerstof goed beheersen. Er zijn tal van factoren, zoals u daarnet zelf hebt gezegd, die maken dat men goed of iets minder goed onderwijs heeft. Uiteraard gaat het niet alleen over het aantal lesuren. Daarom heb ik ook bewust niet gesproken over enige causaliteit. Het woord correlatie heb ik misschien niet letterlijk gebruikt maar wie mijn vraag nog eens leest, komt daar zeker op uit.
Enerzijds is er de optie om beter te spreiden of om naar minder lesuren te gaan, of om daarin flexibel te zijn. Er kan misschien een mogelijkheid worden gevonden wanneer men rustig het secundair onderwijs hervormt. We kunnen dan nagaan of het niet wenselijk is om scholen aan te moedigen om meer gebruik te maken van hun vrijheid. Ze moeten de maximumgrens respecteren en de ondergrens van 28 uren. In functie van de behoeften van de leerlingen zou men voor bepaalde vakken meer of minder uren kunnen geven.
U hebt uit de krant het grappigste voorbeeld over de regel van drie gegeven. Men zou kunnen zeggen dat er nog werk aan de winkel is in ons onderwijs maar men zou ook kunnen zeggen dat als we zo hoog scoren in het aantal lestijden per week, het opmerkelijk is dat de leerlingen zelfs de regel van drie niet kennen. Ik bekijk het ook op die manier. Ik heb ook gezien in het onderwijs dat het voor bepaalde leerlingen een ongelofelijk zware opdracht is om tot 16 uur te moeten zitten, redelijk passief te zijn en te absorberen. In bepaalde lessen is er een goede participatie en wisselwerking, maar wanneer die leerlingen thuiskomen, moeten ze al die leerstof nog eens verteren, zeker in het secundair onderwijs waar huiswerk moet worden gemaakt en toetsen moeten worden voorbereid.
Minister, ik wil de pedagogische oefening wel eens maken. Ik wil nagaan of het voor sommige jongeren niet wenselijker is dat er een betere spreiding is zodat zij voldoende tijd hebben om zich de leerstof eigen te maken. Dat is belangrijk, ook in functie van de voorbereiding op het hoger onderwijs. Op die manier hebben ze ook nog wat vrije tijd en beweging. Ik laat me regelmatig vertellen dat sommige jongeren te weinig sporten of bewegen. Daarnaast stellen we ook vast dat er weinig ruimte is voor creativiteit. Als er goed wordt gereflecteerd over het aantal contacturen dat men besteedt aan theoretische vakken, dan moet het mogelijk zijn om daar een verbetering teweeg te brengen.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik noteer de aanvullende bedenkingen.
Voor de leden van de commissie Werk die intussen zijn aangekomen, het gaat hier over een heel interessante vraag of we meer of minder lesuren moeten geven. Ik heb een vraagje over de regel van drie mee om u thuis te laten voelen. 3 arbeiders ontvangen na 11 dagen hun loon dat samen 1673 euro bedraagt. Hoe groot is dan onder dezelfde voorwaarden het gezamenlijke loon van 9 arbeiders na 22 dagen? Als u het moeilijk hebt met de toepassing van de regel van drie, kunt u op KlasCement alle uitleg vinden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.