Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting
Evaluatie door de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen van het begrotingsbeleid 2015 van de Vlaamse Gemeenschap
Verslag
Collega’s, ik stel voor dat we beginnen met de uiteenzetting van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), met daarbij aansluitend de interpellatie van de heer Bertels, en dat we vervolgens het debat voeren over het geheel. Beide zijn immers sterk met elkaar verbonden. Het opsplitsen van beide debatten lijkt nogal kunstmatig over te komen. Kan iedereen zich vinden in die werkwijze? (Instemming)
– De heer Björn Rzoska en de heer Willem-Frederik Schiltz worden als verslaggevers benoemd.
Wij zijn heel blij dat we de heer Van Eetvelt en de heer Eysackers vandaag mogen verwelkomen. Ik geef het woord aan de heer Van Eetvelt.
Voorzitter, bedankt voor de kans om het SERV-advies over de begroting hier even te mogen toelichten. Ik ben heel blij dat Erwin Eysackers erbij is, want hij is de specialist. Mijn rol zal beperkt blijven tot het inleiden en uitleiden van de heer Eysackers, die wat dieper zal ingaan op een aantal cijfers.
Ik wil eerst even recapituleren wat de visie van de sociale partners op het begrotingsbeleid in het algemeen is. Wie dit advies leest, zou de indruk kunnen hebben dat de visie van de sociale partners plots gewijzigd is, maar niets is minder waar. Wij blijven zeggen dat een duidelijk budgettair kader, dat rekening houdt met toekomstige uitdagingen, een van de uitgangspunten moet blijven. Wij blijven pleiten voor een structureel gezond begrotingsbeleid, dat uiteraard aanvullend is op afspraken binnen het Belgische stabiliteitsprogramma. Eigenlijk impliceert dat vandaag een nominale evenwichtsdoelstelling. Dat impliceert ook, zoals we hier de vorige keer al gezegd hebben, dat wij een stop-and-gobeleid absoluut niet genegen zijn en dat dat te allen prijze vermeden moet worden.
Wij hebben twee prioriteiten meegenomen in ons advies. De eerste prioriteit is: de impact bekijken van maatregelen om uitgaven beheersbaar te houden, en die impact uiteraard ook meenemen. Een tweede prioriteit is ervoor zorgen dat overheidsinvesteringen versterkt worden en dat er voor wat investeringen betreft een inhaalbeweging kan zijn.
Ik stel voor dat de heer Eysackers nu wat dieper op die twee prioriteiten ingaat.
Ik wil vooreerst opmerken dat in een evaluatierapport wel meer zaken staan, maar ik denk dat we er goed aan gedaan hebben om de grote lijnen die in het rapport staan, in twee invalshoeken te proberen vatten. Daarbij is het belangrijk om goed te beseffen hoe zo’n evaluatierapport tot stand komt. De denkoefening is gestart in oktober-november van vorig jaar. De vraag is dan wat de prioriteiten zouden kunnen zijn. Je moet dat ook bekijken in de economische context van dat moment. Op dat moment waren het nieuwe begrotingen en was het een oriëntatie van wat daar wel en niet in stond.
De regering had op dat moment een bedrag van 1,16 miljard euro aangekondigd als besparing. De eerste vraag die wij ons, ook als sociale partners, op dat moment stelden was of dat wel klopte, en zo ja, waar die besparingen dan zouden zitten, of dat op te splitsen valt in een aantal effecten die zich kunnen vertalen naar beleidsdomeinen, invalshoeken enzovoort. Dat is de eerste vraag die zo’n beetje als kern in het evaluatierapport zit.
Een tweede vraag, die zich in de loop van de tijd heeft gekristalliseerd, waar we niet mee begonnen zijn als grote opdracht, maar die naar het einde toe wel dominanter werd en meer ‘in the picture’ kwam, was: er zal vermoedelijk een tekort zijn, wat gaan we daarmee doen, en is het op dat moment niet relevant om te kijken of we op dat vlak niet een kleine stap verder kunnen zetten? Dat zijn de twee grote lijnen die achter een dergelijk rapport zitten.
Daar kwam ook bij dat we in de vraagstelling heel wat informatie hadden, maar het moeilijk was om die te vertalen naar wat in de toelichtingen per beleidsdomein zit. We hebben geprobeerd dat in kaart te brengen en hebben een andere indeling gevolgd dan die van de regering. Dat is om technische redenen zo gebeurd. Doorheen heel de begroting hebben we alles meegenomen wat te maken heeft met indexatie en desindexatie. Die hebben we er trouwens niet altijd volledig uit kunnen halen, doordat het technisch gezien bij alle artikels soms heel moeilijk is om die onderscheiden te kunnen maken. Het gaat trouwens niet om zo heel veel geld.
Vervolgens zijn er een aantal generieke maatregelen. Die hebben te maken met een bepaald percentage dat wordt ingehouden op apparaatskredieten. Concreet: de besparingen op die apparaatskredieten voor het loon, de facto voornamelijk het niet-vervangen van personeelsleden. Het gaat ook over het niet-loongedeelte van die apparaatskredieten. Daar is er een besparing van 10 procent. Binnen de beleidsprogramma’s is er globaal een besparing van 6 procent. Op werkingssubsidies aan derden is het zo’n 10 procent van het niet-loongedeelte.
We hebben die gegroepeerd doorheen alle beleidsdomeinen en ook verder in de tabellen in het rapport onder de term ‘generieke besparingen’. De term is evident: het gaat om besparingen die niet aan een bepaald beleidsdomein gebonden zijn maar die een generiek karakter hebben.
Vervolgens hebben we onder één label samengebracht wat we ‘specifiek’ noemen. De reden is eenvoudig: ze kunnen aan een instelling of aan een artikel gekoppeld worden. Ze hebben dus niet een generieke maar een specifieke toepassing. Dat vormt het grotere geheel van de besparingen hierin. In de communicatie, die in de media of hier besproken werd, werden ze wel wat meer opgedeeld. Voor de conclusies is het relevant dat we dit hebben opgedeeld naar de beleidsdomeinen waarin we ze kunnen koppelen. In de eerste kolom staan de bedragen, in de tweede kolom verdelen we dat over het geheel van de besparingen, in de derde kolom ziet u hoe groot de vereffeningskredieten (VEK) zijn en wat eigenlijk de verhoudingen zijn. Je moet daar wat voorzichtig in zijn want in het geval van bijvoorbeeld een provincie kan er een impact zijn, die zich later nog op een andere wijze kan kristalliseren. Maar dit geeft toch wel een paar globale aanduidingen.
Er zijn vijf grote vraagstellingen of conclusies in dit rapport.
In oktober-november vertrokken we van een eerste vraag: vinden we de 1,16 miljard euro besparingen effectief terug in de begroting? Het antwoord is zeer duidelijk: ja. Wij wijken iets af ten aanzien van de door de regering gepubliceerde totaalcijfers. Daar kunnen zuiver technische redenen voor zijn. We kunnen ook wel iets gemist hebben, ik denk aan de desindexaties, die we niet altijd gedetailleerd hebben kunnen opsplitsen. Op een totaal van 1,16 miljard euro hadden we 12 miljoen euro meer. Ik vermoed dat dat vooral bij de desindexaties zat. We hebben niet verder gefocust op hoe we tot dat iets hogere getal komen.
De tweede grote conclusie: gegeven het feit dat er heel wat specifieke besparingen of maatregelen zijn om de uitgaven niet verder te laten verhogen, is er over alle beleidsdomeinen heen een duidelijke, vrij systematische toepassing. Er is geen beleidsdomein of een type van uitgaven dat meer of minder impact heeft moeten ondergaan. Het generieke karakter is er duidelijk in aanwezig.
Als we het verder bekijken dan alleen maar wat de apparaatskredieten vertellen, zien we dat er relatief gezien meer is bespaard op werking en subsidies dan op de lonen, de ondersteuning van de vereiste middelen voor de eigen ambtenaren. Hiermee hebben we uiteraard niet gezegd dat er geen besparing is op die lonen. Dat is, denk ik, ook wel duidelijk op basis van wat we al eerder zeiden.
Een vierde punt is dat de beleidsdomeinen die operationeel geconfronteerd worden met een hoge impact door de zesde staatshervorming tot op zekere hoogte de middelen op dezelfde manier beïnvloed hebben zien worden. Dat is voor het geval van Welzijn, met het kindergeld, vrij duidelijk. Dat heeft misschien ook wel iets te maken met het feit dat het budget nog niet concreet is vertaald naar werking en operationele zaken. Men ziet het ook wel binnen Werkgelegenheid.
Hoe groot is het aandeel van de uitgaven van een bepaald beleidsdomein enerzijds en hoe groot is het aandeel van een beleidsdomein anderzijds in de besparingen? Je vergelijkt dat om een soortelijk gewicht te vinden. Dan kun je toch zeggen dat de besparingen relatief meer in de beleidsdomeinen Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) en Ruimtelijke Ordening en Wonen (ROW) tot uiting komen. Dat is geen contradictie met wat ik eerder zei, dat het op alles is toegepast, maar als je vergelijkt met het volume aan middelen en de vraag hoe de besparingen worden vertaald, dan is er op dat vlak een verschil tussen de bedrijfstakken.
Dat is de globale redenering. In de afgelopen maanden is er een tweede lijn naar voren gekomen. Die tweede lijn betreft het investeringsbeleid. Hoe kan het worden versterkt? De manier waarop is ook relevant. De heer Van Eetvelt zal straks een voorstel van de SERV op dit vlak toelichten. Ik heb de uitgangspunten daarbij kort samengevat.
Ten eerste is het evident dat de overheidsinvesteringen een stimulans voor de economie kunnen vormen. Er is een impact op korte termijn. Die impact situeert zich op vlakken als werkgelegenheid en economische activiteit. Er is ook een impact op langere termijn op de economische activiteit. Een verbeterde infrastructuur zorgt uiteraard voor een hoger economisch potentieel. De potentiële groei van de economie is momenteel geen onbelangrijke factor. De overheidsinvesteringen hebben uiteraard ook een belangrijke impact op de wijze waarop de EU momenteel naar de begrotingen van haar lidstaten kijkt.
Ten tweede is de nieuwe Europese Commissie intensief bezig met een aanzienlijk pakket aan financiële middelen die ze in de Europese economie wil investeren. Ik zal het hier niet allemaal samenvatten, maar in totaal zou het toch om meer dan 300 miljard euro gaan. De motivering is in wezen gelijkaardig en loopt min of meer parallel.
Ten derde constateren we dat we de overheidsinvesteringen in een Europees perspectief moeten nuanceren. We kunnen hier geen harde zwart-witconclusies uit trekken. Relatief bekeken, kunnen we echter niet stellen dat België of Vlaanderen aan de hoge kant scoren.
We moeten dat enigszins nuanceren. Dat een overheid in sterke mate investeert, betekent niet dat de voorgaande jaren een hogere groei van het bbp wordt geregistreerd. Dat is zeker niet systematisch in alle landen het geval. Het blijft evenwel een feit dat we op dit vlak veeleer laag scoren.
Een punt dat hier niet wordt uitgewerkt, maar dat we gewoon even herhalen, heeft betrekking op het evaluatierapport dat de SERV eind mei 2014 met betrekking tot de afgelopen legislatuur heeft opgesteld.
In dat rapport hebben we onder meer naar het begrotingsbeleid gekeken. We hebben ons afgevraagd wat er is gebeurd en wat naar voren is gekomen. Daaruit blijkt onder meer dat de vorige Vlaamse Regering de intentie had een investeringsregering te zijn en op dat vlak een aantal zaken heeft gerealiseerd, maar dat we toch kunnen concluderen dat een aantal verwachtingen op dat vlak niet zijn ingelost. Dit is onder meer een gevolg van de wat tegenvallende conjunctuur. De in 2009 verwoorde intenties zijn niet allemaal uitgevoerd.
Om de net vermelde redenen staat de SERV principieel positief tegenover investeringen. Er is een groeibevorderend effect. Tegelijkertijd kan een zekere inhaalbeweging worden gelegitimeerd. Ik moet hierbij echter een kleine kanttekening maken.
In de loop van december 2014 heeft de Vlaamse Regering een tabel gepubliceerd. In die tabel worden de investeringen van de afgelopen jaren in kaart gebracht. Het is een overzicht per beleidsdomein. Wij vinden die cijfers eigenlijk verrassend hoog. Als ik me goed herinner, is die tabel naar aanleiding van een bespreking in deze commissie naar voren geschoven. Ik ben daar niet zeker van. In elk geval is die tabel hier naar voren gebracht. De tabel heeft ons om twee redenen een beetje verrast.
De eerste reden is het eigenaardige gegeven dat de cijfers zeer hoog zijn in vergelijking met wat we in het verleden zelf in kaart hebben gebracht. Ik wil hier geen al te technische discussie van maken. De cijfers die we in het verleden, niet later dan in mei 2014, naar voren hebben geschoven, komen absoluut niet uit op 4,2 miljard euro. Wij zaten daar toen 50 procent onder. We moeten natuurlijk rekening houden met wat al dan niet wordt meegeteld, maar dat is toch de orde van grootte.
De tweede reden is dat de tabel een zekere verschuiving bevat. Traditioneel verwachten we daar de domeinen te zien die met investeringen te maken hebben. Ik denk dan aan Energie, Leefmilieu of Openbare Werken. Er is echter een behoorlijke verschuiving in de richting van beleidsdomeinen die in het verleden op dat vlak minder prominent aanwezig waren.
Er is natuurlijk een evidente reden voor die groei, namelijk een uitbreiding van de perimeter. In essentie neemt de Vlaamse Regering instellingen in de eigen begroting op die daar vroeger geen deel van uitmaakten. Dit omvat instellingen die veel investeren. Evidente voorbeelden hiervan zijn de Participatiemaatschappij Vlaanderen (PMV) en haar dochters. Er zijn ook andere voorbeelden, zoals de projecten en instellingen in verband met de scholenbouw.
Eigenlijk hebben we er geen goed zicht op hoe die zaken moeten worden verwerkt. We kunnen dat een beetje trachten te vatten. Als jaren geleden, in tempore non suspecto, een project is gestart waarin de overheid investeert, is het niet de bedoeling dat dit project jaarlijks in een begroting wordt gelegitimeerd. Dit kan een aantal onbedoelde effecten hebben.
Een ander punt dat een rol heeft gespeeld, is dat het Instituut voor de Nationale Rekeningen sinds september 2014 het ESR hanteert. Dat betekent dat de definitie van investeringen in principe voor alle overheden is uitgebreid. Dat geldt voor regionale overheden, gewestelijke overheden, gemeenschapsoverheden en de Belgische overheid.
Eén element is voor ons belangrijk. Onderzoek en ontwikkeling wordt als een investering beschouwd en kan bijgevolg worden afgetrokken. Het gaat blijkbaar niet meer om een eenmalige uitgave, maar om iets dat in de tijd wordt meegenomen en dat in de rekeningen een waarde behoudt. Ik zal niet alle elementen opsommen. De federale investeringen in militair materieel zijn ook niet louter uitgaven. Er zijn een aantal criteria.
Een laatste element dat zeker ook een rol heeft gespeeld, is dat het begrotingsproces vandaag aan nogal wat dynamieken onderhevig is. Dat is ook al door de vorige regering opgestart. In essentie gaat men niet meer werken met een aantal basisallocaties – zeg maar: gedetailleerdere zaken – maar wel degelijk met een artikel, dat uit verschillende elementen bestaat. Dan kan men in één artikel zowel klassieke investeringen opnemen als zaken die daar eigenlijk niet echt in horen, bijvoorbeeld zaken die te maken hebben met werking enzovoort. Als in dat artikel investeringen zitten, en men telt daar nu een aantal zaken bij die in het verleden apart zouden worden gesteld, kan dat ook een zekere impact hebben. Als we dat allemaal optelden, leek ons, met de elementen die we hadden, nog niet de hele rit gereden, maar het zijn zeker elementen die daartoe kunnen bijdragen.
Wat betreft de verschuiving die we geconstateerd hebben tussen de klassieke investeringsdomeinen, hadden we de indruk dat er iets meer bijdrage van de gebruiker werd gezocht. Als je gaat kijken naar de elementen die vertaald worden via een input van de gebruiker, kwam dat, toch op basis van de elementen die wij hadden, iets sterker naar voren.
Ik kom tot onze conclusies. Als we de definitie van investeringen zouden hanteren zoals we die in het verleden gehanteerd hebben, hadden wij de indruk dat we op iets lagere cijfers zouden zijn uitgekomen. Maar de clou van het verhaal is eigenlijk dat we daarover gewoon te weinig weten. Het is een iets te belangrijke materie, ook gezien de economische relevantie. Ook in de dynamiek hadden we te weinig inzicht. Dat staat wat meer uitgebreid in het rapport. We hebben er ook gepleit voor een jaarlijks overzicht van lopende en toekomstige investeringen, met inbegrip van hun impact, financieel en in andere termen, in de loop van de tijd.
In het bijzonder pleiten wij ervoor om een onderscheid te maken tussen wat een overheid doet. Ten eerste heb je een overheid die investeert. Ten tweede heb je overheidsmiddelen als ondersteuning, bijvoorbeeld via subsidies. Dan is het niet de overheid die investeert, maar ze ondersteunt en faciliteert wel. Ten derde zijn er de zaken die buiten de begroting blijven. Nu gaan we er een beetje van uit dat dat allemaal volledig binnen de begroting is, en in wezen is dat ook wel de bedoeling, maar misschien zijn er toch nog wel een aantal punten die op dat vlak verder in kaart gebracht worden.
Dat brengt ons bij het voorstel van de sociale partners om voor een inhaalbeweging voor investeringen te gaan. Het uitgangspunt in heel deze redenering is dat de economische vooruitzichten er de laatste maanden niet op verbeterd zijn, en dan druk ik mij nog heel voorzichtig uit. Als je de begroting 2015 actualiseert, kom je tot de conclusie dat die begroting zonder bijsturingen niet meer in evenwicht zal zijn.
Over de cijfers gaan we ons niet uitspreken. Daar is hier en in de media al duchtig over gedebatteerd. En zoals de heer Eysackers al gezegd heeft, houden wij ons bij de SERV iets minder bezig met wat de media links en rechts schrijven over van alles en nog wat.
Er is dus een voorstel om een inhaalbeweging te doen inzake investeringen, maar wel gebonden aan een aantal voorwaarden. Die voorwaarden zijn wat ons betreft uitdrukkelijk en zeer duidelijk. Het kan gaan over een tekort, op voorwaarde dat dat ontstaan is door factoren die niet aanwezig waren bij de opmaak van de initiële begroting. Ik denk bijvoorbeeld aan de verslechtering van de conjunctuurvooruitzichten sinds het laatste trimester van vorig jaar.
Ten tweede zeggen we dat dat tekort niet hoeft te worden weggewerkt, op voorwaarde dat de hoegrootheid aangewend wordt voor bijkomende investeringen in publieke infrastructuur en dat er op korte termijn concrete engagementen en realisaties moeten gebeuren. De sociale partners zijn het erover eens dat in de huidige omstandigheden een duw in de rug, die de economische heropleving vooruit zou kunnen helpen vanuit dat investeringsbeleid, zeer welkom zou zijn. Het gaat dan niet alleen over het economisch beleid. Dat heeft ook een effect op de werkgelegenheid, maar ik ga ervan uit dat ik dat hier niet hoef uit te leggen.
Wij zijn ook van oordeel dat het bedoelde tekort geen negatieve effecten zal hebben op de Belgische engagementen ten aanzien van Europa. Als men aan andere uitgaven zou denken, buiten die investeringen, moeten de nodige inspanningen gedaan worden om het tekort niet verder te laten vergroten.
Dat zijn de belangrijkste conclusies en aanbevelingen die de sociale partners hebben.
Dank u wel voor de toelichting.
Ik geef nu het woord aan de heer Bertels voor zijn interpellatie.
Voorzitter, collega’s, het SERV-rapport is, ondanks het gegeven dat het in dit publieke forum minder gebruikt zou moeten worden, toch de aanleiding geweest voor mijn interpellatie. Afgezien van de mogelijke impact van het begrotingstekort 2014 op de begroting 2015, raamt de SERV in zijn jongste evaluatierapport van de begroting 2015 een tekort van minstens 215 miljoen op de Vlaamse begroting 2015. Dat cijfer staat zwart op wit in het rapport.
Het is een bevestiging van wat velen, en niet alleen van de oppositie, al hadden aangekondigd bij de discussie over de begroting 2015, in de laatste maanden van 2014. Steeds meer wordt nu duidelijk wat toen al gezegd werd, namelijk dat de begrotingscijfers niet overeenstemmen met de realiteit en dat we nu al weten dat de uitvoeringscijfers van de begroting substantieel verschillend zullen zijn van de begroting. De afwijking lijkt ook te groot om te kunnen spreken van een standaardafwijking ten aanzien van een raming. Ik neem aan dat de minister van Begroting dat ook erkent.
Wat de uitvoering van de begroting 2014 betreft, heeft de minister niet willen inzien welke tekorten zich aan het vormen waren en is ze het mantra van het begrotingsevenwicht blijven herhalen, waarschijnlijk zelfs tegen beter weten in. Het cijfer van het geraamde tekort in 2014 moest dan uiteindelijk toch worden bekendgemaakt, en werd door sommigen van de meerderheid zelfs als ‘normaal’ en ‘geen verrassing’ beschouwd, ondanks het feit dat er in de Handelingen van de plenaire begrotingsbesprekingen in december 2014 verschillende verklaringen terug te vinden zijn van diezelfde meerderheid, die bij hoog en laag beweert dat beide begrotingen in evenwicht zijn.
Wat de begroting 2015 betreft, verwacht de Vlaming een proactieve en duidelijke houding van de minister, een houding die het consumentenvertrouwen niet verder fnuikt en die niet gehuld blijft in mysterie. Om een correcte discussie op basis van correcte cijfers te kunnen voeren, wat het hele parlement gevraagd heeft, wil ik de minister een aantal vragen stellen. Ik denk dat de minister van Begroting toch antwoorden zou moeten kunnen geven over de opvolging en uitvoering van de begroting.
Minister, ik ga ervan uit dat u niet meer zult ontkennen en dus zult bevestigen dat de begroting 2015 met de huidige parameters niet meer in evenwicht is. Gaat u akkoord met de berekening van de SERV dat het tekort op de begroting 2015 momenteel al minstens 275 miljoen euro bedraagt, en dat dat tekort volgens dezelfde berekening van de SERV enkel te wijten is aan de conjunctuurverslechtering?
De economie en de economische groei stoelen grotendeels op de verwachtingen en het vertrouwen van de Vlamingen. Wat gaat u ondernemen om het consumentenvertrouwen niet nog eens een bijkomende klap te geven, bovenop de klap die reeds gegeven is door sommige ondoordachte besparingen op de kap van de Vlaamse gezinnen bij de initiële begroting 2015? Bent u bereid om, zoals de SERV voorstelt, een structureel pad te volgen, waarbij de investeringskosten gespreid worden in de tijd en er zodoende ruimte gecreëerd kan worden voor een positief beleid inzake overheidsinvesteringen en inzake onderwijs, zorg en welzijn?
De heer Schiltz heeft het woord.
We moeten vaststellen dat de regering sterk werk heeft geleverd. Als die inspanningen niet geleverd waren, zaten we nu niet te praten over 275 miljoen euro, maar over 1,275 miljard of meer. Dat kunnen we samen met u vaststellen.
Wat de tegenvallers betreft, heb ik begrepen dat het vooral te wijten is aan de conjunctuur en dat andere parameters niet in aanmerking zijn genomen. Nochtans zien we een aantal eenmalige uitgaven en een aantal tegenvallers: de dading met de Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel (BAM), de sluis in Terneuzen, een aantal betalingen en uitgaven die moesten gebeuren. Allicht zullen de tegenvallers in de toekomst niet meer van die orde zijn, of zullen dat veeleer meevallers kunnen zijn voor de volgende begrotingscontrole.
Mijnheer Eysackers, u zei dat het mogelijk moet zijn van het vooropgestelde evenwicht af te wijken en meer te investeren, en dat dat onze engagementen tegenover Europa niet zou beïnvloeden. Dat vind ik een interessante opmerking, waar ik graag wat meer uitleg over zou krijgen, net als over de bijkomende voorwaarden die u daaraan koppelt.
Op die manier lijkt u invulling te geven aan een structurele begroting, waarbij nu een tekort wordt toegelaten. Maar de vrees bestaat natuurlijk dat de inspanningen dan een beetje doorgeschoven worden naar de toekomst en dat we niet zeker zijn dat die schuld over enkele jaren kan worden ingelost. Ik dacht dat de keuze voor een nominaal evenwicht een vrij overtuigde keuze was, net om het doorschuifeffect te vermijden. Het lijkt dan dat we dat pad zouden moeten verlaten volgens u.
De heer Rzoska heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, dit debat is natuurlijk niet nieuw. Het SERV-rapport van afgelopen januari heeft een aantal dingen op scherp gesteld waar we in de afgelopen maanden in het parlement al over gediscussieerd hebben. Ik sluit me aan bij de vragen van de heer Bertels en wil zelf nog een aantal bijkomende vragen stellen.
Het blijft voor mij – en ik heb de indruk ook voor de mensen van de SERV, die toch heel wat expertise hebben – soms heel onduidelijk. Ik heb soms de indruk, minister, dat er af en toe een rookgordijn wordt opgetrokken, waarbij het niet alleen voor de SERV, maar ook voor het parlement onduidelijk blijft wat er nu juist in die begroting staat.
Ik splits mijn vragen op in twee blokken: 2014 en 2015. Dat lijkt mij het gemakkelijkste. Minister, als ik het SERV-rapport lees, blijft het voor mij nog altijd een zeer grote vraag hoe het komt dat u die tweede begrotingsaanpassing niet meer hebt bijgestuurd, ondanks het feit dat daar parameters in zaten die op dat moment eigenlijk niet meer realistisch waren. Ik blijf me afvragen hoe het kan dat het monitoringcomité dergelijke dingen niet of te weinig monitort en dat de meerderheid in dit parlement een begrotingsaanpassing goedkeurt terwijl er enkele weken later plots sprake is van 800 miljoen euro, en twee dagen later van 563 miljoen euro. Ik heb nog eens goed het antwoord gelezen dat u hebt gegeven op de vragen in de plenaire vergadering, en het blijft voor mij een raadsel.
Mijn eerste vraag luidt dan ook als volgt. Hoe werkt dat monitoringcomité? Ik ben nieuw in deze commissie en deze materie. Kunt u mij eens uitleggen hoe dat is samengesteld en hoe het werkt? Ik heb het verschrikkelijk moeilijk met de idee dat een begroting, die, naar ik veronderstel, zeer regelmatig gemonitord wordt, binnen enkele dagen tijd ‘flipflopt’ met tekortcijfers. Ik blijf daar op mijn honger zitten.
U beweerde tijdens de plenaire vergadering dat er vanuit de administratie cijfers waren gegeven aan het federale niveau. U benadrukte daarmee dat ze niet van het kabinet kwamen. Ik heb u dat nog eens formeel gevraagd via de voorzitter van het parlement. Ik heb toen het formele antwoord van uw kabinet gekregen dat u dat nooit geofficialiseerd hebt. Ik heb daar zeer veel vragen bij, en die zijn absoluut niet opgelost.
Dan kom ik tot de onvoorzichtigheid wat betreft de economische parameters en de economische conjunctuur, die ook in 2015 zal doorwerken. Dat signaal wordt niet enkel nu door de SERV gegeven. In het verleden was het ook al eens zichtbaar in een SERV-rapport, en het is ook door het Rekenhof meermaals naar voren geschoven. In het verslag over de begrotingsaanpassing 2014 was dat een van de sterke punten die naar voren kwamen. Ik blijf het zeer merkwaardig vinden dat u als minister van Begroting niet hebt bijgestuurd voor de begrotingen van 2014 en 2015.
Een ander punt betreft de verklaringen die u hebt gegeven voor het ontsporen van de begroting. Het moet mij toch van het hart dat daar zaken bij zaten waarvan men uitging dat er al in de tweede begrotingsaanpassing 2014 rekening mee werd gehouden. Dat zijn de zogenaamde pps-projecten, de consolidatieperimeter, de nieuwe lijst van het INR en zo meer. Kunt u mij aangeven wat er is veranderd tussen de begrotingsaanpassing van 2014 en de cijfers die in januari naar voren zijn gekomen? Volgens het rapport van de SERV was er in die begrotingsaanpassing immers wel degelijk al rekening gehouden met de consolidatieperimeter en de verstrengde Europese regels.
Vervolgens kom ik bij de begroting 2015. Daar kan ik mij voor een stuk aansluiten bij wat collega Bertels naar voren heeft geschoven. De SERV stelt vast dat er een tekort is van 275 miljoen euro, als er niet wordt bijgestuurd. Wij kwamen tot ietwat andere cijfers. Ze lagen wel in die grootteorde, maar het is soms echt niet duidelijk, ook niet voor ons.
Daar is de evidente vraag wat u als minister van Begroting gaat doen en wat deze Vlaamse Regering gaat doen. Wordt er inderdaad bijgestuurd en gaat u opnieuw naar een nominaal evenwicht werken, wat u hebt aangekondigd als een van de beleidsopties van deze regering? U hebt in de media verklaard dat er mogelijk een nieuwe besparingsronde aankomt. Of gaat u in op de piste die de SERV naar voren schuift wat betreft de investeringen die zij, weliswaar onder strikte voorwaarden, aanvaardbaar achten om de begroting van 2015 in onevenwicht of in een tekort te laten gaan?
Wat de investeringen betreft, minister, heb ik nog eens de tabel meegebracht die u toen in de commissie hebt rondgedeeld. Daar was toen al heel veel debat over. Het was voor mij, en wellicht voor nog een aantal mensen in de commissie, ook niet duidelijk welke investeringen daarin werden opgelijst. Ik vind een argument voor en een versterking van de vragen die toen vanuit het parlement zijn gesteld, in de opmerkingen van de SERV. Kunt u, zoals de SERV vraagt en zoals het parlement tijdens die commissievergadering al heeft gevraagd, die investeringen uit elkaar halen, zodat het voor ons duidelijk is wat de directe investeringsuitgaven van de overheid zijn, wat de ondersteuning van investeringen door derden is, en wat de investeringsuitgaven buiten de begroting zijn, zoals de pps. Wat zit er nu nog buiten de begroting? Wat is al geconsolideerd, en op welk moment?
Dat was voor mij op dat moment absoluut onduidelijk. Dat is het rookgordijn waar ik daarnet al over sprak. Als wij de oplijsting maken, komt de SERV tot een bedrag dat ongeveer de helft is. Dat is dan 2,1 à 2,2 miljard euro. Ik noem dat geen peanuts. Het is daarbij absoluut niet duidelijk wat nu de investeringen zijn, wat al eerder beslist was, wat de verschuivingen zijn en zo meer. Ik denk dat het parlement recht heeft op die klaarheid, omdat het elementen zijn die in die discussie over de begroting worden gehanteerd.
Minister, u hebt de begrotingscontrole aangekondigd voor half februari. Daar kijken we natuurlijk erg naar uit. Dat zijn cijfers die nu in de media circuleren. De heer Van Eetvelt stelde dat de SERV zich daar minder mee bezighoudt, maar dit gaat wel over het geld van de Vlaamse belastingbetaler, en als een tekort op twee dagen tijd plots van 800 miljoen euro terugvalt naar 560 miljoen euro, wil ik goed kunnen vatten wat daar het probleem is. Die begrotingscontrole half februari wordt een zeer belangrijk moment, om te zien hoe houdbaar die begroting 2015 is, of toch ten minste de cijfers die u hebt ingediend bij het parlement.
Een andere vraag betreft de suggestie van de SERV om de begrotingscontrole door te zetten met een prestatiebegroting. Die discussie komt geregeld terug. De SERV heeft dat al vaker aangegeven, en ook het Rekenhof suggereert dat. Ik zou dus graag weten, in functie van een betere en efficiëntere controle door het parlement, wat de stand van zaken op dat punt is en wat uw plannen ter zake zijn.
Er is een eerste Overlegcomité geweest op 28 januari. Ik vermoed dat daar ook over de begrotingen is gesproken, zeker ten opzichte van Europa. Ik weet dat er ook een discussie is of we de lokale besturen moeten verschuiven van Entiteit II naar Entiteit I. Dat is natuurlijk een zeer handige boekhoudkundige truc om vooral dan het federale niveau te belasten. Maar wat is er op het Overlegcomité afgesproken in functie van de begrotingen? Welke impact heeft dat op de Vlaamse begroting en op het huiswerk ten aanzien van Europa? Deze commissie heeft er alle belang bij om te weten wat er op het Overlegcomité beslist is en welke impact die beslissingen hebben op de Vlaamse begroting. Of zijn er nog een aantal dingen die moeten worden uitgeklaard?
De heer Diependaele heeft het woord.
Ik dank de heren van de SERV voor hun toelichting. Ik heb enkele specifieke en dan enkele algemenere vragen.
Mijnheer Eysackers, u verwijst naar de tabel van de investeringen. Die zouden verschillen. Maar ik vond dat een verkeerde voorstelling van zaken want we weten allemaal dat we in een procedure zitten waarbij het INR en Europa verschillende zaken herkwalificeren binnen of buiten de begroting. Als schulden binnen de begroting worden genomen, zullen we ook de bijhorende investeringen binnen de begroting opnemen en in die tabel toevoegen. Het zou oneerlijk zijn mocht u er nu voor pleiten om de investeringen erbuiten te laten omdat de Vlaamse overheid verplicht is om de schulden te herkwalificeren. In dat geval moeten die investeringen wel in de tabel worden opgenomen.
Iets is mij niet helemaal duidelijk – en ik probeer het samen te vatten in mijn eigen woorden. De SERV heeft het over twee soorten tekorten. De verslechtering van de conjunctuurvooruitzichten kun je op voorhand niet voorspellen. Dat tekort is dan ook toegestaan. Maar er zijn nog andere zaken niet te voorspellen, bijvoorbeeld de inkomsten uit successierechten. Wij weten niet hoeveel mensen met welk vermogen de komende jaren het loodje zullen leggen. Dat kunnen wij niet inschatten. Valt dat daar dan onder of niet?
Er is een zeer duidelijke beslissing geweest om nog 120 miljoen euro in 2014 uit te geven als voorschot op de investering in Terneuzen. Niemand stelt die investering ter discussie. Dat tekort is toegestaan. Het hoeft niet te worden weggewerkt, maar alleen als het wordt geherinvesteerd in publieke infrastructuur. Als ik dat goed begrijp, betekent dat dat het wel moet worden weggewerkt, dat er besparingen moeten worden doorgevoerd, maar dat er een nieuw tekort moet worden opgebouwd door investeringen. Dat is wat we nu al doen. We weten allemaal dat we met zowel de begrotingsaanpassing 2014 als met de begroting 2015 hebben beslist om te veel te besparen omdat we extra investeringen wilden doen. We hebben meer bespaard dan strikt noodzakelijk was omdat we nog een deel wilden investeren. Dit is daarvan alleen maar een doortrekking, met het cruciale verschil dat we een tekort zullen toelaten. U zegt dat het dan wel mag worden aangezien als een tekort. Dat is een belangrijke nuance. Maar dan begrijp ik niet dat dat tekort het Belgische engagement ten aanzien van Europa niet beïnvloedt. Ik denk dat het wel zo is, dus dat begrijp ik niet.
De heer Bertels vraagt een proactieve minister van Begroting. Nog voor de vraag vanuit de oppositie of van waar dan ook gekomen is, heeft de minister aangekondigd dat we de begrotingscontrole zouden vervroegen. Dat is een zeer goede zaak. Mijn belangrijkste punt is dat we met die begrotingsopmaak in 2015 zeer duidelijk hebben gezegd dat er zeer veel factoren zijn die we niet kunnen inschatten. We weten niet wat er op ons afkomt. Maar we weten wel wat we willen. We willen een marathon lopen. Wij willen de komende jaren de begroting gezond maken en opnieuw investeringen doen. Wij willen die marathon lopen, ongeacht of het nu over gemakkelijk asfalt zal zijn of in los zand, of het nu bergop of bergaf zal zijn. Wij willen ons zo goed mogelijk voorbereiden. Dat hebben wij met die begroting 2015 geprobeerd. Het feit dat het er nu nog slechter uitziet dan we toen dachten, betekent alleen maar dat we heel groot gelijk hadden. Gelukkig hebben we toen die inspanning geleverd want blijkbaar is het allemaal nog veel erger. Hadden we die inspanning niet geleverd, dan was de put nog groter geweest. Onze filosofie, voorbereid te zijn op alles en dus ook op de zaken die we niet kunnen inschatten, was alleen maar positief.
Ik zag gisteren of eergisteren ook de krantenartikelen over het feit dat er een paar lichtpuntjes zijn. Het structureel evenwicht verbetert. Dat doet het vertrouwen toenemen. De rating is nog steeds positief. De vraag van de heer Rzoska naar de begrotingsaanpassing voor 2015 is zeer begrijpelijk. Het is een goede zaak dat we daar geen voorafnames op doen. We wachten nog op de definitieve resultaten en op de cijfers van het Planbureau. We moeten ook geen voorafnames doen op de discussies die dan zullen volgen.
Minister Turtelboom, het komt geregeld naar boven dat er in de wandelgangen wordt gefluisterd over het plan van Juncker en het feit dat Europa toch soepeler zou worden. Ook Karel De Gucht heeft dat laten doorschemeren. Het zou een goede zaak zijn indien wij daarover duidelijkheid zouden krijgen. Die onzekerheid is waarschijnlijk nog erger dan het probleem waar we sowieso al mee zitten.
De heer Crombez heeft het woord.
Ik dank de vertegenwoordigers van de SERV voor hun presentatie. In dat halve jaar regering tot nu toe hebben we al bijzonder veel gehad aan de rapporten van de instellingen, de SERV en het Rekenhof. Tot nu toe hebben we de discussie over de begroting alleen maar met de instellingen degelijk kunnen voeren, en niet met de regering. We zijn nu januari. Na een paar weken van vragen worden we geconfronteerd met benaderende berekeningen van het tekort door instanties. Op den duur is het alleen de minister van Begroting zelf die dat niet kon geven. Ik zal dan ook mijn vragen vooral aan de SERV stellen.
Voor mijn eerste vraag pik ik de discussie van daarnet van de heer Diependaele op. Tijdens onze vorige discussie met de SERV hebben wij benadrukt wat wij ook in onze alternatieve begroting hebben opgenomen. De Nationale Bank heeft, ook in de buurt van de verkiezingen, een rapport opgemaakt waarin wordt gesteld dat er productieve en niet-productieve investeringen zijn. Als je te veel bespaart op productieve dingen, kan dat de economie extra vertragen. Er zijn ondertussen rapporten genoeg die zeggen dat dat risico – ik zal het maar een risico noemen – op dit moment in Vlaanderen groot is, dat de economie extra vertraagt door het dalende consumentenvertrouwen, de vraagvertraging en de productievertraging. Is jullie voorstel, ten tweede male tot de regering gericht, dat het beter is voor het tekort om een klein tekort toe te laten als het gaat om productieve investeringen? Vertraag je dus de economie niet, zorg je er integendeel voor dat je geen extra schade aan de economie toebrengt, op een moment dat het vertrouwen laag is? Dat betekent heel concreet, om misverstanden te vermijden, dat dit evengoed de vraag is om sneller naar het evenwicht te gaan. Als het lukt om productieve investeringen op te starten, ga je sneller naar het evenwicht. Het kleine tekort dat je maakt, en dat structureel is, kun je spreiden in de tijd. Aan het einde van de rit verslechtert de schuldpositie niet. Zij heeft zelfs meer kans om te verbeteren. Klopt mijn redenering, ja of neen? Als het antwoord ja is, dan heeft de heer Diependaele ook een antwoord. En als het neen is ook.
Twee. Wij hebben de minister-president al een paar keer horen zeggen dat wij moeten kijken naar de toekomst voor die investeringen, in dezelfde redenering als jullie maken. We worden hier met iets heel eigenaardigs geconfronteerd. Zelfs de regering redeneert dat we die productieve investeringen nodig hebben. Als jullie daarstraks aanhaalden dat een groei van de investeringen niet noodzakelijk een hoger bbp impliceert, bedoelen jullie dan dat er echt moet worden gezocht naar productieve investeringen? Ik noteerde dat, maar ik ben niet zeker of ik het exact genoteerd heb. Ik wil u dus niets in de mond leggen.
Mijnheer Van Eetvelt, kunnen productieve investeringen de arbeidsmarkt ondersteunen? We hebben nu een nieuw doelgroepenbeleid, die discussie is hier gestart. Maar de middelen van het competitiviteitspact werden eerst één en dan twee jaar uitgesteld. Als die 125 miljoen euro wel wordt geïnvesteerd in productieve arbeidsmarktmaatregelen die heel selectief en juist gekozen zijn – wat wij, voor alle duidelijkheid, vragen –, past dat dan in diezelfde redenering?
Kunt u wat meer duiding geven bij de stelling over de verschuivingen? U verwees naar Onderwijs en Welzijn. U zei dat er bij die verschuivingen meer wordt gevraagd van de gebruiker. Kunt u daar enkele voorbeelden van geven? Ik vermoed dat dit te maken heeft met de discussies die al vaak werden aangetrokken in het parlement en waar niet altijd antwoorden op komen.
Kunt u specificeren welke problemen u hebt gezien? Op bepaalde allocaties van de begroting worden investeringen gemengd met andere uitgaven. De heer Diependaele zegt dat er onduidelijkheden zijn. Het Rekenhof en de oppositie hebben gevraagd naar correcte begrotingsdocumenten. Tot nu toe hebben we die niet gekregen. Het rapport van het Rekenhof somt een aantal zaken op die gewoon niet kloppen. We blijven daarmee geconfronteerd worden. We hebben niet alleen geen inschatting van de minister van waar we zitten met de begroting, eigenlijk hebben we ook een onleesbare begroting. Kunt u die basisallocaties investeringen plus aparte uitgaven wat beter specificeren?
Ik heb dan nog twee vragen voor de kabinetschef van de minister. Mogen we nu begrijpen dat we hier in het parlement half februari een begrotingscontrole hebben, ja of neen? En dan, in aansluiting op de heer Rzoska, kunnen we in verband met alle vragen die we hebben gesteld en waarop we het antwoord kregen dat men ooit wel eens naar het Overlegcomité zou gaan, vernemen wat het Overlegcomité, dat er nu over heeft vergaderd, daarover zegt? Zijn die vragen door jullie op het Overlegcomité aangebracht, en is er een duidelijke beslissing genomen met betrekking tot de zaken die het beleid in Vlaanderen verstoren en waar de meerderheid, in tegenstelling tot ons, geen belangenconflict in zag? Die vragen gingen over de aanvullende personenbelasting, de lokale besturen, de vennootschapsbelasting op de intercommunales, waarvan minister Schauvliege terecht heeft gezegd dat het geen impact mag hebben op het Vlaamse beleid, en dan de gesco’s. Er waren nog meer vragen, maar ik beperk mij hier tot deze. Hebt u die vragen op de agenda van het Overlegcomité geplaatst en zijn er daar, ja of neen, beslissingen genomen?
De heer Bertels heeft het woord.
Jullie hadden het over de besparingen in de beleidsdomeinen Onderwijs en Welzijn. Die zijn nominaal het hoogst. U zegt dan dat ze relatief, als er wordt vergeleken met de uitgaven, niet het hoogst zijn. Hebt u die oefening ook gemaakt als u daar de lonen uithaalt? In Onderwijs zitten er heel veel lonen. Daar is de besparing lager.
Uit tabel 5 op pagina 19 begrijp ik dat, in tegenstelling tot wat de regering communiceert, het merendeel van de besparingen niet op het apparaat gebeuren. Zo staat het er volgens mij letterlijk.
Wat is jullie idee over de verfijning van de onderbenutting? Die was in 2014 veel kleiner dan geraamd. Welke methode willen jullie toepassen voor de onderbenutting in 2015? Het gemiddelde van de laatste drie jaar dat jullie vooropstellen, zal natuurlijk een knauw krijgen.
Dan sluit ik mij ook nog aan bij de vraag naar de informatie over de investeringen, maar ook bij de vraag, die door het parlement al een paar keer is gesteld, over de uitvoering van de reguliere begroting. Kunnen wij alstublieft cijfers krijgen over de monitoring van de begroting? Dan kunnen wij de uitvoeringsregeling een beetje volgen, zoals ook de SERV vraagt. Ik heb begrepen dat de SERV zowel de uitvoeringsrekening vraagt als de investering.
De heer Van Eetvelt heeft het woord.
Ik zal heel kort antwoorden op een aantal vragen, en dan heel veel vragen, zeker alle technische vragen, doorspelen naar de heer Eysackers.
Mijnheer Schiltz, voor de tekorten die niet in rekening werden genomen hebben wij ons uiteraard gebaseerd op de cijfers die beschikbaar waren op het moment waarop wij onze rapportering hebben gemaakt. Vandaar dat die zaken ook niet in het SERV-rapport zijn meegenomen.
Dan is er de hele discussie over in welke mate dat tekort kan worden verantwoord ten aanzien van Europa, en over of er een tolerantie bestaat ten aanzien van tekorten met een conjuncturele oorsprong. Wij gaan in onze analyse uit van wel. Wij zeggen dat je de engagementen niet in structurele termen mag afbouwen. Als je dat op een goede manier doet, en er is effectief een tolerantie ten aanzien van tekorten die het gevolg zijn van conjuncturele zaken, dan moet dat te verantwoorden zijn. De heer Eysackers zal daar straks dieper op ingaan.
Hoe moet je nu de investeringen lezen en wat staat de SERV toe? De heer Diependaele heeft de juiste analyse gemaakt. De SERV zegt dat je alleen het stukje dat een gevolg is van de tekorten en van conjuncturele effecten kunt gebruiken om te investeren in infrastructuur. Mijnheer Crombez, ja dus voor positieve investeringen, maar wij benadrukken dat het infrastructuurinvesteringen zijn. Ik had begrepen dat u het iets meer opentrok en het ruimer over lastenverlagingen had. Het SERV-rapport verwijst naar infrastructuurinvesteringen. De redenering die wij opbouwen is dat je, als je dat soort investeringen doet, de economie stimuleert, en daardoor stimuleer je ook de werkgelegenheid. Om nog duidelijker te zijn: het tekort moet worden weggewerkt, en daardoor moet er ruimte worden gecreëerd om het tekort, dat een conjuncturele oorsprong heeft, te gebruiken om te investeren in productieve investeringen. Het rapport verwijst vooral naar infrastructuur.
Dat zijn de wat meer politiek geladen antwoorden, het meer technische laat ik aan de heer Eysackers over.
De heer Eysackers heeft het woord.
Ik ga eerst in op de rode draad in een aantal vragen over ons rapport: wat hebben we eigenlijk willen zeggen? Dat was voor ons ook niet gemakkelijk. Het was een evenwichtsoefening, ook tussen sociale partners. Een aantal afspraken zullen uiteraard blijven gelden. Tegelijkertijd is het vandaag de allergrootste prioriteit om de begroting in evenwicht te houden. Dat was wat moeilijker. Onder tijdsdruk hebben we die oefening willen maken.
Ik heb hier een grafiekje, dat hopelijk iets kan verduidelijken. Het uitgangspunt is dat we constateren, bij een actualisering van een begroting – ik spreek niet specifiek over 2015 – dat er een tekort is bij de oorspronkelijke situatie. Dat was de toepassing van het advies, zoals we het tot voor kort hebben gedefinieerd en voor zover er op dat vlak niet een aantal andere initiatieven zouden worden genomen, maar die eigenlijk neerkomen op afspraken tussen gewesten en gemeenschappen op Belgisch niveau, wat niet het geval is – dan zouden we, conform met wat de regering heeft gezegd en zoals het ook in het stabiliteitspact staat, hebben gezegd dat het een tekort is en dat dat tekort zou moeten worden weggewerkt. Dat is het uitgangspunt, dat we vandaag proberen te nuanceren. Daarbij zeggen we dat we dat tekort vrij specifiek zullen definiëren.
Er wordt hier een paar keer gezegd dat de SERV over een bepaald getal spreekt. Eigenlijk is dat maar een deel van het tekort. Misschien was de formulering niet duidelijk. Maar eigenlijk verduidelijken we het deel van het tekort dat enkel en alleen ontstaat op basis van gewijzigde parameters sinds het indienen van de begroting in september 2014, en in zoverre het maar op 2015 betrekking heeft. Er is ook een impact van 2014 die naar 2015 wordt vertaald, maar dat is helemaal koffiedikkijken en daar zijn we dus van af gebleven.
Tegelijkertijd kan het niet de bedoeling zijn dat het tekort nog groter wordt, en dus zeggen de heer Van Eetvelt en de Vlaamse sociale partners dat in deze specifieke omstandigheden dat genuanceerd en gedetailleerd geformuleerd effect op die manier kan worden weggewerkt. Het is een suggestie van de sociale partners om dat als een maximum te interpreteren. Het is belangrijk dat we dat zo zien.
Een cijfer uit het rapport werd hier al een paar keer geciteerd. Men moet goed beseffen dat dit een eerste inschatting is van het conjuncturele effect. Het gaat niet om het totale effect. Dat is niet de bedoeling. Wij hebben geen rekening gehouden met de impact die er mogelijk nog is via de perimeter. De universiteiten zijn al een paar keer genoemd. Dat is een belangrijke factor, die voor ons niet duidelijk was. Er is verwezen naar een aantal maatregelen die in de afgelopen twee weken bekend zijn geworden, zoals Terneuzen. Uiteraard hebben wij daar ook geen rekening mee gehouden. Ik denk dat wij dat op dat moment ook niet hoefden te doen. In wezen is zo’n inschatting altijd heel tijdsgebonden en zeer snel achterhaald. Het gaat om het effect van de parameters die je in kaart kunt brengen.
De laatste berichten daarover zijn wat positiever geworden. Het INR heeft vorige vrijdag het eerste cijfer voor 2014 gepubliceerd. Dat gaat opnieuw de goede kant uit. Het blijft nogal flou. Geen enkel cijfer is definitief. De dingen veranderen altijd heel snel. Een actualisering met de recentste parameters zou het bedrag nog een beetje naar boven hebben geduwd. Wij hebben daarbij ook nog een veronderstelling gehanteerd die niet helemaal juist is. Wij zijn ervan uitgegaan dat wij een impact hebben van de parameters via de Financieringswet. Dat is die sensitiviteit, zoals we die gehanteerd hebben. We vertalen dat ook naar de rest van de inkomsten. Ondertussen weten we dat dit een onderschatting is van dat effect want op dat vlak zijn de laatste cijfers duidelijk positiever dan wat je een maand of drie geleden kon inschatten. Ook daar moet je dat in de economische begroting van het Planbureau invullen. Dan kun je dat concreter maken.
Dat is wat we hebben willen doen. Zie dit als een evenwichtsoefening waarbij de sociale partners proberen duidelijk te maken hoe prioritair het op dit moment is om de begroting absoluut in evenwicht te houden, en om daartegenover een bepaalde impuls te geven. De heer Van Eetvelt heeft zeer duidelijk benadrukt dat daar voorwaarden en omstandigheden voor zijn. Het lijkt me ook logisch dat zij dat op die manier doen. Verder kan ik daarin niet gaan.
Wat Europa betreft, hebben de sociale partners de volgende redenering gevolgd. De Belgische engagementen ten aanzien van Europa zijn per definitie structureel. Over eenmalige effecten, zoals Terneuzen, hebben wij geen uitspraak gedaan want je kunt dat niet op die manier vastpakken. Conjunctuurgebonden elementen en de eenmalige effecten gaan daaruit. Met andere woorden: over het effect zoals het voor België ten aanzien van Europa wordt gedefinieerd, hebben we per definitie geen uitspraak want we zijn nu net heel erg bezig met dat te zeggen over een deel van dat conjuncturele, zonder de initiële doelstelling, een begroting in evenwicht, ter discussie te stellen, en dat kan niet de bedoeling zijn. Dat deeltje van het conjuncturele effect, dat we onmogelijk konden kennen in september, daarover valt te redeneren, en tot die redenering willen de sociale partners hun voorstel beperken. Dat moet zeer duidelijk zijn. Daardoor eindigt de grootteorde niet in die categorieën die je soms in de media terugvindt. Gegeven de door Europa gehanteerde definities, heeft dat per definitie ten aanzien van het Belgische verhaal geen impact.
Nu kan de opmerking volgen dat het de bedoeling is de begroting nominaal in evenwicht te houden. Dat klopt. Dat staat in het stabiliteitspact en de Vlaamse Regering heeft dat in het regeerakkoord opgenomen. We beseffen dat er op dat vlak een tegenstelling is ten opzichte van wat is geformuleerd. We constateren dat veel overheden het engagement in het stabiliteitspact van april 2014 hebben onderschreven. Dat is ondertussen een veel complexere zaak geworden. In werkelijkheid staat in de begroting die bij de Europese Commissie is ingediend en vooral in de begrotingen van de gewesten en de gemeenschappen dat er nog afspraken moeten worden gemaakt. In de Belgische ontwerpbegroting is dit punt opnieuw opgenomen. Het Overlegcomité moet daarover nog afspraken maken.
Mijnheer Eysackers, ik wil me een korte tussenvraag permitteren. U hebt namelijk net iets gesteld waar we de komende weken potentieel honderden keren op zullen terugkomen.
Mijnheer Crombez, ik heb geprobeerd te verduidelijken wat de sociale partners hebben geprobeerd. U mag me geen politieke vragen stellen.
Mijnheer Eysackers, u zegt wat u kunt zeggen. U hebt, voor alle duidelijkheid, daarnet echter verklaard dat de Vlaamse Regering momenteel nominaal op nul werkt. Dat betekent dat een slechtere conjunctuur tot een structureel overschot leidt. Volgens de aanbeveling van de SERV zouden we aan een structureel evenwicht moeten vasthouden. Dat betekent dat het structureel nul is en er nominaal enkel met betrekking tot de productieve investeringen een klein tekort is. Klopt dat?
Mijnheer Crombez, ik zal daar dadelijk op antwoorden. Ik wil eerst dit punt afwerken. De wijze waarop u het verwoordt, komt niet overeen met de formulering van de sociale partners. Ik denk dat we elkaar nog zullen vinden.
Het gaat om een feitelijke vraag en niet om een formulering. Het kan nominaal nul en structureel positief of nominaal een klein tekort en structureel nul zijn.
Mijnheer Crombez, de sociale partners hebben van in het begin duidelijk verklaard dat het advies van juni 2014 integraal behouden blijft. Dat is geen punt. We moeten dan wel goed weten wat in dat advies staat. Aangezien daarover geen onduidelijkheid mag bestaan, zal ik dat dadelijk even herhalen. Het is misschien iets complexer dan u hebt gesuggereerd.
Eigenlijk is deze discussie een constante. Wat het nominale aspect betreft, moet het verhaal nog worden geschreven. De sociale partners kunnen daar iets over zeggen, maar het lijkt me logisch te benadrukken dat we op dat vlak niet veel verder zijn kunnen gaan dan wat zich op dat vlak situeert.
In het advies van juni 2014 staat ten aanzien van de Vlaamse Regering in haar toenmalige situatie in eerste instantie dat het regionale resultaat in structurele termen moest worden vertaald. Eigenlijk vindt de SERV dat al jaren. Deze moeilijke kwestie is echter nog een stuk complexer geworden. We hebben toezeggingen gedaan. De Vlaamse Regering kon trachten dat in het Overlegcomité te regelen. We weten ondertussen dat dat niet is gebeurd. De SERV heeft toen ook verklaard dat de Vlaamse Regering het in dat geval ook niet alleen moest doen. Dat staat in het advies. We staan achter de intentie, maar alleen wordt het een stuk moeilijker.
De reden waarom we daar nu afblijven en gewoon de uitgangspunten aanhalen, is dat we dit punt in juni 2015 in het advies zullen opnemen. Het is overigens logischer dat een dergelijk punt in een advies en niet in een evaluatierapport staat. Het is belangrijker dat er nu over wordt nagedacht.
Ook in dit huis is al een aantal keren commentaar gegeven op dit punt. In de praktijk is het een stuk moeilijker. Er is op dat vlak een oefening aan de gang. Het is misschien aangewezen hiervoor de nodige tijd te nemen. Dit moet eerst worden afgerond.
De opmerkingen op dit vlak zijn overigens voor de volle 100 procent zuiver technisch van aard. Ik herinner me dat het Rekenhof heeft verklaard dat dit tussen gewesten en gemeenschappen een stuk complexer is. Daar spelen immers andere factoren een rol. De intentie is goed. In de praktijk hebben we het echter toch iets anders willen formuleren.
Mijnheer Crombez, ik kan me onmogelijk over het politieke aspect uitspreken. Ik probeer het zo technisch mogelijk te houden.
Minister Turtelboom heeft het woord.
Voorzitter, alvorens op de discussie over het rapport van de SERV in te gaan, wil ik even op de begrotingsopmaak 2015 terugkomen. Het rapport van de SERV is overigens zeer degelijk. Ik wens de SERV hiervoor te bedanken. We hebben trouwens de kans gehad het rapport uitgebreid onder elkaar te bespreken.
Een aantal mensen hebben al verwezen naar de besparing met 1,161 miljard euro. Iedereen herinnert zich allicht de heftige debatten hierover in het Vlaams Parlement.
Mijnheer Crombez, ik probeer uw vragen te beantwoorden. U stelt geen vragen meer, maar ik kan nog antwoorden. (Opmerkingen van de heer John Crombez)
Mijnheer Crombez, u moet zich geen zorgen maken. U hoeft met mij ook niet in te zitten.
De besparing met 1,161 miljard euro heeft tot bijzonder veel debatten geleid. Er was toen een gevoel van schande in het Vlaams Parlement. De economie werd kapot bespaard. Het consumentenvertrouwen zou dalen. We deden veel meer dan we moesten doen. Het rapport van de SERV bewijst nu echter dat we vorige zomer de juiste keuzes hebben gemaakt. We hebben allemaal structurele en geen eenmalige maatregelen genomen. Die maatregelen hebben ervoor gezorgd dat we ons zo goed mogelijk op de situatie in 2015 hebben kunnen voorbereiden.
We hebben natuurlijk altijd geweten dat veel cijfers fluctueren. De SERV heeft daar terecht naar verwezen. Het rapport is op een bepaald ogenblik geschreven. Als ik het goed heb begrepen, zou het tekort in de huidige situatie kleiner zijn dan in het rapport is berekend.
Er zijn andere parameters. Dat is de essentie. Als we het economisch moeilijk hebben en nog in moeilijk vaarwater zitten, kunnen die parameters snel wijzigen. Ze kunnen echter ook in positieve zin veranderen. Ik verwijs naar de tabel inzake het consumentenvertrouwen. Voor het eerst in anderhalf jaar tijd is er een heel duidelijke knik naar boven. Dat is een goede zaak. Dat betekent immers dat het vertrouwen in de economie zich herstelt en dat er weer meer wordt geconsumeerd. Er wordt meer uitgegeven. Dat geld vloeit uiteraard terug naar de economie. Sommige parameters zullen hoogstwaarschijnlijk in negatieve zin moeten worden bijgesteld. Andere parameters zullen ook in positieve zin kunnen worden bijgesteld.
Iedereen die vindt dat we ons niet voldoende op 2015 hebben voorbereid, moet weten dat de begroting telkens in september en in oktober wordt opgemaakt. Op het ogenblik dat over de begrotingsaanpassing wordt gedebatteerd, baseren we ons op de parameters van de economische begroting die we van het Planbureau krijgen. Iedereen weet dat ik die informatie niet elke dag krijg. Dat is in het verleden, los van de politieke constellatie, nooit gebeurd. We werken altijd met de cijfers die we van het Planbureau krijgen. We kunnen niet op een bepaald ogenblik, als de Europese Commissie ons cijfers bezorgt, snel beslissen dat we de begroting willen aanpassen. We werken met de cijfers van het Planbureau.
Die cijfers zullen bovendien snel toekomen. Als ik me niet vergis, zal dat binnen veertien dagen gebeuren. Op dat ogenblik zullen we de herberekeningen op basis van dat rapport maken. De cijfers van de economische begroting komen op 12 februari 2015 toe. Op dat ogenblik zullen we de berekening van de SERV hierop toepassen. Waarschijnlijk zal dat weer een ander resultaat opleveren. Op bepaalde vlakken zal het negatiever zijn. Op andere vlakken zal het hopelijk ook positiever zijn. We moeten dan de balans maken.
De Vlaamse Regering heeft altijd geweten dat we ons nog steeds in economisch moeilijke tijden bevinden. Onze begroting is meer onderhevig aan de economische groei. De Europese Commissie breidt soms de consolidatieperimeter uit. Er liggen bij de Europese Commissie nog steeds dossiers ter discussie voor. Aangezien die zaken misschien in de begroting moeten worden opgenomen, heeft de Vlaamse Regering beslist de begrotingscontrole sneller te starten.
De technische bilaterale gesprekken zijn al gestart. Het is de bedoeling dat de politieke bilaterale gesprekken in maart 2015 starten. Eind maart of begin april 2015 zal de Vlaamse Regering een beslissing nemen. Dat is de timing die we zullen aanhouden. Hierdoor zullen we een maand sneller werken.
De SERV gaat in haar cijfers uit van een conjunctuurverslechtering en van minder hoge inflatieverwachtingen. Op basis van de hiervoor gehanteerde parameters leidt dit tot een daling van de inkomsten. Zoals de SERV heeft vermeld, leidt de combinatie van deze factoren, in combinatie met een schrapping van de indexprovisie, tot een tekort. Tijdens de begrotingscontrole zullen we over de economische parameters beschikken. We zullen dan nagaan over welk bedrag het effectief gaat.
In de raming van de SERV is met bepaalde zaken geen rekening gehouden. Bepaalde zaken kunnen een positieve invloed hebben en andere zaken kunnen een negatieve invloed hebben. Ik verwijs naar de indexprovisie. Waarschijnlijk zullen we die provisie dit jaar niet moeten gebruiken. Dat helpt ons als een buffer tegen de verslechterde economische situatie. In het rapport van de SERV is geen rekening gehouden met bepaalde zaken die niet in de indexprovisie zijn opgenomen. Die zaken houden verband met de index, maar vallen buiten de provisie. Ze hebben echter wel een effect op de begroting.
Om die redenen wil ik niet op de zaken vooruitlopen. Ik weet nog niet of het minder dan, meer dan of exact 275 miljoen euro zal zijn. Elke schatting die op een bepaald ogenblik wordt gemaakt, heeft de verdienste een goede schatting te zijn op het moment dat ze wordt gemaakt. Als daarover een paar maanden later een debat wordt gevoerd, bevinden we ons weer in een andere situatie. De Vlaamse Regering neemt dit duidelijk ter harte. Dat is de reden waarom we de begrotingscontrole hebben vervroegd.
Volgens het rapport van de SERV is in de begrotingsopmaak 2015 gehanteerde raming van de gewestbelastingen veeleer conservatief. We gebruiken die raming. Uiteindelijk zullen we dit bekijken op basis van de definitieve cijfers voor 2014.
Mijnheer Rzoska, u hebt me gevraagd hoe het zit met het verschil tussen 800 miljoen euro en 563 miljoen euro. Het Vlaams Parlement heeft hierover gedebatteerd. De definitieve cijfers zullen er in maart 2015 zijn. Er komt een bijstelling van de raming van 118 miljoen euro met betrekking tot de gewestelijke belastingen. We dachten dat we 118 miljoen euro minder inkomsten zouden hebben dan in de oorspronkelijke begroting is opgenomen. Ondertussen heeft de administratie de federale overheid de cijfers doorgegeven. Het Vlaams Parlement heeft een debat gevoerd. Nadien hebben we nieuwe informatie gekregen. De FOD Financiën heeft ons verteld dat we ten opzichte van de oorspronkelijke begroting geen 118 miljoen euro minder zullen hebben. Het zal maar 3 miljoen euro zijn. Dat is een verschil van 115 miljoen euro dat we van het bedrag van 800 miljoen euro moeten aftrekken. Ik verwijs ook naar het verstrengd begrotingstoezicht. Op een bepaald ogenblik dachten we dat we 123 miljoen euro minder dan in de initiële begroting zouden hebben. Uiteindelijk blijkt het om 18 miljoen euro te gaan.
Vaak heeft dit te maken met grote investeringsprojecten die in de begroting inkantelen. Als de werken wat trager of wat sneller verlopen, heeft dat daar uiteraard een effect op. In de tijd maakt dat niets uit, want alles wordt uitgevoerd.
De eenmalige onvoorziene ontvangsten zijn uiteraard op hetzelfde niveau gebleven. De ongerealiseerde verkopen zijn uiteraard ook op hetzelfde niveau gebleven. De vanuit de federale overheid doorgestroomde middelen zijn ook op hetzelfde niveau gebleven. Dan komt, naast de gewestbelastingen en het verstrengde begrotingstoezicht, de onderbenutting. We hebben op dit vlak nieuwe cijfers van de administraties gekregen. We dachten dan we 335 miljoen euro minder dan in de initiële begroting zouden hebben. Dat is op veertien dagen tijd tot 268 miljoen euro bijgesteld.
Dit alles verklaart het verschil tussen beide getallen. Dit kan allemaal perfect worden uitgelegd. Als we in maart 2015 de finale cijfers krijgen, zal er waarschijnlijk nog een verschil op zitten. Wat onze administraties betreft, kunnen we dit vrij goed inschatten. De informatie over de instellingen komt echter trager binnen. Ik heb hier een dik boek bij me waarin alle instellingen staan. Deze informatie heeft een groot effect op de begroting.
De opzet van de begrotingsaanpassing bestaat erin binnen de contouren van het Vlaams regeerakkoord te herevalueren. Voor we ons uitspreken over de concrete maatregelen die we moeten nemen, moeten we over een goed nulpunt beschikken. We moeten weten welk effectief tekort er is.
Ik heb het rapport van de SERV zeer aandachtig gelezen. Op het ogenblik dat we de nieuwe cijfers in verband met de economische begroting krijgen, zullen we alle parameters die in het rapport zijn opgenomen uiteraard in ons achterhoofd houden. Dan zullen we nagaan wat het tekort is waarvoor we meer moeten saneren. We zullen dan zien hoe groot het tekort is en welke maatregelen we moeten nemen. Er zijn parameters die negatiever zullen zijn, maar sommige parameters zullen ook positiever zijn. Ik heb daarnet al naar het consumentenvertrouwen verwezen.
Het voorstel van de SERV bestaat erin met betrekking tot alle uitgavenposten, met uitzondering van de investeringsuitgaven, besparingen door te voeren. Als ik het goed heb begrepen, gaan we naar een nominaal of een structureel evenwicht.
Met de investeringen of de eenmalige onvoorziene uitgaven konden we in september 2014 geen rekening houden. Soms was dit niet geweten. Op dat vlak kunnen we wat in het rood gaan en een tekort hebben. Dit houdt natuurlijk verband met een debat waarover daarnet een heel terechte vraag is gesteld.
Mijnheer Diependaele, u hebt gevraagd wat de relatie met het plan-Juncker is. Er wordt hierover in de Europese Commissie een groot debat gevoerd. Er wordt veel gefluisterd. Op een bepaald ogenblik is er gecommuniceerd. De economische parameters van een land of een regio waarvan de overheid in de 300 miljard euro voor het plan-Juncker investeert, zullen milder dan anders worden bekeken. Het gaat dan onder meer om het begrotingstekort van 3 procent en om de schuldgraad.
De vraag is wat het precies inhoudt dat er milder zal worden gekeken. Ik vind het moeilijk uit te leggen dat een investering die bij het plan-Juncker hoort milder zal worden bekeken en dat een binnenlandse Vlaamse investering waar we zelf voor zorgen aan de strenge normen is gebonden. Volgens mij wordt hier met twee maten en twee gewichten gewerkt. We moeten hierover zeker het debat met de Europese Commissie aangaan.
Tijdens de vergadering van het Overlegcomité van vorige week is hierover uitgebreid gesproken. We hebben afgesproken de werkgroep begroting, die sinds 2008 niet meer heeft vergaderd, opnieuw te activeren. Op het ogenblik dat er op economisch vlak veel verandert, moet het debat natuurlijk niet enkel in Vlaanderen worden gevoerd. Dit heeft ook betrekking op Wallonië en Brussel. Eigenlijk leeft in de drie gewesten de vraag op welke wijze we in het kader van de Europese doelstellingen kunnen blijven investeren.
Als we op een bepaald ogenblik zouden beslissen de aanbevelingen van de SERV volledig te volgen, zullen we nog altijd met de Federale Regering en met de andere gewesten moeten overleggen. We moeten nagaan welke impact dit op ons begrotingstekort en op onze schuldpositie heeft. We moeten de impact kennen van het globaal akkoord dat met de verschillende entiteiten is gesloten. De Federale Regering heeft haar budgetten ook vastgelegd. Als de Europese Commissie zich niet milder opstelt, moet alles wat wij doen ooit worden gecompenseerd. Dat kan gebeuren in Brussel en Wallonië door de federale overheid of binnen de gemeenten.
We moeten dit debat hier uiteraard voeren. Ik ben dan ook blij dat de werkgroep Begroting opnieuw is gestart. We zullen die werkgroep de komende maanden en jaren echt nodig hebben om te voorkomen dat we in een Excessive Deficit Procedure (EDP) terechtkomen.
Volgens onlangs verspreide berichten zou de Europese Commissie hier met mildheid naar kijken. Het is belangrijk dat de Federale Regering ook voor grote structurele hervormingen heeft gekozen. Hetzelfde geldt voor onze besparing met 1,161 miljard euro. We hebben allemaal structurele maatregelen genomen. Er zijn geen eenmalige maatregelen die in 2016 opnieuw verdwijnen. Op die manier past de Europese Commissie in het juiste verhaal.
Ik vind in het rapport van de SERV bijzonder veel aanknopingspunten terug. De SERV heeft, net als de Vlaamse Regering, terecht gesteld dat niet op investeringen moet worden bespaard. Op die manier zouden we de tak afzagen waarop we zitten. We bevinden ons al zeven jaar in een economisch moeilijke situatie. Als we moeten besparen, moeten we die besparingen met betrekking tot het eigen apparaat doorvoeren. We moeten ervoor zorgen dat de investeringen blijven.
Om die reden heb ik tijdens een recente plenaire vergadering naar het tekort van 563 miljoen euro voor 2104 verwezen. Als we dat uitsplitsen, gaat het om een aantal echte investeringsdossiers. Ik heb toen naar de sluis Gent-Terneuzen verwezen. We kunnen beslissen die sluis niet te bouwen. We weten echter dat we op die manier de toekomst van de haven en alle bestaande werkgelegenheid in een afbouwscenario plaatsen. We zorgen er niet enkel voor dat de haven niet verder kan groeien. Het gaat zelfs om een afbouwscenario in de tijd.
We hebben een lagere onderbenutting gerealiseerd dan de vorige jaren. Dat geldt vooral voor de investeringsdepartementen. Het gaat dan om het Financieringsfonds voor Schuldafbouw en Eénmalige Investeringsuitgaven (FFEU), om de mobiliteit en om de openbare werken. Op zich is dat een goede zaak. Dat betekent immers dat de departementen hun budgetten beter hebben benut. Ze hebben die budgetten niet zozeer aan de eigen werking besteed, maar ze hebben met betrekking tot de investeringsdossiers meer vooruitgang geboekt.
We zouden natuurlijk kunnen beslissen bepaalde tekorten te laten dalen omdat het om tekorten gaat. Op die manier zouden belangrijke investeringen er echter niet komen. Ik ben het helemaal eens met de stelling van de SERV dat voldoende ruimte voor investeringen moet worden gecreëerd. We hebben dit tijdens de begrotingsopmaak gemerkt.
Wat de investeringen betreft, is wel een terechte en belangrijke vraag gesteld. Als de consolidatieperimeter wordt verbreed, komen niet enkel de schulden in de begroting terecht. Dit geldt natuurlijk ook voor de investeringen.
In een prestatiebegroting, het systeem dat we sinds 2012 gebruiken, is het niet altijd zo gemakkelijk het onderscheid te maken. Eigenlijk zijn een aantal verfijningen noodzakelijk om een goed zicht op de wat vervaagde investeringen te hebben. We trachten nu met de administraties na te gaan hoe we de investeringen weer wat zichtbaar kunnen maken. Dat lijkt me van belang.
Alles wat op de instellingen betrekking heeft, is in dit verband wat moeilijker. Dat is zeker het geval indien ze zich in een consolidatieperimeter bevinden. Ze krijgen een dotatie. Een dotatie valt niet onmiddellijk uit elkaar in werkingsmiddelen en investeringsmiddelen. We moeten hieraan werken. Gezien de dikte van het boek met instellingen zal dat een werk van lange adem worden. In een ideale wereld zou ik heel graag zien dat het bijna weer een werkingsbegroting zou worden, zoals dat vroeger in mijn gemeente het geval was. Om een aantal terechte redenen hebben we dit bijgesteld. We moeten exact weten welke zuivere investeringen in de begroting zitten. Op die manier kunnen we dan een nog beter debat voeren.
Wat de administraties betreft, werken we hieraan. Wat de instellingen betreft, moeten we die ambitie ook hebben. Het zal echter een werk van heel lange adem zijn. Het gaat om alle ESR-geconsolideerde projecten. Dit omvat ook de investeringen in de huisvestingssector, in Scholen van Morgen en in alles wat op de welzijnssector betrekking heeft.
Ik heb duidelijke cijfergegevens verstrekt. Ik heb me trouwens tijdens een plenaire vergadering bereid verklaard om dit in een commissie gedetailleerder toe te lichten. Dit is immers een stuk gemakkelijker.
Onze standpuntbepaling in het Overlegcomité verschilt met de wijze waarop dit binnen de Federale Regering verloopt. De Vlaamse Regering neemt een standpunt in. Vervolgens kan het op de agenda van het Overlegcomité worden geplaatst. Die procedure is anders dan de procedure van de Federale Regering.
Een punt dat door het Overlegcomité is besproken, is het standpunt van de Vlaamse Regering over de vraag om bij de Europese Commissie ten aanzien van investeringen enige mildheid te bepleiten. Omwille van die investeringen hoop ik hierop. Momenteel blijft het echter veel gefluister. We hebben het gevoel dat er veel beweegt. Er is echter nog geen duidelijk gestructureerde beslissing van de Europese Commissie.
Ik heb daarnet al naar het plan-Juncker verwezen. Als een land in dit plan investeert, zal milder naar de parameters worden gekeken. Ik weet niet wat die mildere blik inhoudt. In mijn ogen zijn buitenlandse investeringen en het plan-Juncker even belangrijk als de binnenlandse investeringen die we doen.
Straks voeren we een debat over de financiering van Oosterweel. Stel dat dat niet in het plan-Juncker komt, is dat niet minder waard. Het blijft een even grote investering die belangrijk is voor de Vlaamse economie. Weet wel dat de vraag uit Vlaanderen wordt ondersteund door Brussel en Wallonië. Het zijn investeringsbegrotingen. De steden en gemeenten kantelen in. We hebben al een paar keer gedebatteerd over het investeringsritme van de steden en gemeenten. De vraag is dus duidelijk gesteld en we gaan het meer uitwerken in de werkgroep Begroting.
Voor de opcentiemen van de personenbelasting ben ik op dit moment met minister Homans een nota aan het afwerken. Bij ons is die vertrokken, zij maakt er nu snel verder werk van. We werken zeer goed samen. Dat willen we op de agenda zetten van de Vlaamse Regering en nadien van het Overlegcomité. Hetzelfde geldt voor de energiebeleidsovereenkomsten (EBO’s). We hebben eerst nog bilateraal overleg, om te kijken hoe we dat kunnen deblokkeren. Het Overlegcomité is een heel goed instrument, maar als je de zaken bilateraal kunt oplossen, vind ik dat ook een bijzonder goede zaak.
Het punt over het secretariaat van de Hoge Raad van Financiën is behandeld op het laatste Overlegcomité. Er moet nog wetgevend werk gebeuren, door de federale overheid. Maar er is een duidelijk engagement van premier Michel dat we nu al informeel zullen worden betrokken bij het secretariaat van de Hoge Raad van Financiën. Het is van belang in de voorbereiding van rapporten die op een bepaald moment naar Europa gaan dat de gewesten vanaf nu informeel betrokken zijn. Hopelijk wordt het KB zo snel mogelijk afgerond.
Heel duidelijk voor mij is dat we niet willen besparen op investeringen. Dat is een heel bewuste keuze. Over alles wat zou afwijken van een nominaal evenwicht, zoals in het regeerakkoord staat, zullen we in overleg moeten gaan met de andere entiteiten. Dat kunnen we niet alleen beslissen, als we het al zouden willen. We zijn in volle afwachting van het debat dat binnen de Europese Commissie woedt over de manier waarop we omgaan met investeringen. Het plan-Juncker maakt duidelijk dat Europa inziet dat je een goed evenwicht moet vinden tussen een begrotingsorthodoxie en stimulansen voor de economie. Dat is ook de basis waarop de SERV tot dit resultaat is gekomen.
Dank u wel. In het begin dacht ik even een plaat te horen die ik al gehoord had, twee maanden geleden. Minister, u wilt een vervroegde begrotingscontrole doen, maar dat kunt u ook doen zonder de formele parameters van het Planbureau. Die technieken zijn de afgelopen jaren in verschillende begrotingen gebruikt, conjunctuurbuffers aanleggen in plus en in min. U geeft een timing voor de begrotingscontrole. Als we pech hebben met de paasvakantie, winnen we niets. Dan hebt u een vervroegde begrotingscontrole die valt op het tijdstip van een normale begrotingscontrole. Dat is een beetje raar.
Met betrekking tot het Overlegcomité is er nu een werkgroep gereactiveerd, maar de Vlaamse Regering heeft nog geen standpunt ingenomen over een al dan niet structureel pad. U zegt dat u bij Europa pleit voor ‘mildheid’ – dat woord hebt u gebruikt – voor investeringen. U laat uitschijnen dat u voor nieuwe discussies voor het Stabiliteitspact weer gaat vertrekken van een nominaal evenwicht.
Ik hoor u nu zeggen – en dan valt mijn broek af – dat er in uw begroting geen eenmalige maatregelen zitten met betrekking tot de besparingen. Dat hebt u letterlijk gezegd, minister. Als de desindexatie van de kinderbijslagen structureel is geworden bij dezen, mag u mij dat even uitleggen. Dat is nieuw voor mij.
Graag zou ik de detailcijfers van de onderbenutting kennen. Als ik kijk naar de cijfers van de betaalkredieten en aanrekeningen, kom ik aan andere cijfers dan degene die u geeft. Ik neem aan dat u de betere cijfers hebt.
U blijft erop wijzen dat het een investeringsregering is. Maar uit de toelichting van de SERV begrijp ik dat er wel enkele vragen bij kunnen worden gesteld of dat wel zo is.
Met betrekking tot het Overlegcomité, die discussie hebben we al gevoerd op het einde van het jaar. Het was allemaal heel dringend. Nu is de nota over onder andere de aanvullende personenbelasting blijkbaar bijna helemaal geschreven. Ik hoop dat die eens wordt afgewerkt en als standpunt naar het Overlegcomité kan gaan. Ook de Federale Regering overlegt eerst intern en gaat dan naar het Overlegcomité. Hetzelfde geldt voor de Vlaamse Regering. Een beetje snelheid daar, alstublieft. Anders is het 2016 eer er een oplossing naar voren komt, en de lokale entiteiten willen zo lang niet wachten.
Met betrekking tot het tekort in 2014 wacht ik tot de vraag om uitleg daarover.
Ik reageer graag op de opmerkingen van de heer Crombez. Het is jammer dat hij hier niet meer is, maar er zal wel een reden voor zijn. Het systeem van reken je rijk lijkt me niet waar u achter staat, mijnheer Eysackers. Het gaat over terugverdieneffecten en dergelijke, maar dat moet wel gestoeld zijn op empirisch onderbouwde gegevens. Je kunt er niet van uitgaan dat investeringen sowieso terugkomen via economische groei. Niemand trekt in twijfel dat er terugverdieneffecten bestaan, maar om dat zomaar als premisse vooruit te schuiven, daar geloof ik niet in.
We hebben het ook over rapporten uit het verleden, over een structurele begroting en dergelijke. Er is een tegenspraak of een verschil in standpunt – op zich geen probleem – tussen de SERV en het Rekenhof. De SERV stelt: begin met nu een tekort toe te laten en met latere overschotten kun je de put weer dichten. Het Rekenhof heeft meer het standpunt van mijn fractie: als je een structurele begroting wilt, begin dan op het moment dat je overschotten aan de kant kunt zetten. We weten allemaal hoe het politiek werkt. Goede voornemens zijn mooi, maar we hebben het zo al geprobeerd en het is niet gelukt. Exact dezelfde discussie hebben we twee of drie jaar geleden gevoerd.
In het kader van dat pleidooi: dan moet je een regionaal resultaat gieten in structurele termen. Daarvoor moet je een overeenkomst hebben op het Overlegcomité. Daar hebben we het ook al over gehad met het Rekenhof, dat stelde: in theorie is dat heel mooi, maar praktisch is het nagenoeg onmogelijk of toch zeer moeilijk. Stel u voor dat we een afspraak moeten maken met de Europese Commissie over bijvoorbeeld 2,5 procent structureel. Dan moeten we afspraken maken met Wallonië en Brussel, de gemeenschap, de gewesten. Het is bijna onmogelijk om die puzzel volledig in elkaar te laten passen.
Temeer – en dat hebben we gezien in 2014 –: Vlaanderen is geland op andere cijfers dan gehoopt, maar kijk eens naar de andere regio’s, met name Wallonië. Zij hebben ongeveer een tekort van 1 miljard euro. Dat is in verhouding nog een pak meer. Ook dat heeft een invloed op de Europese normen, op de doelstellingen van Europa. Begin maar eens, zit maar eens samen om daarover een akkoord te sluiten. Die zesde staatshervorming weegt op Vlaanderen, maar ook op Wallonië. Niet op Brussel, want zij krijgen er een zak geld bij.
Ik heb er alle begrip voor dat u geen duidelijk antwoord kunt geven op de vragen over Juncker. Het zou wel goed zijn als we iets meer te weten konden komen. Het is vervelend dat we nu misschien een moeilijke strijd voeren als achteraf zal blijken dat we het op een andere manier hadden kunnen doen, zeker in de politiek, want dan moet je het twee keer uitleggen. Er is ook zeer veel verwarring. Er zijn de begrotingsregels en er is het investeringspakket van 300 miljard euro. Dat zijn twee gescheiden punten. Trouwens, er is een voorstel om dat pakket van 300 miljard euro eens te bespreken in de commissie, maar dat staat los van deze discussie.
We hebben daarover inderdaad al gedebatteerd in de commissie. We verschillen van mening op dat punt. Dat moet kunnen, geen probleem. Minister, u grijpt terug naar het SERV-rapport en zegt dat u de juiste keuze hebt gemaakt in de zomer van 2014. Net zoals u hebben verschillende parlementsleden contacten buiten het parlement – gelukkig – met mensen die gepokt en gemazeld zijn in de materie. Daar krijg ik steeds meer te horen dat het tekort nog hoger is opgelopen wegens de ondoordachte besparingspolitiek. U hebt het tekort eigenlijk zelf groter gemaakt door de economische heropleving kapot te besparen. Ook dat is een analyse waarvoor er grond is en die aanwezig is in het publieke debat.
U hebt mij een overzicht gegeven van hoe u komt aan het tekort van 563 miljoen euro, ik ga al niet meer in op de 800 miljoen euro. Daar blijf ik wel met vragen zitten. Het is duidelijker nu, maar ik vind bepaalde uitspraken merkwaardig. In uw monitoringrapport geeft u aan – en dat staat ook in het rapport van de SERV op pagina 36 onder punt 70 – dat u in de tweede begrotingsaanpassing van 2014 al rekening had gehouden met het verstrengde begrotingstoezicht. Het blijft mij onduidelijk, en de SERV maakt dezelfde analyse, wat het verschil is tussen het feit dat men daarmee rekening houdt bij de tweede begrotingsaanpassing en een lijst die door het INR is gepubliceerd op 30 september 2014, na de begrotingsaanpassing. U zegt nu dat dat mee de ontsporing in 2014 heeft veroorzaakt, terwijl uw eigen rapport zegt dat u er al rekening mee had gehouden. Hoe groot is het budget dat er nog bij is gekomen? Bij de begrotingsaanpassing in 2014 was er nog altijd een klein overschot van 2 miljoen euro en geen tekort.
Hoe komt het dat we de begrotingsaanpassing met een verkeerde of een andere economische parameter hebben opgemaakt dan de Federale Regering? Ik blijf de vraag herhalen. We hebben hem opgemaakt met de economische begroting van februari 2014. Dat heeft ons enkele miljoenen euro’s gekost, op het moment dat de begrotingsaanpassing 2014 moest worden opgemaakt. Dat staat ook in het SERV-rapport, waarbij men vaststelt dat de Federale Regering wel degelijk rekening heeft gehouden bij de opmaak met de economische begroting september 2014 en niet februari 2014. Die vraag blijft overeind.
Zeker gezien de spanning die op de begroting 2014 en 2015 zit, neem ik weinig genoegen met de timing die u naar voren schuift. Het parlement gaat in het slechtste geval begin april kunnen discussiëren over de politieke keuzes, na de paasvakantie. De aangepaste begroting 2014 is in december goedgekeurd door het parlement, met een overschot van 2 miljoen euro. Enkele weken daarna – en daar hebben we elk onze visie op – ontstond er een politiek debat over hoe het kon dat het tekort zo sterk was opgelopen. Ook de SERV geeft aan dat de begroting 2015 zal moeten worden bijgestuurd. En deze Vlaamse Regering blijft ijveren voor het nominale evenwicht. Ik begrijp dan niet dat deze begrotingscontrole ten vroegste begin april kan worden bediscussieerd. Want u hebt daarnet gezegd dat u daarover politiek zult beslissen eind maart. Dat lijkt me niet evident in de gegeven omstandigheden. De timing is veel te los. Het parlement zou moeten kunnen vragen dat er een tandje wordt bijgestoken.
Het is goed dat u voor een deel tegemoet komt aan de kritiek die ook de SERV heeft op de investeringen. De discussie is nog niet helemaal weg. Het is een belangrijk punt voor mij. De opdeling die de SERV vraagt, lijkt me interessant om zaken transparanter te maken. Ik kijk uit naar de verduidelijking.
Wat het Overlegcomité betreft, lijkt me dat niets te vroeg, als het al van 2008 geleden is dat er nog een werkgroep Begroting was. Het lijkt me zeer terecht in de huidige omstandigheden. Het is zaak om het ritme daarvan hoog te houden. Uw reactie op het advies van de SERV bij de begroting 2015 is dat er toch een opening wordt gemaakt bij het nominaal evenwicht om naar een tekort te gaan als het gaat over investeringen die een economische meerwaarde hebben. Die piste zat ook voor een stuk in ons alternatief. Als u die piste neemt, kunt u dat niet alleen, zoals de SERV aangeeft, en zult u het Overlegcomité dringend nodig hebben om te kunnen overleggen met de andere entiteiten.
Ik wil in de discussie absoluut vermijden om ernaar te verwijzen dat het tekort in Wallonië nog veel groter is. Dat hebt u niet gedaan, minister, u wel, mijnheer Diependaele. Wij zijn het Vlaams Parlement. We controleren de Vlaamse Regering. Ik zou de discussie op dit niveau houden.
Minister, ik kan me niet van de indruk ontdoen, na het rapport gelezen en de toelichting gehoord te hebben, dat deze regering een deel van de bezorgdheden die de SERV naar voren schuift, uitvoert. Ik begrijp dat u zegt dat we het tekort moeten inperken, het is niet de bedoeling om het weer te laten escaleren. Samenvattend komt het erop neer: bespaar u niet kapot. Zorg dat er op tijd wordt geïnvesteerd, zodat er weer groei kan komen. Dat gebeurt. Er is een stijging van 7 procent in het investeringsbudget. Daar is 275 miljoen euro bijgekomen. Er is 98 miljoen euro bijgekomen voor Onderzoek en Ontwikkeling. Dat staat er. Het is niet zo dat we de economie kapot hebben bespaard. Het gros van de besparingen vindt plaats op de eigen werking, en niet op de investeringsbudgetten.
Ik verwijs naar de discussie over een structureel en een nominaal evenwicht. De heer Crombez is gaan lopen, blijkbaar maakt de discussie hem een beetje misselijk. Als ik hem hoor, hoor ik iemand die zichzelf probeert rijk te rekenen. De tekorten doen er eigenlijk niet toe, klinkt het. Mijnheer Diependaele, u slaat de nagel op de kop. In beperkte mate moeten we vooruitkijken en de kiemen zaaien van de groei, maar als je ondertussen een enorme schuld meezeult, is die groei van zeer korte duur.
In die zin, collega’s, wil ik erop aandringen om te stoppen met die scheeftrekking en te kijken op welke manier we die groei kunnen bestendigen.
Een belangrijk en interessant punt is de prestatiebegroting, waarnaar verwezen is. Het is voor onze fractie van kapitaal belang dat het zeer transparant en duidelijk is, ook voor de burgers, op welke manier met het geld dat wordt besteed voor bepaalde doelstellingen, die doelstellingen ook effectief gerealiseerd worden en die prestaties geleverd worden. Dat is een dynamiek die vorige legislatuur al is ingezet en die in deze legislatuur zou worden voortgezet. Minister, ik heb niet goed begrepen wat de timing is en of u iets meer kunt zeggen over het traject dat wordt beoogd tegen het einde van de legislatuur. Ik denk dat dat in sterke mate kan bijdragen tot een helder begrip van de begroting.
Minister Turtelboom heeft het woord.
Mijnheer Rzoska, het klopt dat wij die verruimde consolidatieperimeter al hadden meegerekend bij de begrotingscontrole van september 2014. Maar er is nadien nog een project bij ingekanteld, namelijk het LIVAN-project, van 36 miljoen euro, als ik me niet vergis. Dat is nog na de begrotingscontrole van 2014 gebeurd. Voor ons is het soms nog een zoektocht. Een aantal zaken zijn ingekanteld in september, bijvoorbeeld voor de Scholen van Morgen. Op dat moment wisten we dat al. Maar de mensen die die projecten begeleiden, zijn niet gewoon om in begrotingsjaren te denken. Zij denken: het is een project van 1,5 miljard euro, er is in budgettaire middelen voorzien, er is een contract met de overheid, het gaat om 165 scholen. Maar als de werven op een paar scholen net iets vertragen, is dat van belang voor een begroting. Want 2014 is 2014. Als een factuur pas in januari komt, is dat 2015.
Dat betekent dat we soms bijstellingen hebben omdat men nog niet gewoon is om te denken in termen van begrotingsjaren. Zij denken in termen van contracten die ze hebben voor een hele periode. Als een werk bijvoorbeeld wat later start, dan zal dat misschien in 2017 nog iets meer doorwerken. In de feiten maakt dat geen verschil. Soms zijn een aantal zaken sneller in uitvoering. Dat betekent dat er iets meer komt op het ene jaar dan op het andere jaar.
We hebben gevraagd om voor 2015 meer te denken volgens de projecties die we moeten maken in onze begrotingsjaren, omdat die voor ons van belang zijn. Het kan een strenge of een zachte winter zijn. Het kan een aannemer zij die wat sneller werkt, of om het even wat. Dat kan een effect hebben op de begroting omdat het over een heel groot project gaat. Het gaat om 1,5 miljard euro die op drie of vier jaar in de begroting wordt opgenomen. Je kunt gemakkelijk 40 of 50 miljoen euro meer of minder hebben in een jaar. In de uitvoering maakt het geen verschil: de scholen komen er, ze zullen opengaan, ze zullen geen ongelooflijke vertragingen hebben. Soms is het gewoon een schuiven tussen jaren. Voor ons is het maken van een prognose van de cijfers, minder stabiel dan we eigenlijk zouden willen. Ik heb er echter alle begrip voor omdat zij op een andere manier moeten denken.
De verwijzing naar de federale begroting klopt. Maar wij hebben onze begrotingscontrole sneller gedaan dan de federale overheid. Wij deden dat begin september, zij eind september. Daardoor hadden zij andere parameters. Dat staat in het verslag van het monitoringrapport, net boven tabel 3. Dat rapport heb ik in december aan het Vlaams Parlement overgemaakt. Dat gaf een verschil van 37,4 miljoen euro. Het staat er gedetailleerd in uitgezet, met het bbp van 2013, 2014 enzovoort. U ziet het staan in tabel 3, bij 1.1, ‘federale doorstortingen’.
Wat betreft Europa, wil ik zo rap mogelijk duidelijkheid hebben. Het zou heel dom zijn om bij wijze van spreken met aangepaste regels te maken te hebben in mei 2015. Dat was ook de moeilijkheid met de pps-constructies. Ooit waren ze goedgekeurd door Europa buiten de begroting. De ESR-regels worden aangepast, en je moet ze op dat moment in de begroting nemen. Ik hoop, nu er in Europa een discussie bezig is, dat we zo snel mogelijk duidelijkheid hebben, zodat we weten op welke manier we er in de Vlaamse begroting, positief of negatief, rekening mee moeten houden. Je weet dat er wat beweegt, maar je weet niet in welke richting het beweegt en waar finaal de teerling valt. Ons verhaal bij Europa moet soms een verhaal zijn waarbij we zeggen: wat wordt het voor het komende jaar of de komende twee jaar? Dan weten we op zijn minst waar we rekening moeten mee houden.
De heer Bertels heeft het woord.
Ik wil de hele discussie niet herbeginnen. Minister, ik hoop dat u de dringende vraag van verschillende mensen naar transparantie, of het nu gaat over de investeringen en de opsplitsing ervan of over de uitvoeringsrekening of de monitoring en opvolging van de begroting, ter harte neemt en ons daarover tijdig informatie zult verstrekken zodat we op zijn minst tijdig kunnen discussiëren over die cijfers, liefst bij een echt vervroegde begrotingscontrole.
Aan de collega’s die nog altijd geloven dat de besparingen voornamelijk gebeuren op het apparaat, wil ik voorstellen om eens te kijken naar tabel 5 op pagina 19 van het rapport van de SERV. Daar ziet u duidelijk een ander cijfer staan. Dan kan die mantra ook uit de wereld geholpen worden.
Voorzitter, ik wil een motie aankondigen naar aanleiding van mijn interpellatie.
Ik dank de mensen van de SERV voor de deskundige toelichting en verslaggeving.
De gedachtewisseling en de interpellatie zijn afgehandeld.