Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer De Ro heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, mijn vraag dateert al van enige tijd geleden, maar de omstandigheden zijn nog dezelfde. Het is misschien interessant om te vernemen wat er is gebeurd in de weken tussen het incident en nu.
Dus, we vernamen dat er enkele kinderen van uitgeprocedeerde asielzoekers op weg naar school van de bus geplukt werden door politiediensten, door de Dienst Vreemdelingenzaken, zodat ze zouden kunnen worden uitgezet. Mijn vraag gaat niet over het asielbeleid, dat wordt uiteraard federaal bepaald. Een onderdeel van een asielbeleid is het uitwijzingsbeleid. Dat is niet nieuw. Dat er binnen een uitwijzingsbeleid in bepaalde gevallen dwang kan of moet worden gebruikt, is trouwens mee bepaald binnen de wetgeving.
Mijn pleidooi en vragen gaan echter over het aspect van schoolgaande en leerplichtige kinderen van ouders die uitgewezen zijn of zullen worden. Daarover hebben de verschillende ministers van Onderwijs en Binnenlandse Zaken of Asiel en Migratie de afgelopen decennia constant gezocht naar een regeling die zowel het recht op onderwijs respecteerde als de asielwetgeving kon laten functioneren. Zo werd er in 2003 een omzendbrief opgesteld betreffende de verwijdering van gezinnen met schoolgaande kinderen van minder dan achttien jaar en werden er afspraken gemaakt in verband met het optreden van politiediensten in scholen. In de omzendbrief wordt duidelijk gesteld dat de politie in geen geval mag optreden in de school zelf en dat een optreden best gebeurt in het bijzijn van familie en dat de school op de hoogte wordt gebracht.
In dit betreffende geval gebeurde de ingreep op weg naar school. Het is natuurlijk een geval van interpretatie, maar voor mij maakt de weg van en naar school deel uit van het verbod in bovenvermelde omzendbrief. De bedoeling van de omzendbrief was om een van de moeilijkste aspecten van het asielbeleid zo te organiseren dat het voor de betrokken kinderen, maar ook voor hun familie en klasgenootjes zo kindvriendelijk mogelijk kan worden georganiseerd. In dit geval kan men dus de vraag stellen of er werd ingegaan tegen de geest van de omzendbrief.
Naast de kwestie van het tijdstip van optreden, is er reeds lang een discussie over de termijn waarop een gezin met kinderen zonder papieren moet worden uitgezet. In dezelfde omzendbrief wordt gewag gemaakt dat de Dienst Vreemdelingenzaken kan beslissen om de kinderen hun schooljaar te laten afmaken. Een sluitende regeling bestaat er echter niet. Op het einde van de vorige legislatuur hebben hierover voorbereidende gesprekken plaatsgevonden tussen uw voorganger en de staatssecretaris bevoegd voor Asiel en Migratie. De tijd was te kort om tot een voldragen oplossing te komen.
Minister, zult u contact opnemen met de federale staatssecretaris voor Asiel en Migratie om duidelijke afspraken te maken over het tijdstip waarop kan worden ingegrepen om kinderen op te halen voor uitzetting? Bent u van mening dat ook de weg van en naar school moet worden opgenomen in een eventuele nieuwe omzendbrief om alle verwarring te voorkomen in de toekomst? Zult u het overleg over de termijn waarop een uitzetting kan gebeuren opnieuw opnemen met uw federale collega? Zo ja, wat is uw visie? Moet een kind steeds zijn schooljaar of schoolcarrière kunnen afmaken vooraleer de uitzetting kan gebeuren?
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Voorzitter, ik sluit me graag aan bij de vraag van de heer De Ro en de teneur ervan. Elk kind tussen 6 en 18 jaar in België is leerplichtig. Dat geldt ook voor kinderen van asielzoekers of kinderen zonder papieren. Ook zij hebben recht op onderwijs vanaf 2,5 jaar. Dat is essentieel, ook om het leven draaglijk te maken van kinderen die toch al in dergelijke precaire situatie verkeren. We zien ook vaak dat die kinderen ontzettend goed hun best doen, ondanks de gestresseerde situatie waarin het gezin vaak verblijft.
Onderwijs is uiteraard ontzettend belangrijk voor de toekomst van alle minderjarigen. Begeleide minderjarigen krijgen bij een negatieve beslissing de kans om hun schooljaar af te maken. Overweegt u om kinderen hun opleiding te laten afmaken omdat daar vanop het terrein vragen over zijn, zoals van de Vlaamse Scholierenkoepel en diverse onderwijsinstanties?
Nog een andere categorie zijn de niet-begeleide minderjarigen. Die krijgen ook na de leeftijd van 18 jaar de mogelijkheid om hun opleiding af te maken. Certificaties worden desgevallend meegegeven zodat ze in het land van herkomst bij terugkeer de nodige onderwijsbewijzen kunnen voorleggen. Voor de gezinnen die eventueel voor vrijwillige terugkeer opteren, is het ook van belang dat binnen het onderwijs de nodige hulpprogramma’s voor re-integratie in de landen van herkomst worden ondersteund en opgezet.
Wie in de procedure zit, mag les volgen. Wie beroep heeft aangetekend bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen mag dat ook blijven doen. Het Grondwettelijk Hof heeft die keuze ook bevestigd. Bovendien heeft voormalig minister Smet in het verleden gekozen om de groep personen die nog in de fase van onzekerheid zitten bij de groep ‘wettig verblijf’ te rekenen. Ook daar heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat de uitgewerkte maatregel gunstig en niet disproportioneel was.
Daarom een oproep, minister. Er zijn de gemediatiseerde cases van de Navid Sharifis en anderen, maar neem gerust aan dat onder de waterlijn heel veel minderjarige kinderen, al dan niet in een stabiele gezinssituatie, in onze scholen vertoeven. Het is voor een school en scholengemeenschap heel verontrustend als er interventies in de buurt zijn. Op school kan het uiteraard niet. In de marge van het schoolse gebeuren of het verenigingsleven wordt er echter soms geïntervenieerd. Dat heeft heel traumatiserende gevolgen. Minister, ik vraag u om daar heel duidelijk stelling in te nemen voor het recht op onderwijs van de jongeren en voor de mogelijkheid om desgevallend een opleiding te kunnen voltooien.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Minister, tijdens de bespreking in de Kamer van de beleidsnota van Theo Francken, staatssecretaris voor Asiel en Migratie, heeft hij gezegd dat kinderen zonder verblijfspapieren het land moeten verlaten maar binnenkort niet meer zullen worden opgepakt op de weg van en naar school. In principe valt de weg van en naar school niet onder de noemer ‘tijdens de schooluren’ maar wel onder ‘de schoolperiode’.
Uiteraard vinden we dat minderjarigen niet mogen worden meegenomen op weg naar school. De staatssecretaris zal daarom het concept van de schooluren verduidelijken en samen met de minister van Binnenlandse Zaken, Jan Jambon, de omzendbrief 2003 aanpassen. Minister, hebt u al een timing met staatssecretaris Francken afgesproken?
De heer De Meyer heeft het woord.
Uiteraard deelt mijn fractie de bezorgdheid die hier is geformuleerd. De vraag is wie waarvoor verantwoordelijk is. De verantwoordelijkheid hier rust nog sterker bij de federale staatssecretaris die bevoegd is voor asielbeleid dan bij de Vlaamse minister van Onderwijs. Dat belet niet dat de bezorgdheid die hier is geformuleerd, kan worden overgemaakt.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, tijdens de bespreking van onze eigen beleidsnota heb ik die vraag al in grote mate beantwoord.
Ik zal een aantal lijnen herhalen. We hebben uiteraard allemaal de berichten in de media gevolgd over Armeense leerlingen die op weg naar school in Lier van de bus werden geplukt om te worden overgebracht naar een terugkeercentrum.
De omzendbrief stelt vandaag zeer duidelijk dat het niet is toegestaan om kinderen af te halen tijdens de schooltijd in de school en dat er wordt aangeraden om leerlingen niet op te wachten aan de schoolpoort, tenzij in specifieke gevallen.
De omzendbrief adviseert ook dat er bij voorkeur wordt opgetreden vóór schooltijd. Daarbij wordt niet geëxpliciteerd waar de schooltijd begint en eindigt. Voor alle duidelijkheid: we spreken hier over een federale omzendbrief.
Ik heb ook de verklaringen van staatssecretaris Theo Francken in de Kamer gelezen. Ik wil ten eerste benadrukken dat het voor mij evident is dat de weg van en naar school ook onder de onderwijsperiode valt. Ik denk dat het onaanvaardbaar zou zijn om kinderen van en op weg naar de school af te halen. Staatssecretaris Francken heeft dat ook al gezegd. Hij heeft bevestigd dat de omzendbrief expliciet daaraan zal worden aangepast, dat het zal worden opgenomen in de omzendbrief. Mijn mening is dat het evident is dat het onder de onderwijsperiode valt.
Ten tweede, mijnheer De Ro, verwijst u in de inleiding van uw vraag naar het overleg dat op het einde van de vorige legislatuur plaatshad tussen mijn voorganger, minister Smet, en de toenmalige staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maggie De Block. Doel van dat overleg was uiteraard te komen tot een zo optimaal mogelijke afstemming tussen het Vlaamse onderwijsbeleid en het federale asiel- en migratiebeleid. Het klopt dat men toen niet tot een voldragen oplossing is gekomen. Ik heb intussen zelf het initiatief genomen om de huidige staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Theo Francken, te vragen om de draad van het overleg terug op te nemen. Ik heb daarbij ook een aantal agendapunten voorgesteld. Een daarvan, mijnheer De Ro, is precies het element dat u aankaart in uw tweede vraag, namelijk de termijn waarbinnen schoolgaande kinderen wier gezin daartoe het bevel krijgt, ook effectief het grondgebied moeten verlaten. De andere vragen en onderwerpen van overleg betreffen het recht op onderwijs, onder andere in terugkeercentra.
De omzendbrief waarover ik net sprak, bevat de mogelijkheid tot uitstel van vertrek. Kinderen waarvoor de beslissing tot het bevel om het grondgebied te verlaten genomen wordt vanaf de paasvakantie krijgen in sommige gevallen de toestemming om met het kerngezin in België te kunnen blijven tot het einde van het schooljaar. Dat staat nu al in de omzendbrief. Die mogelijkheid tot uitstel van vertrek geldt dus niet voor leerlingen waarvoor de beslissing tot bevel om het grondgebied te verlaten genomen wordt vóór de paasvakantie. Dat is natuurlijk wat vreemd en pijnlijk.
Vanuit het werkveld – scholen, onderwijskoepels en ouderinitiatieven – wordt zeer regelmatig aangekaart dat die gezinnen zeer plots de school moeten verlaten. Niet alleen voor het gezin, maar ook voor de klasgenoten, medeleerlingen en ouders uit de school is dit een gebeurtenis met een enorme impact, waarvoor het onbegrip vaak zeer groot is. Regelmatig duiken daarover ook verhalen op.
Ik heb recent een delegatie ontvangen van Zonderwijs, die dit probleem onder de aandacht wilden brengen. Ze verzamelden handtekeningen uit het werkveld. Er leeft dus heel wat. De onderwijskoepels hebben daarbij ook aangekaart dat niet alleen de onderwijs- en toekomstkansen van de leerlingen in het land van herkomst worden gehypothekeerd, maar dat op die manier ook de inspanningen van de betrokken leerkrachten en schoolteams om kinderen te integreren en op te nemen, teniet worden gedaan. Voor de leerlingen en de leerkrachten die achterblijven, kan het traumatisch zijn dat die leerlingen midden in het jaar uit de klas worden geplukt.
Ik deel die bekommernis, maar anderzijds moeten we respect hebben voor de genomen beslissingen. We bevinden ons dus op een heel moeilijk snijvlak tussen respect voor keuzes die gemaakt werden, de gevoelens van wie achterblijft en de toekomstkansen van de kinderen.
Daarom is het zeer nuttig om de problematiek grondig te bespreken met staatssecretaris Francken.
Mevrouw Gennez heeft nog een aantal aanvullingen gedaan en vroeg om de kinderen hele onderwijstrajecten te laten afronden. Zoals ik al zei, zitten we op het snijvlak tussen respect voor gemaakte keuzes en rechten van kinderen.
Ik zal de hele problematiek bespreken, maar ik kan niet vooruitlopen op die besprekingen. Ik ben wel bijzonder gevoelig voor het punt voor of na de paasvakantie, want daarbij worden er middenin een schooljaar drastische keuzes gemaakt.
Ik ga ervan uit dat we die problematiek hernemen zodra ik het gesprek heb gevoerd met staatssecretaris Francken en dat we hier dan ook een update kunnen geven aan de hand van wat dit gesprek heeft opgeleverd.
Het gaat om een heel gevoelige problematiek, waarbij er al een aantal engagementen werden genomen, zoals het verduidelijken van de omzendbrief. We moeten nagaan of er met wat soepelheid kan worden omgegaan met de keuze om midden in het schooljaar in te grijpen.
De andere vragen neem ik mee. Voor de ene vraag ben ik uiteraard al wat gevoeliger dan voor de andere. Ik denk dat het goed is om eerst, in alle sereniteit, het gesprek te voeren met de bevoegde staatssecretaris.
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, begrijp mij niet verkeerd: ik ben in dezen niet naïef. Ik heb de periode van de eerste asielcrisis meegemaakt op het kabinet Onderwijs als raadgever gelijke kansen, in verband met onderwijs aan kinderen in open en gesloten asielcentra. Het waren andere tijden. In die periode werden er omzendbrieven geschreven.
Ik heb eveneens een aantal jaren bij Binnenlandse Zaken gewerkt. Daar verlies je heel snel je naïviteit, zeker als het gaat over ‘filières’, over het misbruik maken van het feit dat er in de wetgeving van een bepaald Europees land andere dingen staan dan in andere landen. Zeker als het over kinderen gaat, wordt daarvan genadeloos misbruik gemaakt door mensenhandelaars. Ik begrijp dus heel goed en kan empathie tonen voor de bedoelingen van de DVZ en de staatssecretarissen die federaal de bevoegdheid hebben van Asiel en Migratie. Ik heb eveneens begrip voor de bezorgdheid die u hebt vanuit het onderwijsveld en die een heel belangrijke en menselijke opdracht is.
Misschien is het moment wel goed. Tijdens asielcrisissen of bij stijgende cijfers is er aan de overkant veel minder tijd en begrip om aan omzendbrieven te sleutelen. De cijfers van de afgelopen jaren maken misschien het gesprek mogelijk dat u grondig wilt voeren met uw collega tussen de kabinetten.
Ik neem dat ene punt van de paasvakantie er nu expliciet bij. Dat was destijds een compromis tussen diensten die eigenlijk geen toegevingen wilden doen en Onderwijs dat vond dat kinderen na de paasvakantie hun schooljaar moesten kunnen afmaken. Misschien is er nu wel de ruimte om kinderen hun schooljaar te laten afmaken, ongeacht wanneer de uitspraak over hun uitwijzing valt doorheen dat schooljaar. Elke extra verduidelijking die u daar kunt bereiken, is meegenomen.
Indien er effectief een onherroepelijke uitwijzingsbeslissing wordt genomen en uitgevoerd, dan is het meegeven van die kwalificaties het minste dat we voor die minderjarigen kunnen doen. Daar wees mevrouw Gennez terecht op. Het zou dan ook goed zijn dat te communiceren aan de diensten die zich bezighouden met het honoreren, homologeren of brevetteren van die kwalificaties. Hier liggen heel wat kansen. Ik ben blij met de teneur van uw antwoord, minister, ik had die ook al gemerkt in uw reactie destijds, bij het ontvangen van de onderwijsdelegatie.
De vraag om uitleg is afgehandeld.