Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
Mevrouw Fournier heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, de jongste maanden ontvingen we meerdere berichten van verontruste reguliere bedrijven die de concurrentie met sociale-economiebedrijven aanklagen. Sociale-economiebedrijven ontvangen vaak subsidies voor gelijkaardig werk waarvoor reguliere bedrijven geen subsidies krijgen. Het Vlaams Inzamelcentrum Textiel (VICT) klaagt die concurrentiepositie aan. Tegenwoordig moeten kledingophalers vaak via een aanbesteding een bod doen om hun containers te mogen plaatsen. Ze hebben daarbij vaak te maken met concurrentie van vzw’s en kringloopcentra. Vzw’s zijn niet verboden. Integendeel, zeker onze fractie steunt die, maar doordat ze werken met vrijwilligers in plaats van met arbeidskrachten en bepaalde belastingvrijstellingen hebben, kunnen ze wel veel hogere prijzen bieden om hun containers te mogen plaatsen.
Ook ondervinden ze concurrentie van de kringloopcentra. Die ontvangen voor hun werk een jaarlijkse subsidie van ongeveer 45 miljoen euro. Laat me duidelijk zijn: ik heb geen probleem met de werking van de kringloopcentra. De reacties op mijn vraag hebben me enigszins verbaasd. Ik wil nogmaals ook duidelijk stellen dat ik geen probleem heb met de sociale economie in haar totaliteit. Diverse kringloopcentra bundelen daarnaast echter wel hun krachten in een vzw, om zo te kunnen concurreren met de reguliere economie. Een voorbeeld hiervan is ProsPer vzw. Normaliter mogen kringloopcentra geen prijs betalen voor het afval dat ze ophalen, maar door het oprichten van een vzw bestaande uit drie directeurs van kringloopcentra kunnen ze meebieden met de andere spelers op de textielmarkt. Doordat ze daarenboven samenwerken met eigen kringloopcentra voor het verwerken en ophalen, kunnen ze een veel hogere prijs bieden. Waar een prijs van 150 euro per ton gangbaar is, boden ze bij een recente aanbesteding 275 euro per ton.
Ik ben het ermee eens dat er concurrentie mag en moet zijn, maar het kan zeker niet de bedoeling zijn om binnen de kringloopcentra en de eigen structuur dan nog eens een vzw op te richten om te concurreren met reguliere bedrijven, en daarenboven weinig informatie vrij te geven. Diverse leden van deze commissie hebben wellicht een brief gekregen van KOMOSIE en Samenwerkingsverband Sociale Tewerkstelling (SST). Door die brief ben ik verder gaan zoeken naar meer informatie. In de brief maakten ze immers ook een apart item over ProsPer. Ze hebben me met de neus op de feiten gedrukt. Onlangs heeft ProsPer vzw een netwerker aangeworven, met als belangrijkste taak het organiseren van het overleg met de Vlaamse kringwinkels en de verantwoordelijkheid voor de aankoop van tweedehandstextiel. Kortom, het is dus de bedoeling van de drie voorzitters om daadwerkelijk textiel aan te kopen.
Het aangehaalde voorbeeld geeft uiteraard maar één kant van het verhaal. Dit moet nader worden bekeken om de waarheid te kennen. Dit moet dus zeker met de nodige nuance worden gelezen. De staatssteunregels zijn erg technisch, maar duidelijk. Echter, uit dit voorbeeld blijkt dat er toch nog enige misvattingen blijven over de toepassing. Hoewel we er allemaal van overtuigd zijn dat tewerkstelling en opdrachten voor deze moeilijk te plaatsen doelgroepen broodnodig zijn, moet men toch de reguliere sector respecteren. Ik wil er ook nog even op wijzen dat er in West-Vlaanderen regelmatig overleg is tussen de bedrijven uit de reguliere en de sociale economie, dit onder impuls van mijn goede vriend Herman Wenes, directeur van de beschutte werkplaats ’t Veer in Menen, die met meer dan zeshonderd mensen werkt. Binnen de provincie kijken ze samen naar de uitdagingen waarvoor ze staan, en naar mogelijke manieren waarop ze beter en meer kunnen samenwerken. Kortom, ze geloven dat een goede mix tussen sociale en reguliere economie niet bestaat in het elkaar beconcurreren. Er is immers maar één economie. De reguliere en sociale bedrijven moeten partners zijn, die complementair zijn in plaats van elkaar te beconcurreren.
Minister, hebt u deze problemen al vernomen? Hoe staat u daartegenover? Welke algemene maatregelen neemt u om eventuele concurrentietwisten te voorkomen en te controleren? Hoe wordt de concurrentie binnen de gemeenten met betrekking tot de textielinzameling gegarandeerd? Ziet u een meerwaarde in het oprichten van een overleg tussen de belangrijke spelers uit de reguliere en de sociale economie, zoals dat in West-Vlaanderen gebeurt? Misschien kan dat ook in Vlaanderen overkoepelend gebeuren.
De heer Wouters heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, de definitie die het Vlaams Overleg Sociale Economie in de jaren 90 hanteerde, was zeer duidelijk: “De sociale economie bestaat uit een verscheidenheid van bedrijven en initiatieven die in hun doelstellingen de realisatie van bepaalde maatschappelijke meerwaarden vooropstellen en hierbij de volgende (...) principes respecteren: voorrang van arbeid op kapitaal, democratische besluitvorming, maatschappelijke inbedding, transparantie, kwaliteit en duurzaamheid.” Het belangrijkste hierbij blijft volgens mij de voorrang van arbeid op kapitaal. Het is de bedoeling van de sociale economie om mensen opnieuw aan het werk te krijgen, mensen die normaal uit de boot zouden vallen. Ik denk daarbij aan artikel 60’ers. De bedoeling van reguliere bedrijven is veelal het maken van winst. Op het eerste gezicht lijkt dat voor een duidelijke scheiding te zorgen, maar toch verschijnen er in de kranten regelmatig titels zoals ‘Sociale economie knijpt bedrijven dood’.
Ik wil toch even benadrukken dat er bij het ontwikkelen van activiteiten in de sociale economie doorgaans net wordt vertrokken van blinde vlekken op de markt, waar dus per definitie door de private sector niet voldoende winst uit kan worden gehaald. Dat de sociale economie er toch in slaagt om in die niches activiteiten uit te bouwen, ligt niet enkel aan de financiering vanuit de overheid. De middelen die men krijgt, worden immers ingezet om het rendementsverlies op te vangen dat opgelopen wordt doordat men zich specifiek op de tewerkstelling van kansengroepen richt. Die subsidiëring dient dus niet om de prijs kunstmatig te drukken.
Ik zou voorzichtig zijn om dat oneerlijke concurrentie te noemen, omdat de doelstellingen van de sociale economie elders liggen dan die van de reguliere economie, maar in de praktijk is het inderdaad geen evidente kwestie. Bovendien is het voor de tewerkstellingsplaatsen in de sociale economie vaak interessant om hun goede werkkrachten te laten doorstromen, waardoor het opzet en het doel van de sociale economie wat verloren gaat. Ik kan mevrouw Fournier dan ook volgen als ze zegt dat deze problematiek om maatregelen vraagt, zodat vooral de kern van de sociale economie bewaard kan worden. En die is: mensen die anders uit de boot zouden vallen, aan het werk krijgen en hen indien mogelijk laten doorstromen naar de reguliere markt.
De heer Annouri heeft het woord.
Mevrouw Fournier heeft heel terecht aangehaald dat het belang van de sociale economie heel groot is. Iedereen in deze commissie zal het daarmee eens zijn. Ik wil me wel aansluiten bij de opmerkingen van collega Wouters. De discussie over de zogenaamde oneerlijke concurrentie tussen de sociale en de reguliere economie steekt met de regelmaat van een klok de kop op. Het is een debat dat de nodige nuance vraagt.
Steevast wordt dit als een of-ofverhaal afgedaan, terwijl het wat ons betreft echt wel een en-enverhaal is, waarbij sociale en reguliere bedrijven niet als elkaars concurrenten moeten worden gezien. Ze werken immers vanuit een heel ander perspectief en doelstelling: sociale tewerkstelling bij de sociale bedrijven versus winst bij de reguliere bedrijven.
In dat opzicht wens ik een kanttekening te maken bij het VICT, dat ten aanval lijkt te trekken tegen de oneerlijke concurrentie vanuit de sociale economie. Uit de jaarrekening van de nv Recutex, die eigenaar is van het VICT, blijkt dat er eind 2013 nog een dividend werd uitgekeerd van 3 miljoen euro aan alle aandeelhouders, wat ik persoonlijk een heel goede zaak vind. Als een bedrijf goed werk levert en winst maakt, is dat goed nieuws. Maar daaruit blijkt toch ook dat er niet zulke dramatische problemen zijn wat betreft de concurrentiepositie met de sociale economie, waar hier nu sprake van is.
Ik wil nog een tweede kanttekening maken, die aantoont dat het debat over sociale en reguliere economie heel vaak gestoeld is op argumenten die niet zo transparant zijn. Ik heb hier een lijvige studie bij van de schoonmaaksector, de Algemene Belgische Schoonmaakunie (ABSU), waaruit zou blijken dat werknemers binnen de sociale en de reguliere economie tot dezelfde doelgroep behoren. In de studie, op pagina’s 24 tot 26, wordt gesteld dat in de reguliere schoonmaaksector relatief veel allochtone werknemers zijn, relatief veel vrouwen en naar men veronderstelt ook veel laaggeschoolden, maar gegevens over de duur van de werkloosheid voor indienstname, wat bij sociale werkplaatsen vijf jaar is, of over arbeidshandicap, hetzij sociaal, psychologisch of lichamelijk, zijn er niet. Nochtans zijn die twee laatste criteria essentieel om te bepalen of iemand aan de slag kan binnen de sociale, dan wel de reguliere economie.
Zulke rapporten, die nu ook vaak worden aangehaald, bewijzen dus niet wat ze zouden moeten bewijzen, namelijk dat er sprake is van bijvoorbeeld eenzelfde doelgroep en van concurrentie.
Zoals collega Wouters zei, dienen de subsidies die binnen de sociale economie worden toegekend, om het rendementsverlies van personen met een arbeidshandicap te compenseren en het hun mogelijk te maken in een aangepast kader te werken, waarbij ze optimaal begeleid worden. Met het Maatwerkdecreet kunnen reguliere bedrijven trouwens ook maatwerkafdelingen oprichten en daarvoor dezelfde subsidie ontvangen.
Er was ook sprake van een individueel luik van het Maatwerkdecreet, dat ook verder zou worden uitgewerkt. Dan kunnen reguliere bedrijven zelf per doelgroepwerknemer een subsidierugzakje ontvangen en kunnen reguliere bedrijven dezelfde werknemers aanboren als de sociale en beschutte werkplaatsen. Op dat vlak blijft het echter een beetje stil, minister. Misschien kunt u ons straks vertellen wat de plannen en de timing op dat vlak zijn.
Minister, mevrouw Fournier, ik ben er ook absoluut geen voorstander van dat sociale werkplaatsen het werk zouden afnemen van reguliere bedrijven. Maar dat is volgens mij een verkeerde manier om naar het thema te kijken. Wat bijvoorbeeld de textielophaling en -verwerking betreft: er is voldoende textielafval voor kringloopcentra en vergunde en erkende private bedrijven om naast elkaar te bestaan en samen te werken.
Ik betreur dan ook ten zeerste dat de sociale economie vaak als de oorzaak wordt gezien voor het verdwijnen van ‘gewone’ banen. Ondernemingen in de sociale economie zijn vandaag een noodzakelijke aanvulling op reguliere bedrijven, zoals collega Wouters al aanhaalde. En zoals u zelf al zei, mevrouw Fournier, onderstrepen de talrijke samenwerkingen tussen reguliere en sociale ondernemingen dat nu al voor een heel groot stuk.
De heer Beenders heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik wil de discussie herleiden tot de feiten. Ik vraag mij af of het wel de taak van de minister is om die dialoog te organiseren. Om heel eerlijk te zijn, denk ik dat het aan de sectoren is om aan tafel te gaan zitten, de dialoog op te starten en ervoor te zorgen dat de problemen die hier in de commissie worden aangekaart, kunnen worden aangepakt.
Minister, ik vind het spijtig dat we daar in deze commissie met u over moeten discussiëren. U zult het misschien raar vinden dat ik dat als oppositielid zeg. Ik vind dat de sector het beste verdient, en ik denk dat dit probleem niet zozeer een discussie in deze commissie verdient, maar een discussie onder de sectoren zelf.
Als er een probleem is van concurrentievervalsing, waar we uiteraard ook absoluut tegen zijn, zijn er instrumenten die de mensen kunnen aangrijpen om dat aan te kaarten en op te lossen. Ik vind het niet de juiste weg om dat probleem in de schoot van deze commissie en van u, minister, te leggen, want er zijn andere instrumenten waarmee dit kan worden opgelost. De dialoog moet daar georganiseerd worden waar hij thuishoort, namelijk tussen de sectoren.
Mevrouw Claes heeft het woord.
Ik wil nog een algemene bedenking meegeven. Een bedrijf dat textiel inzamelt, heeft één doel, namelijk textiel inzamelen en dat verkopen. Heel vaak doet het dat onder het mom van een sociaal project, terwijl we weten dat maar een klein stukje van die middelen naar dat sociale project gaat. De kringwinkels hebben daarentegen een veel ruimer doel. En dat is iets waar je in het parlement wel over moet discussiëren: wat is de rol van een kringwinkel in onze samenleving? Dat heeft in mijn ogen voor een stuk te maken met afval, voor een stuk met het tewerkstellen van een moeilijke groep en voor een stuk met armoedebestrijding. Die elementen samen maken een kringwinkel tot wat hij is. Dat vergelijken met een privéonderneming, is niet helemaal juist. Wij hebben er als samenleving ooit voor gekozen om kringwinkels op te richten met die drie doelen. Als we het daar niet meer mee eens zijn, moeten we het bij Leefmilieu, bij minister Schauvliege, over die drie doelstellingen hebben, en dan is dit eigenlijk maar een onderdeel.
Minister Homans heeft het woord.
Ik dank de vraagsteller en alle collega’s die het woord hebben genomen. We zijn het er allemaal over eens dat Sociale Economie ook een belangrijke bevoegdheid is. We willen die bevoegdheid dan ook hoog in het vaandel blijven dragen.
Door de vele aanvullende opmerkingen zijn heel veel elementen van mijn antwoord eigenlijk al gegeven, maar ik zal het nog eens kort samenvatten. Ik zal niet ontkennen, mevrouw Fournier, dat er op regelmatige basis berichten verschijnen dat er oneerlijke concurrentie zou kunnen bestaan. Ik ben dus absoluut op de hoogte van die bezorgdheden.
Mijnheer Annouri, u vroeg of ik concrete maatregelen zal nemen. Volgens mij is het Maatwerkdecreet net een van de mogelijkheden. Wat de timing betreft, denk ik u te kunnen verheugen. Het Maatwerkdecreet biedt vanaf 1 april 2015 de mogelijkheid dat er ook binnen een regulier bedrijf een maatwerkafdeling komt, met een minimum van vijf voltijdse equivalenten. Dat is een zeer goede zaak.
Mijnheer Annouri, het Besluit van de Vlaamse Regering is goedgekeurd op 19 december. Ik hoop morgen het ministerieel besluit te kunnen goedkeuren. Ik denk dat we goed op schema zitten en dat 1 april absoluut haalbaar is.
Mijnheer Wouters, u verklaarde waarom we die ondersteuning moeten geven. Dat is heel belangrijk. Ik wil zeker nog eens aanstippen dat de subsidies in de sociale economie als doel hebben – dat was de essentie van uw uiteenzetting – het rendementsverlies van doelgroepmedewerkers te compenseren en de noodzakelijke extra begeleiding op de werkvloer te realiseren.
Iemand heeft verwezen naar de studie van de Algemene Belgische Schoonmaakunie. Dit gaat niet over het Vlaams beleidskader Sociale Economie. In de bezorgdheden die geuit worden in de studie, wordt er gerefereerd aan Waalse maatregelen en activeringsmaatregelen binnen de bevoegdheid Werk. Ze hebben het bijvoorbeeld ook over artikel 60, maar dat heeft niets te maken met sociale economie, dat weten we allemaal. Ze kaarten twee concrete beschutte werkplaatsen in Wallonië aan. Die bewuste studie verwijst dus naar geen enkele concrete problematiek in Vlaanderen. Dit terzijde.
Mevrouw Fournier, wat betreft de concurrentie tussen gemeenten inzake textielinzameling laat ik het aan de gemeenten over om dat zelf te regelen. U weet dat ik een groot voorstander ben van de lokale autonomie, voorstander van nog meer bestuurskracht voor de gemeenten, hoe groot of hoe klein ze ook zijn. Het zou niet van goed bestuur getuigen om op dit punt de autonomie te gaan beknotten. Ik ben dat niet van plan.
U hebt een overleg in West-Vlaanderen vernoemd. Natuurlijk vind ik dat nuttig, maar ik vind niet dat ik dat vanuit de Vlaamse overheid moet faciliteren. Dat kan het best van onderuit. We kunnen het wel stimuleren door het enigszins bekendheid te geven. Of dat nu een kerntaak is van de Vlaamse overheid, dat durf ik te betwijfelen. Diezelfde vraag stelde de heer Beenders.
Mevrouw Fournier, ik veronderstel dat u naar dit document van de koepel verwees. (Minister Liesbeth Homans toont een document)
U hebt blijkbaar een zeer interessante vraag gesteld, ze hebben de moeite genomen om een document van vier pagina’s te schrijven, in een zeer klein lettertype. Uw vraag was zeker terecht. Een aantal mensen zijn in de pen gekropen. Dat toont nogmaals aan dat sociale economie ook in de Vlaamse Regering een belangrijke plaats verdient.
Mevrouw Fournier heeft het woord.
Minister, ik heb inderdaad een gevoelige snaar geraakt. Dat heb ik de afgelopen dagen bijna aan den lijve ondervonden. Het was zeker niet mijn bedoeling om de sociale en reguliere economie tegenover elkaar te zetten. Ik heb het al gezegd, in West-Vlaanderen is er een mooi voorbeeld van samenwerking. Dat was het doel van mijn vraag, tot nog meer synergie komen. Ik wou een oproep doen aan de twee om gewoon samen te werken.
Ik wou zeker niets afdoen aan de waarde van sociale economie. Zoals u terecht zegt, dat is een belangrijke bevoegdheid.
De vraag om uitleg is afgehandeld.