Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, mijn vraag gaat over de oorzaken van faillissementen en de manier waarop we ondernemers en startende ondernemers nog beter kunnen ondersteunen. De overheid moedigt ondernemen aan in Vlaanderen. Dat is vanzelfsprekend. Een goed flankerend beleid is op dat vlak noodzakelijk. Er zijn nog wat stappen vooruit te zetten, zo blijkt vandaag ook uit de GEM-monitor (Global Entrepreneurship Monitor). De cijfers die daarin gepresenteerd worden, tonen dat het startend ondernemerschap in Vlaanderen het moeilijk blijft hebben.
Ook van degenen die effectief de sprong wagen en ondernemer worden, blijkt niet iedereen even succesvol te zijn. Sommigen komen in moeilijker vaarwater terecht. Het is belangrijk om ook hen te blijven ondersteunen. Dyzo, de opvolger van Tussenstap en vzw Efrem, is op dat vlak hét aanspreekpunt. Zij hebben de taak op zich genomen om die ondernemers te begeleiden en weer op het juiste pad te helpen. Soms is het kalf al verdronken, maar vaak kan Dyzo wel degelijk nog remediëren, in overleg en samenspraak met andere actoren.
Een dag of tien terug verscheen in Het Nieuwsblad een bericht over een enquête van het Neutraal Syndicaat voor de Zelfstandigen (NSZ), voor wat enquêtes waard zijn in dezen. Men ging op zoek gaan de redenen waarom het fout gaat bij ondernemers en waarom bedrijven failliet gaan. Een belangrijke oorzaak blijkt te liggen bij het gebrek aan kennis bij ondernemers. Van de 11.000 bedrijven die vorig jaar over de kop gingen, had dat in maar liefst 72 procent van de gevallen te maken met een gebrek aan kennis over ondernemen. Meer specifiek ging het in 27 procent van de gevallen over gebrekkige financiële kennis.
Dat is een heel belangrijk signaal, dat we als overheid niet kunnen negeren, omdat de overheid daar een belangrijke remediërende rol in kan spelen. Curatoren stellen immers dat in 57 procent van de gevallen een faillissement vermeden had kunnen worden, indien er meer begeleiding en meer kennis was geweest. Heel wat faillissementen hadden dus vermeden kunnen worden, en ik denk dat we daar een beleid rond moeten voeren. Een andere oorzaak is onvoldoende startkapitaal. Dat was bij 27 procent van de faillissementen het probleem. Ook dat is een element waar we een beleid rond voeren.
Faillissementen door gebrek aan kennis hebben natuurlijk ook gevolgen voor mogelijke tewerkstelling. Werknemers zijn immers ook het slachtoffer als hun bedrijf teloorgaat.
Om te stimuleren dat mensen willen ondernemen en om te vermijden dat bedrijven in moeilijkheden komen, zijn er dus enkele zaken waar het beleid rekening mee moet houden: een cultuur creëren die mensen aanmoedigt om te ondernemen, in flankerende maatregelen voorzien om het ondernemen zelf te faciliteren en aangenamer te maken, ervoor zorgen dat er voldoende kennis – ook financiële kennis – aanwezig is bij ondernemers en potentiële ondernemers. En als bedrijven en ondernemers toch in moeilijkheden komen, moeten we voorzien in voldoende begeleiding en snel genoeg ingrijpen.
Op dat vlak speelt het Beroepsinstituut van erkende boekhouders en fiscalisten (BIBF) een belangrijke rol, aangezien de boekhouders een concreet zicht hebben op de financiële situatie van elk bedrijf. De wet op continuïteit van ondernemingen (WCO) verplicht hen om de bedrijven in kwestie te alarmeren indien het bedrijf in zijn voortbestaan bedreigd wordt. Als het bedrijf daar niets mee doet, zouden de boekhouders naar de rechtbank van koophandel kunnen stappen. Er is echter beroepshalve geheimhouding verbonden aan hun werkzaamheden, waardoor die informatie niet doorstroomt.
Een betere samenwerking en informatie-uitwisseling tussen boekhouders, rechtbanken van handelsonderzoek en de gewestelijke diensten voor bedrijven in moeilijkheden – voor Vlaanderen is dat Dyzo – zou een flinke hulp kunnen betekenen. Er is een opening gemaakt in het federale regeerakkoord om op dat vlak iets te doen. Er zou een koninklijk besluit moeten worden uitgevaardigd om de WCO uit te voeren en die informatie-uitwisseling met de gewestelijke diensten te bespoedigen en te faciliteren, zodat de nodige stappen snel genoeg kunnen worden gezet.
Daarnaast is Vlaanderen dankzij de zesde staatshervorming – het kan niet genoeg herhaald worden – voortaan bevoegd voor het integrale handelsvestigingsbeleid en dus ook de toegangs- en vestigingsvoorwaarden voor een bepaald beroep. Mogelijk zou Vlaanderen in dat kader een aantal voorwaarden kunnen opleggen om ondernemers ertoe te brengen dat ze voldoende geïnformeerd en opgeleid zijn om effectief een zaak op te starten.
Zonder de drempel voor startende ondernemers te hoog te leggen, is een stevige basis bedrijfsbeheer noodzakelijk om de kansen op slagen te maximaliseren. UNIZO suggereert op dat vlak om werk te maken van een modernere invulling van de cursussen bedrijfsbeheer.
Minister, hoe kunt u ervoor zorgen dat er meer garanties op slagen zijn bij startende ondernemers? Hoe kunt u de oorzaken van falen, die ik daarnet heb opgenoemd, aanpakken? Werden er ondertussen al concrete stappen gezet naar meer samenwerking tussen het federale en het gewestelijke niveau met betrekking tot gegevensuitwisseling? Hoe ziet u dat in de toekomst? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat door meer permanente vorming en opleiding bij ondernemers en kandidaat-ondernemers, de kennis bij die mensen omhoog gaat en we op die manier het aantal faillissementen kunnen doen zakken? Welke rol kan SYNTRA daar bijvoorbeeld in spelen?
Wat kan en zal ondernomen worden in het kader van de nieuwe bevoegdheden rond de vestigingsvoorwaarden, om zo te voorkomen dat men zich zonder voldoende voorkennis in een ondernemingsavontuur stort?
Mevrouw Turan heeft het woord.
Ik wil de heer Bothuyne bedanken voor zijn vraag. Ik had een gelijkaardige vraag ingediend, maar men heeft mij naar deze vergadering verwezen. Dat lijkt mij ook beter, want dan kunnen we ineens een compleet antwoord krijgen van de minister.
Ik zit hier, net als minister Muyters, sinds 2009, en we hebben het aantal faillissementen alleen maar zien toenemen, terwijl het aantal starters afnam en verschillende grote multinationals wegtrokken. Gelukkig zijn we die tendens nu een beetje aan het breken, toch wat het aantal faillissementen betreft.
Uit de cijfers die Graydon begin dit jaar publiceerde, blijkt dat in 2014 een halt is toegeroepen aan die jaarlijkse stijging, maar toch moesten in 2014 meer dan 5699 ondernemers in Vlaanderen de boeken neerleggen. Dat zijn er zo’n 460 minder dan in 2013. Dat is een voorzichtig positieve tendens, en dat mag ook gezegd worden. Het is belangrijk voor het ondernemersklimaat dat we dat ook benadrukken. Toch is het aantal faillissementen nog veel te hoog, in vergelijking met de jaren voor de crisis.
Het feit dat het aantal faillissementen tot vorig jaar is blijven toenemen, maakt ook dat we meer en meer gefailleerde ondernemers hebben in Vlaanderen. Faillissementen genereren niet alleen een maatschappelijke kost, en wegen niet alleen op de gehele samenleving, maar er is ook een heel netwerk van benadeelden bij betrokken, in de eerste plaats de gefailleerde zelf en zijn directe omgeving. De combinatie van schulden en werkloosheid leidt niet zelden tot persoonlijke drama’s, waarbij de gefailleerde boven op een financiële kater ook een emotioneel trauma moet verwerken.
Achter dat sombere verhaal kan echter ook dikwijls een enorme opportuniteit schuilgaan. En het is vooral daarom dat ik hier vandaag mijn vraag wens te stellen. In de perceptie denken wij in Vlaanderen nog altijd dat een gefailleerde gelijk is aan een fraudeur. Verschillende onderzoeken laten zien dat dat niet het geval is. Als we kijken naar de Europese en de Belgische gemiddelden, is er maar bij 7 procent van de gefailleerden sprake van fraude, kwade trouw en dergelijke meer. Het overgrote deel heeft het falen van het ondernemerschap dus niet zelf in de hand gewerkt.
Daarom moeten wij kijken naar wat we kunnen doen aan het stigma dat nu met falen samengaat in Vlaanderen. Dat stigma kan weggewerkt worden met heel veel sensibiliseringscampagnes, waarbij de beleidsmakers blijven herhalen dat het maar bij 7 procent kwaadwillig of frauduleus is. Zo kunnen we een herkansing mogelijk maken voor gefailleerden.
Als we kijken naar voorbeelden in het buitenland, bijvoorbeeld in de VS, de grote namen die we vandaag een succes kunnen noemen, zijn die niet alleen jong begonnen, maar zijn verschillende onder hen ook opnieuw moeten beginnen na een faillissement. Dat is een doelgroep en een opportuniteit die we in Vlaanderen nog te veel laten liggen. Dat er echter nauwelijks mensen zijn die heropstarten, heeft te maken met een gebrek aan een echt tweedekansbeleid voor ondernemers en het wegwerken van die stigmatiserende attitudes.
Ik heb in uw beleidsnota en het regeerakkoord gezocht naar de term ‘tweede kans’, maar heb die niet gevonden. Dat is op zich niet erg, want ik heb wel een kapstok gevonden, namelijk: “armoede bij zelfstandige ondernemers tegengaan en zorgen voor de opvang en begeleiding van gefailleerden”. Ik hoop wel dat er met ‘begeleiding’ niet alleen begeleiding tot aan het afwerken van het faillissement as such wordt bedoeld, maar ook begeleiding naar een heropstart. Ik zie dus een opportuniteit, ook in uw nota, om daaraan te werken. Er zijn dus wel een aantal kapstokken om eraan te beginnen, maar op Vlaams niveau zie ik vandaag geen omvattende visie of concrete maatregelen die in die richting gaan.
Minister, wat kunnen we doen met bedrijven in moeilijkheden? Ten eerste moeten we preventief, dus bij de opstart, bekijken wat we kunnen doen om de ondernemer sterk te laten starten. In het geval dat er problemen of moeilijkheden zijn, moeten we die zo snel mogelijk detecteren en mensen helpen bij een doorstart. En als het dan echt niet lukt en men het faillissement aanvraagt, moet de gefailleerde tijdens die procedure ernstig begeleid worden, het dossier snel afgehandeld worden en uiteindelijk een nieuwe opstart mogelijk gemaakt worden. Daarvoor zijn wel een aantal erkenningen nodig.
Erkent u het belang van een systeem van vroegtijdige detectie van ondernemers in moeilijkheden? De heer Bothuyne verwees er al naar dat hier verschillende bevoegdheidsniveaus meespelen. Daarom denk ik dat het feit dat de meerderheid in Vlaanderen en op federaal niveau dezelfde is, een opportuniteit is voor de verschillende overheden om ernstig samen te zitten en te bekijken hoe men aan zo’n detectiesysteem kan werken. De heer Bothuyne had het al over informatie-uitwisseling. Loutere informatie-uitwisseling heeft natuurlijk geen zin. Dat moet na detectie ook aanleiding geven tot een begeleiding. Bent u van plan om daartoe samen te zitten met de federale ministers?
Dan is er het punt van de doorstart via preventief bedrijfsbeleid. Kris Peeters had dat beleid opgestart. Wat is de stand van zaken daar? Wordt dat voortgezet? Zult u dat nog aanvullen, of gaat u het beëindigen? Op dit moment heb ik daar geen zicht op. Een preventief bedrijfsbeleid, dat in een volledige begeleiding voorziet en waarin u de detectie en toeleiding van bedrijven in moeilijkheden zou opnemen, zou een cruciale rol kunnen spelen.
Erkent u ook dat de stigmatisering van faling een probleem is in Vlaanderen? Of ben ik de enige die denkt dat daar een stigma aan hangt? Bent u het ermee eens dat dat bijkomende inspanningen zal vergen, teneinde een attitudeverandering in de samenleving te realiseren?
Die attitudeverandering in de samenleving realiseren, moet niet alleen om een positieve kijk te hebben of medelijden te hebben met de ondernemer maar om de ondernemer af te houden van het faillissement om er opnieuw tegen aan te kunnen gaan. Welke maatregelen kunt u nemen om een kwaliteitsvolle opvang en begeleiding van gefailleerden te garanderen doorheen het hele proces dat zij doormaken, namelijk detectie, start van moeilijkheden, hopelijk beëindiging van moeilijkheden buiten faillissement, of faillissement?
Voorzitter, ik heb nog twee vraagjes omdat ik een volwaardige vraag had ingediend die geweigerd werd. Minister, welke maatregelen wilt u nemen om de faillissementsprocedure zo snel mogelijk af te handelen? Dat is een van de grootste problemen die we vandaag hebben. Het is een proces dat zich op Vlaams en op federaal niveau afspeelt. De Europese Commissie zegt dat de doelgroep van gefailleerden die een tweede kans krijgen, een grote opportuniteit is die wij laten liggen. Normaal vraagt de Europese Commissie om een faillissement binnen een jaar af te handelen. Hoe gaan we dat aanpakken?
Minister, een doorgedreven tweedekansbeleid voor gefailleerden is heel belangrijk. Dat vergt concrete maatregelen. Een ondernemer die verschoond is verklaard, dat klinkt allemaal goed. Wetenschappelijke studies tonen aan dat een herstarter na een faillissement veel meer succes heeft. Om aspirant-herstarters alle mogelijke kansen te geven om op zoek te gaan naar een nieuwe financiering voor hun project – want daar draait het veelal om – moet er worden gekeken naar de toegang tot krediet van herstarters die een faillissement hebben ondergaan. Kunt u een opsomming geven van de hindernissen die er volgens u zijn? Welke begeleiding kunt u geven aan die ondernemers? Welke instrumenten acht u nodig om een herstart te kunnen promoten?
De heer Gryffroy heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik wil graag een aantal zaken weer op hun pootjes plaatsen. Ik schrok van de cijfers die de heer Bothuyne aanhaalt in zijn vraag. Het komt erop neer dat driekwart van de falingen veroorzaakt wordt door een gebrek aan kennis van ondernemen. Dat wordt bevestigd in een enquête van NSZ in Het Nieuwsblad. Ik ben zelf eens op zoek gegaan. Ik heb op de website van NSZ gevonden dat we in Vlaanderen ongeveer 900 curatoren hebben. Daarvan heeft men 246 curatoren ondervraagd. 57 procent van de curatoren zegt dat ze ondervinden dat faillissementen meestal al terug te vinden zijn van voor de start door onvoldoende kennis, onvoldoende startkapitaal enzovoort. Van die 57 procent van de curatoren zegt 72 procent – dat is dus 41 procent van de curatoren – dat het gaat over een gebrek aan kennis over ondernemen, en 12 procent spreekt over een gebrek aan startkapitaal. Dat is natuurlijk iets totaal anders dan de 72 procent die spreekt van een totaal gebrek aan kennis van ondernemen.
Ik was deze week op een receptie van rechters in handelszaken. Het is altijd eens goed om dat aan hun buikgevoel af te tasten. Klopt dat of klopt dat niet? Ongeveer 40 procent van de faillissementen heeft te maken met het feit dat vooral starters onvoldoende voorbereid zijn. Men zegt ook dat de helft daarvan eigenlijk malafide is. Mijn excuses aan mevrouw Turan, maar 25 tot 30 procent van de faillissementen in Vlaanderen zijn malafide.
Ik zal u straks uitleggen hoe dat onder andere komt. Dat zijn bedrijven die opstarten, de btw niet betalen, de bedrijfsvoorheffing niet betalen, de RSZ niet betalen, stoppen, weer herbeginnen, enzovoort. Dat is vooral in de horeca en in de bouw terug te vinden.
47 procent van de curatoren zegt dat het al fout gaat van bij de start. 43 procent van de curatoren zegt dat bij de ontwikkeling van de onderneming fouten kunnen gebeuren zoals te laat bijsturen, veelal het hoofd in het zand steken, struisvogelpolitiek, slechte betalers enzovoort. Dan kan je discussiëren over de mogelijke remedies.
Er staat ook in de opmerking dat het Beroepsinstituut van Erkende Boekhouders en Fiscalisten (BIBF) zegt dat men de boekhouders en de fiscalisten zou moeten verplichten om de bedrijven te alarmeren en het zelfs te melden aan de rechtbank, maar dat ze dat niet kunnen doen omdat er beroepshalve een zwijgplicht is. Wel, dat is niet correct. Artikel 458 van het Strafwetboek, in verband met het beroepsgeheim, is hier niet van toepassing. Met andere woorden, de fiscalisten en boekhouders kunnen dat perfect melden aan de rechtbank, maar ze zijn dat niet verplicht.
Als we dan kijken naar het soort van maatregelen, hoorde ik daarnet iets fluisteren van de zevende staatshervorming. Voor mij niet gelaten, want een pak maatregelen zit wel federaal. Wat zit er in Vlaanderen? Kunnen we iets doen met het Comité voor Preventief Bedrijfsbeleid en in de opleiding voor bedrijfsbeheer? Als we spreken over een verplichte volstorting van kapitaal, over werk maken van betalingsbevel, over fraude van vestigingsplaats, wat heel veel voorkomt, over samenwerking met de parketten en de rechtbanken, wat curatoren en rechters al heel lang vragen, over het stroomlijnen van de rechtbanken van handelsonderzoek omdat die momenteel vrijblijvend en niet verplicht zijn, als men spreekt over artikel 8 en 12, wat zou kunnen zorgen voor een betere uitwisseling van gegevens, over de wet Continuïteit Ondernemingen die nog moet worden verbeterd omdat hier vaak ook gezonde bedrijven het slachtoffer van zijn, als men spreekt over een verplichte neerlegging van de jaarrekening om sneller te kunnen ingrijpen, als men ook bijvoorbeeld spreekt over de rol van ondernemingsbemiddelaars versterken en uitbreiden, dan zijn dat vandaag allemaal bevoegdheden van de federale minister van Justitie. Wat kan Vlaanderen dan doen? Ik denk, tenzij de minister me tegenspreekt, dat we iets kunnen doen in bedrijfsbeheer en -opleiding, en waarschijnlijk iets rond preventief bedrijfsbeleid.
Ik heb zelf ook nog een toevoeging. Aan de ene kant proberen we meer mensen toe te leiden tot het ondernemerschap. Het staat ook in de beleidsnota zeer uitvoerig beschreven. ‘Iedereen ondernemer’ zou een beetje het motto moeten zijn, wat ik volledig onderschrijf. Anderzijds zijn er de falingen en het aantal stopzettingen. We moeten toch de alarmberichten van NSZ ietwat nuanceren. Ze hebben vorig jaar een recordaantal stopzettingen vastgesteld, maar daarbij zitten ook de stopzettingen ingevolge de liquidatiebonus. Dat is niet per se een economisch faillissement, dat is louter een financiële ontbinding om fiscale redenen.
Als ik de heer Bothuyne bezig hoor, denk ik dat het in zijn scenario wel heel erg moeilijk zal worden om nog ondernemers te vinden die bereid zijn om erin te stappen. Het kan zeker niet de bedoeling zijn om een batterij aan extra hindernissen op te werpen om de toegang tot het ondernemerschap af te blokken, lijkt mij. We moeten er uiteraard wel voor zorgen dat mensen die ondernemerswil tentoonspreiden en willen beginnen, dat gefundeerd doen, dat ze beslagen op het ijs komen.
Minister, hoe ziet u het evenwicht tussen enerzijds voorzorgsmaatregelen, mensen gedegen naar het ondernemerschap toeleiden, en anderzijds het ondernemerschap voldoende open en toegankelijk houden? Denkt u aan informatie, aan bijkomende opleidingen? Is de piste van de heer Gryffroy rond het diploma bedrijfsbeheer iets? Hoe kijkt u naar deze problematiek en hoe wilt u eraan tegemoetkomen?
Minister Muyters heeft het woord.
Collega’s, zoals vaak, geven de aansluiters al een deel van het antwoord, wat ik dan ook niet zal herhalen.
Ik ben het voor een groot stuk eens met wat de heer Schiltz naar voren brengt. Iemand die start, neemt natuurlijk een risico. De kern van ondernemerschap is dat je op een of andere manier een risico neemt, dat je je dromen wilt omzetten in daden, en dat houdt risico in. Veel verplichtingen opleggen om dromen te durven omzetten in daden, is volgens mij contraproductief. Kansen geven aan iemand die er ook van overtuigd is dat hij begeleiding nodig heeft en dergelijke meer, is wel nodig. Dat doen we ook.
Om een hogere garantie op slagen te krijgen, wil ik zeker ook binnen de nieuw verworven bevoegdheden de toegang tot het beroep moderniseren. Bij een aantal beroepen is dat wel nodig. Ik wil dat samen doen met de sociale partners. We kunnen het ook kwaliteitsvoller maken.
Aan de andere kant moeten we zien naar de kmo-portefeuille. Daar zijn mogelijkheden. We verplichten een bedrijf niets, maar een bedrijf dat wil, kan kosten van opleidingen delen. Met de kmo-portefeuille nemen wij daar een stuk van. Ook professioneel advies kan voor een deel door ons worden betaald. Nog iets anders: bij een startersbegeleiding, die je ook kunt krijgen, wordt met de betrokkenen geanalyseerd en bekeken hoe men tot een break-even kan komen. Er zijn nog andere initiatieven die door ons worden gesteund, zoals het Brussels Informatie-, Documentatie- en Onderzoekscentrum (BRIO), waarbij starters effectief bij het mogelijk realiseren van ideeën worden begeleid om die om te zetten in een businessplan. Ze krijgen ook een coach vanuit het bedrijfsleven. Dat zijn interessante zaken om die hogere garantie te krijgen. Ten aanzien van financiering hebben we instrumenten zoals het Participatiefonds, de Winwinlening en de Generieke Waarborgregeling.
Er zijn in deze en in de vorige legislatuur geen concrete stappen gezet in een samenwerking van het federale en het gewestelijke niveau over de gegevensuitwisseling. Men zegt me dat het in de praktijk gemakkelijk is om samen met de onderneming in moeilijkheden deze gegevens te gaan inkijken. Wel heb ik de vraag gesteld aan het Agentschap Ondernemen (AO) om te bekijken of een rechtstreekse gegevensuitwisseling een meerwaarde zou kunnen betekenen in de faillissementspreventie, waar collega Turan het over heeft.
Ik zit op dezelfde lijn als mijn voorganger Kris Peeters in verband met het Comité voor Preventief Bedrijfsbeleid. Wat mij betreft, heeft dat nooit gewerkt. Gaan wij als overheid zeggen aan een bedrijf: we denken dat u in moeilijkheden bent, wilt u nu eens dit of dat doen? Dan een hele hoop maatregelen gaan nemen, is geen goede zaak. Ik ben het eens met collega Turan dat als er hindernissen zijn om een doorstart te doen vanuit bedrijven, we dat moeten weten. Ik heb gevraagd aan AO om hindernissen in kaart te brengen voor herstarten en doorstarten. Ik wist niet dat u een vraag had, het was al doorgegeven, voor alle duidelijkheid.
Naast de kmo-portefeuille hebben we ook de opleiding van ondernemers, maar dat kent u heel goed. Als ik kijk naar het beleidsdomein Werk en de samenwerking met de sectoren, alsook naar het aanbod van SYNTRA Vlaanderen en het aanbod van de VDAB rond startende ondernemers en rond opleiding naar ondernemerschap, denk ik dat we proberen op een flexibele, innovatieve en wendbare manier een opleidingsaanbod doen. Bij SYNTRA is er zelfs een hele cursus afstandsleren daaromtrent.
Om het dan toch nog even te hebben over de invulling van de nieuwe bevoegdheid in verband met de toegang tot het beroep, is mijn uitdrukkelijke vraag dat het Agentschap Ondernemen in overleg met de stakeholders bekijkt hoe we dat geheel kunnen moderniseren. We kunnen wel zeggen dat er nood is aan modernisering.
Mevrouw Turan, ik heb nog enkele extra reacties. Natuurlijk ben ik het met u 100 procent eens dat een faillissement heel vaak absoluut niets te maken heeft met fraude en dat een faillissement inherent kan zijn aan ondernemen. Falen is een onderdeel van ondernemerschap. Iets proberen betekent ook dat falen moet kunnen. Ik ben het met u eens dat als we naar grote voorbeelden in het buitenland kijken we zien dat het daar een meer gangbare zaak is. Ik geef een voorbeeld: toen Walt Disney in 1934 ‘Sneeuwwitje’ maakte, was hij al drie keer failliet geweest. Dat is maar een van de voorbeelden om duidelijk te maken dat een mentaliteitsverandering niet slecht zou zijn. Daarin meewerken, gebeurt volgens mij al uitermate. Collega Gryffroy heeft al gezegd dat het merendeel van de wetgeving waar u het over had, federaal is.
Ik denk dat we niet moeten overdrijven. Ik heb vrij recent een gesprek gevoerd met Karel Van Eetvelt. Ze organiseren daarrond een hele actie, waarbij de mensen die slagen nadat ze eerst hadden gefaald, sterk in de kijker worden gezet en zo een voorbeeldrol kunnen opnemen. Ik denk dat de werkgeversorganisaties daarin een mooie rol vervullen en die ook verder kunnen vervullen.
Ik denk dat ik zo goed als alle vragen heb beantwoord.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw duidelijk antwoord. U presenteert een aantal pistes waarop u in de toekomst zult voortwerken.
Collega’s, het is uiteraard helemaal niet mijn bedoeling om het ondernemerschap af te blokken of drempels te verhogen. Ik denk dat ik dat ook duidelijk in mijn vraagstelling heb gezegd. Alleen is de kwaliteit van het ondernemerschap eigenlijk bijna even belangrijk als de kwantiteit van het aantal startende ondernemers dat we jaar na jaar kunnen vaststellen. De overheid speelt inderdaad een belangrijke rol in de kwaliteit van het ondersteunen van het ondernemerschap.
Welke enquête de juiste cijfers naar voren heeft gebracht, die van het NSZ of die van de receptie waarop de heer Gryffroy aanwezig was, weet ik niet. Alleszins zijn de oorzaken grosso modo wel duidelijk wanneer er zich problemen voordoen nadat de ondernemers gestart zijn.
In die zin is het belangrijk en goed dat u werk wilt maken van de modernisering van die toegang tot het beroep en dat ook een stuk kwalitatiever wilt invullen. Minister, gaat dat dan over alle beroepen die op dit moment op deze manier geregeld zijn? Kunt u daar ook enige timing op kleven? Hetzelfde geldt voor het in kaart brengen van de hindernissen. U hebt het in opdracht gegeven aan het Agentschap Ondernemen. Ik ga ervan uit dat er daarvan in de loop van het jaar resultaat zal zijn? (Minister Philippe Muyters knikt instemmend)
Ik wil nog twee belangrijke elementen aanhalen. We ondersteunen ondernemerschap door het voorzien in kapitaal via de Winwinlening, het Participatiefonds. Dat Participatiefonds houdt meteen ook een begeleiding in van de betrokken ondernemer. Misschien moeten we onderzoeken of er op dat vlak mogelijkheden zijn met de Winwinlening? De Winwinlening houdt geen begeleiding in. Het Participatiefonds wordt ingekanteld bij het PMV, die de Winwinlening geeft. Misschien zijn er opportuniteiten of synergieën te vinden om de begeleiding van ondernemers die hun kapitaal vergaren via de Vlaamse overheid, vorm te geven?
Ik denk dat we het erover eens zijn dat SYNTRA goed werk levert op het terrein, op het vlak van opleiding, vorming van ondernemers en startende ondernemers. Ik wil erop wijzen dat er financieel een aantal drempels zijn waarvoor de vzw SYNTRA zich nu geplaatst ziet. U weet dat de groei niet meer wordt gefinancierd en dat een aantal zaken werden afgeblokt. Dat kan ertoe leiden dat voor een aantal beroepen, een aantal richtingen, het aantal opleidingen wordt afgebouwd uit financiële noodzaak. Daarvoor moeten we oog hebben. Minister, ik wil u vragen dat zeker in de gaten te houden.
Mevrouw Turan heeft het woord.
Minister, ik ga akkoord met de antwoorden die u hebt gegeven, maar ik heb op heel wat van mijn vragen geen antwoord gekregen. Zo bent u bijvoorbeeld niet ingegaan op mijn vraag over concrete maatregelen en instrumenten. (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
Ik heb u gevraagd naar concrete maatregelen om de faillissementsprocedure zo snel mogelijk af te handelen. Het probleem in dit land is dat het federaal niveau verwijst naar het Vlaamse niveau en omgekeerd. Ik denk dat deze meerderheid geen excuus heeft om niet eens samen te zitten, om een gezamenlijk plan van aanpak op te stellen en dan te zeggen welke onderdelen er door het federaal niveau en welke door het Vlaamse niveau zullen worden uitgevoerd.
U zegt dat het Comité Preventief Bedrijfsbeleid niet heeft gewerkt omdat er geen toeleiding, detectie of sensibilisering was. Ik denk dat we daarin zeer kritisch mogen zijn.
Je kunt dat vergelijken met een project dat we hadden opgestart in verband met jeugdwerkloosheid. Omdat de toeleiding er niet was, lukte dat niet. Ik ben vergeten hoe het heette, maar we hebben het er over gehad tijdens de vorige legislatuur. Dat kan gebeuren, maar ik denk dat je met zo veel faillissementen niet kunt blijven zeggen: dit is federaal, dat is Vlaams. Bekijk het als één geheel, beslis hoe het er moet uitzien en verdeel dan de taken.
Ik geloof ook in de sensibilisering van de ondernemers. Ik geloof in onze ondernemers. Ik geloof in onze Vlaamse kmo’s, die in Vlaanderen worden opgestart. Want bij de multinationals die komen en gaan, moeten we het niet zoeken. Ik geloof niet dat 30 procent van de gefailleerden frauduleus zijn. U gelooft dat ook niet, minister. Dat hebt u mij juist bevestigd.
Als we naar de cijfers kijken, gaat het gemiddeld, ook Europees, maar over 10 procent. Ik vind het positief dat u hebt onderzocht welke hindernissen er zijn. Ik denk dat we bij de organisatie van ‘toegang tot het beroep’ van de gelegenheid gebruik moeten maken om de ondernemers sterker te laten stappen en hun meteen mee te geven waar ze moeten zijn als er problemen zijn. Dan moet de overheid niet zeggen: jij moet dit doen en jij dat. De ondernemers weten dan bij wie ze welke hulp moeten vragen.
Ik vind het niet kunnen dat de zesde en zevende staatshervormingen hier worden genoemd en dat er wordt verwezen naar een federale meerderheid. Zo geraken we geen stap verder.
Ik geloof in onze ondernemers. Ik zie dat geloof hier vandaag niet bij de meerderheid. (Opmerkingen)
Mijnheer Bothuyne, u verwijst naar Dyzo: ‘het anker voor de zelfstandige in moeilijkheden’. U weet welke initiatieven ikzelf en ook u hebben genomen voor bedrijven in moeilijkheden. Voor alle duidelijkheid: deze meerderheid heeft de middelen voor Dyzo verminderd.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Ai, ai, ai. Mevrouw Turan, u gooit alles op één hoop. (Opmerkingen van mevrouw Güler Turan)
We kunnen discussie voeren over cijfers en hoe we die moeten lezen. Mevrouw Turan, ik stel voor dat u eens meegaat met een rechter in handelszaken. Dan zult u zien dat ze bij een op de drie tot een op de vier dossiers ergens toekomen op een locatie waar er louter nog één tafel en één stoel staan. Dat komt onder andere doordat er bijvoorbeeld fraude van vestigingsplaatsen is. Er is momenteel veel te weinig samenwerking tussen parketten en rechtbanken. En sorry, dan moet u inderdaad de lift nemen tot verdieping 0, de straat oversteken, de Kamer binnengaan en uw vraag stellen aan de bevoegde minister.
Die zesde staatshervorming is wat hij is. Die is inderdaad onvoldoende, maar de punten die u opsomt, zijn vooral federale punten, zaken die moeten worden opgelost op het federale niveau. Het zijn punten die al decennialang aanslepen omdat ze niet worden beslist, ondanks de artikelen 8 en 12.
Wat kan Vlaanderen doen? Ik denk dat minister Muyters daar zeer goed op heeft geantwoord. We kunnen spreken over imago en opleiding bedrijfsbeheer.
Alle rechters in handelszaken of de beroepsrechters en curatoren zeggen hetzelfde: we hebben niet de goede middelen om faillissementen op voorhand te detecteren. Zo organiseert elk gerechtelijk arrondissement de handelsonderzoeken op zijn eigen manier. Maar sorry, dat moet u niet in dit gebouw aankaarten, maar in het ander gebouw. U gooit alles op één hoop, en dat is niet correct.
Wat wij kunnen doen, is wat minister Muyters heeft gezegd. Ik zal het voorbeeld van de kmo-portefeuille aanhalen. Een kmo die denkt dat ze op een bepaald moment in de problemen zal komen, kan zich perfect laten bijstaan door bepaalde diensten. Zo kan ze een aantal dingen nagaan. Ben ik nog goed bezig? Ben ik goed bezig met de goede klanten? Is mijn product nog goed? Wat doe ik met betalingstermijnen? Moet ik mij juridisch laten omvormen? Wat moet ik doen met slechte betalers? Die mensen kunnen heel wat doen.
Vaak hoor ik van mensen dat ze in een ketting zijn terechtgekomen van slechte betalers, waardoor kleinere bedrijven en kmo’s inderdaad maar een stuk krijgen van hun totale schuld. Sorry, maar dat wordt hier niet beslist. Wat ik ook vaak hoor, is dat men te laat heeft gereageerd op marktgewijzigde omstandigheden of financiële problemen. Daarvoor kun je je laten bijstaan. Dat is inderdaad Vlaams, dat is inderdaad kmo-portefeuille, dat is inderdaad bedrijfsbeheer. Daarop heeft de minister geantwoord.
Gooi niet alles op één hoopje, maar maak duidelijk de splitsing tussen het Vlaamse en het federale niveau.
Minister Muyters heeft het woord.
De visies verschillen een beetje.
Uiteraard zijn wij wel voor ondernemers. Ik vind het heel straf dat u zegt dat u voor ondernemers bent, maar wij niet. Daar leek het toch op, maar misschien hebt u het niet zo bedoeld.
Wij willen de drempels verlagen zodat zo veel mogelijk ondernemers de stap zetten naar ondernemen. Maar de stap naar ondernemen zetten, betekent ook dat je daarin als individu zelf een verantwoordelijkheid neemt en dat de overheid niet constant moet komen zeggen wat je wel of niet moet doen, of je goed of slecht bezig bent. Wij bieden iets aan. Dat is een andere filosofie.
Ik denk dat ik wel op al uw vragen heb geantwoord. Wat de concrete maatregelen betreft, heb ik gezegd dat ik de drempels die er zijn om door te starten en dergelijke, wel in kaart zal brengen en daarrond stappen zal zetten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.