Verslag vergadering Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering en Stedenbeleid
Vraag om uitleg over het arrest van de Raad van State met betrekking tot de provinciale opcentiemen
Verslag
Het antwoord wordt gegeven door minister Homans.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, ik heb een vraag voor u over de inning van opcentiemen door de provincies en het advies van de Raad van State. Het leek mij ook nuttig om het standpunt van uw collega Turtelboom daarover te kennen, maar zij heeft mij naar u doorverwezen. Ik stel de vraag met evenveel plezier aan u.
In het regeerakkoord wordt heel duidelijk gezegd dat de provincies zelf geen provinciale opcentiemen meer zullen kunnen heffen. Zij zullen een dotatie krijgen voor de bevoegdheden die ze wel verder zullen mogen uitoefenen.
De aanleiding voor mijn vraag is de vaststelling dat blijkbaar toch niet iedereen unisono die doelstelling deelt. Zo was er een Twitterbericht en een artikel op de website van De Standaard, toch niet van de minsten, mensen die in dit Vlaams Parlement toch enige functies hebben opgenomen, namelijk Tom Dehaene en Ludwig Caluwé. Zij citeerden uit een advies van de Raad van State over het decreet waarin het kortwieken van de provinciale financiering wordt geregeld.
Het komt erop neer dat de Raad van State enerzijds betwijfelt dat Vlaanderen de exclusieve bevoegdheid zou hebben om dat aan de provincies op te leggen. Anderzijds aanvaardt de Raad van State de motivering van de Vlaamse Regering niet dat zij zich zou kunnen beroepen op de wet van augustus 1980.
Ondertussen hebben we de bespreking van het ontwerp van decreet in de commissie gehad. Ik houd mijn vraag toch aan, omdat het antwoord dat we tijdens die bespreking kregen, eigenlijk neerkwam op: we zullen wel zien, we zullen het probleem wel oplossen als het zich voordoet. Dat legt de bal natuurlijk opnieuw hier.
Minister, wat is uw houding ten aanzien van dat advies van de Raad van State? Hoe gaat u om met die motivering, die trouwens door te trekken lijkt naar andere domeinen? Welke conclusies trekt u eruit, zowel op het fiscale als op het organisatorische vlak, aangezien dit toch wel vrij fundamentele kritieken zijn ten aanzien van een belangrijke bouwsteen van het Vlaamse regeerakkoord?
De heer De Loor heeft het woord.
Voorzitter, ook mijn vraag gaat over het advies van de Raad van State met betrekking tot de provinciale opcentiemen. Het is al aan bod gekomen tijdens de bespreking van de beleidsnota Binnenlands Bestuur. Toen hadden we het over de plannen van deze Vlaamse Regering om de provincies niet langer in de mogelijkheid te stellen om provinciale opcentiemen op de onroerende voorheffing te heffen. De Vlaamse Regering wil deze provinciale heffing integreren in de Vlaamse basisheffing. De aldus verkregen middelen zullen, na toepassing van een besparing waarvan de omvang nog moet worden bepaald, worden doorgestort naar de provincies onder de vorm van een dotatie.
Tijdens dezelfde bespreking van de beleidsnota – in november en december – werd de mogelijkheid dat deze beleidsintentie wel eens zou kunnen botsten met een aantal wettelijke bepalingen inzake fiscale autonomie van de provincies, kort aangeraakt. Door het advies van de Raad van State weten we ondertussen dat er wel degelijk een probleem is.
De heer Van Malderen heeft ernaar verwezen bij de bespreking van het decreet betreffende diverse fiscale bepalingen. In dit ontwerp van decreet drukte de regering de ambitie uit om de provincies niet langer in de mogelijkheid te stellen om opcentiemen te heffen op de Vlaamse heffing op leegstand, verkrotting en verwaarlozing.
Als we het advies van de Raad van State grondig nalezen, komen we tot een dubbele conclusie. De stelling dat krachtens artikel 170, paragraaf 3, van de Grondwet het inperken van de fiscale autonomie van de provincies door ze te verbieden om nog opcentiemen te heffen een exclusieve bevoegdheid zou zijn van het Vlaamse Gewest, wordt door de Raad van State niet aanvaard. De raad verwijst hiervoor overigens ook naar recente rechtspraak van het Grondwettelijk Hof. Twee, het Vlaamse Gewest kan de belastingbevoegdheid van de provincies slechts beperken met toepassing van artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen.
De verantwoording die wordt ingeroepen door de Vlaamse overheid om van dit artikel gebruik te kunnen maken, wordt niet aanvaard. Gevraagd naar haar standpunt ter zake antwoordde minister Turtelboom dat het probleem wel te gepasten tijde zou worden opgelost – een weinig geruststellend antwoord.
Minister, legt u zich neer bij de stelling van de Raad van State dat het inperken van de fiscale bevoegdheden van de provincies geen exclusieve bevoegdheid is van Vlaanderen? Zo niet, welke stappen overweegt u om uw gelijk te halen? Met welke bijkomende elementen denkt u te kunnen voldoen aan de vraag van de Raad van State naar bijkomende motivatie om gebruik te kunnen maken van artikel 10 van de bijzondere wet? Zal de Vlaamse administratie een beroep doen op een grondwetspecialist om dit verder uit te klaren? Zo ja, op welke grondwetspecialist of -specialisten wordt een beroep gedaan in dit dossier? Wat is de impact van het vermelde advies van de Raad van State op de geplande afslanking van de provincies? Blijft u bij uw ambitie om de overdracht van persoonsgebonden taken en bevoegdheden naar Vlaanderen en de gemeenten én de bijhorende verevening rond te krijgen uiterlijk op 31 december 2016?
Minister Homans heeft het woord.
Zoals de vraagstellers aangeven, heeft het bewuste arrest te maken met een voorontwerp van decreet houdende diverse bepalingen. Mijnheer Van Malderen, uw vraag dateert al van begin december, geloof ik, ik neem aan dat u het arrest intussen al ontvangen hebt. (Instemming)
Het zat in de bundel van documenten die toen werd overgemaakt aan het parlement. Goed, dan is die kwestie van de baan.
Er zijn inderdaad een aantal wijzigingen aangebracht aan de Vlaamse Codex Fiscaliteit waar de Raad van State zich over gebogen heeft. U hebt al alle artikelen genoemd, ik ga niet in herhaling vallen. Om het simpel te zeggen en waar de Raad van State zich onder andere over heeft uitgesproken, was de bepaling dat enkel nog de gemeenten opcentiemen mogen heffen en niet meer de agglomeraties of provincies, wat eigenlijk een afwijking was van het wetboek inkomstenbelasting.
Men kan het arrest van de Raad van State op verschillende manieren lezen en ik denk dat iedereen het anders interpreteert. Volgens mij en mensen die er iets van kennen, zegt de Raad van State dat de Vlaamse overheid niet bevoegd is om de fiscale bevoegdheden van de provincies en agglomeraties in te perken. Dat is een federale aangelegenheid. Maar, en dat is wel heel belangrijk, en dat bent u allebei vergeten te vermelden, het zou wel kunnen via het principe van de impliciete bevoegdheden.
Om op al uw andere vragen te antwoorden: ja, wij geloven absoluut nog in onze plannen voor de provincies. Ik denk dat het nog altijd mogelijk is om per 1 januari 2017 onze hervorming te laten ingaan. Alle plannen betreffende de hervorming van de provincies, de fiscale bevoegdheden en dergelijke, kunnen doorgang vinden.
Mijnheer De Loor, inzake de juridische aspecten heeft de administratie een beroep gedaan op de rechtsleer, onder andere met een artikel van professor Jürgen Vanpraet. Hij bevestigt ons standpunt in een publicatie over de zesde staatshervorming. Dan hebben we ook nog een grondwetspecialist geraadpleegd. De administratie heeft advies gevraagd aan professor Matthias Storme inzake de impliciete bevoegdheid.
Het advies van de Raad van State kan op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. Het is belangrijk om niet alleen te lezen dat het een federale bevoegdheid is, maar dat het ook via de impliciete bevoegdheden wel tot de Vlaamse bevoegdheden zou kunnen behoren. Wie had gehoopt dat we onze plannen voor de provincies zouden veranderen, moet ik teleurstellen. We wachten nog het advies van de specialisten af. Ik maak me sterk dat we het regeerakkoord en de beleidsnota betreffende de provincies zullen uitvoeren.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Mijn ongerustheid was vrij groot toen ik de minister van Financiën en Begroting hoorde zeggen dat ze het probleem zou oplossen als het zich stelde. Uw antwoord, minister, is bijna even zorgwekkend. U bent het aan het onderzoeken en dat is positief, maar mijn eerste conclusie op uw antwoord, maar ik zal het nog eens nalezen, is dat u zich politiek en juridisch op glad ijs begeeft.
Afgaande op de reacties van Tom Dehaene en Ludwig Caluwé, toch niet de minsten en leden van uw coalitiepartner, bestaat er blijkbaar toch wat discussie. Dat Twitterbericht nam niet neutraal akte van het standpunt van de Raad van State. Het was een juichkreet omdat de Raad van State hen bijtrad in hun analyse. Die discussie is echter minder de focus van deze vergadering.
Het gaat er ook om dat u zich juridisch op glad ijs begeeft. Het is natuurlijk iets te gemakkelijk om te zeggen: de Raad van State zegt dat het niet kan via de expliciete bevoegdheden, dus misschien zou het kunnen dat het wel mag via de impliciete. Dat is zo’n passe-partout waarmee men desgevallend alles kan oplossen. De realiteit, minister, is dat ook die impliciete bevoegdheden aan een aantal toetsstenen worden onderworpen. Desbetreffende heb ik nogal mijn twijfels. Dat zal de door u gecontacteerde grondwetspecialist u ook wel vertellen.
De vraag is of in deze kwestie de bevoegdheid van een provincie en de manier waarop dit wordt georganiseerd, als een marginaal aspect zal worden beschouwd. Ik wil dat nog wel eens op papier zien, of men dat bevoegdheidsniveau en de financiering ervan als marginaal zal beschouwen, want dat is een van de toetsstenen. Ik kan alleen maar betreuren dat dit parlement goedkeuring heeft gegeven aan dit decreet. De heer De Loor had het over veramerikanisering en processen en zo. U houdt hardnekkig vast aan een oriëntatie die politiek en juridisch volgens mij niet echt hard gebetonneerd is. U wacht het advies af. Ik zie hier ruimte voor mensen die daartegen willen procederen.
De heer De Loor heeft het woord.
Ik kan me enkel maar aansluiten bij de heer Van Malderen. Minister, ik vind dat u het advies van de Raad van State nogal snel van de tafel veegt door te beweren dat men het op verschillende manieren kan interpreteren. Die piste is echt niet zonder gevaar, politiek en juridisch. Ik ben ook van oordeel dat de discussie nog niet afgehandeld is, absoluut niet. Bij het voortzetten van de plannen is de rechtszekerheid helemaal niet gegarandeerd.
Voorzitter, ik zou de heren Van Malderen en De Loor wel willen geruststellen, maar ik vrees ervoor. (Opmerkingen van de heer Bart Van Malderen)
Dat weet ik niet, een beetje constructief meewerken kan nooit kwaad, mijnheer Van Malderen.
Uw bewering dat we ons juridisch op glad ijs begeven klopt echt niet. We hebben grondwetspecialisten en andere juristen die ons bijstaan. Als we hier enige actie gaan ondernemen, zullen we natuurlijk zelf het advies van de Raad van State vragen. We dekken ons voldoende in tegen wat u noemt juridische valkuilen, maar ik zie ze momenteel niet.
We zullen elkaar vandaag misschien niet overtuigen.
Die laatste toevoeging vind ik interessant. Bij nieuwe initiatieven – ik ga ervan uit dat het om uitvoeringsbesluiten gaat – zult u het advies van de Raad van State vragen. Ik vraag dat die desgevallend worden overgemaakt aan het parlement, net als het advies van professor Storme dat u hebt gevraagd. Ik kijk ernaar uit.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.