Verslag vergadering Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid
Vraag om uitleg over de landbouwsubsidies voor vergroeningsmaatregelen
Vraag om uitleg over de effectiviteit van landbouwsubsidies voor de verbetering van het leefmilieu en de biodiversiteit
Vraag om uitleg over de impact van groene landbouwsubsidies op het milieu
Vraag om uitleg over de effecten van beheerovereenkomsten op milieu en natuur
Verslag
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, dit is alleszins iets dat heel wat heeft teweeggebracht, getuige alleen al het feit dat vijf leden vragen hebben ingediend over dezelfde materie. Nu, waarover gaat het? Het gaat over een artikel dat op 11 februari 2015 in De Standaard is verschenen, met als titel ‘Dure groene landbouwsubsidies leveren milieu niets op’. In het artikel stelt men: “In Vlaanderen wordt dit jaar meer dan 90 miljoen euro betaald om boeren te belonen voor ecologische inspanningen. Maar de lat ligt zo laag dat er nauwelijks resultaat te verwachten valt.”
Dat zeggen alleszins een aantal journalisten in de krant, journalisten die weliswaar maar één klok laten horen, namelijk die van de natuurverenigingen. Dat blijkt zeer duidelijk als men het volledige artikel leest, zowel op de voorpagina als middenin de krant.
Specifiek gaat het over de inkomenssteun voor boeren, die sinds het hervormde gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) voor ongeveer 30 procent gekoppeld is aan ecologische voorwaarden. De journalisten stellen dat die voorwaarden als het ware een slag in het water zijn, dat ze eigenlijk totaal geen baat genereren. Ook komt Marjolein Visser, professor agro-ecologie aan de ULB, aan het woord. Zij zegt eveneens dat de gesubsidieerde vergroeningsmaatregelen doekjes voor het bloeden zijn. Verder wordt ook het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) aan het woord gelaten, bij monde van de heer Vermeersch. Hij stelt dat de beheerovereenkomsten kunnen helpen om de akker- en weidevogels te beschermen. Verder stelt hij dan echter dat de middelen niet efficiënt genoeg worden ingezet en dat de maatregelen te kleinschalig en te versnipperd zijn opdat ze enig effect zouden genereren om vogelsoorten in Vlaanderen in stand te houden.
Omdat men in het bewuste artikel vooral de klok van de natuurverenigingen liet horen, is er nadien ook wel heel wat reactie gekomen van de landbouworganisaties zelf. Ik verwijs onder meer naar het verhaal van de heer Piet Vanthemsche, voorzitter van de Boerenbond. In het magazine Boer & Tuinder van 13 februari 2015 uitte die zijn verontwaardiging over het hele artikel. Hij stelde: “De correspondenten hadden hun oogkleppen opgezet en lieten zich volkomen kritiekloos voor de kar van de natuurlobby plaatsen. Ik heb zelden een eenzijdiger en ongenuanceerder verhaal gelezen.” Verder hebben we ook nog op de website van het Vlaams Infocentrum Land- en Tuinbouw (VILT) een aantal reacties en dergelijke gelezen.
Ik dacht alleszins dat ook de natuurverenigingen destijds mee aan tafel zaten om de voorwaarden te bepalen of mee uit te stippelen waaronder men aanspraak kan maken op deze landbouwsubsidies, maar toch is deze kritiek helemaal niet mals.
Minister, deelt u de conclusie van het artikel in De Standaard waarin het nut van groene landbouwsubsidies openlijk in vraag wordt gesteld? Deelt u die kritiek? Klopt het dat de Europees commissaris voor Landbouw reeds heeft aangegeven dat het politieke compromis met betrekking tot het GLB al in 2017 zou moeten worden herzien? Kan met feiten worden aangetoond dat boeren subsidies voor vergroening krijgen, maar er in ruil niet voor vergroenen? Kan ook het omgekeerde worden aangetoond, meer bepaald dat alle subsidies voor natuurbeheer of in door natuurverenigingen beheerde gebieden ook een afdoende return bieden voor een verdere groenontwikkeling? Hoe reageert u op de uitlatingen van het INBO over het niet efficiënt genoeg inzetten van middelen voor beheerovereenkomsten en het verwijt dat de maatregelen te kleinschalig en te versnipperd zijn om enig effect te sorteren en zo een aantal vogelsoorten in Vlaanderen in stand te kunnen houden? Klopt het dat de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) met 330.000 euro voor vijf jaar over een te klein onderzoeksbudget zou beschikken om degelijk wetenschappelijk onderzoek te verrichten naar de problematiek van de akkervogels?
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, ik heb niet alles gehoord wat werd gezegd, dus zal ik ook de inleiding van mijn vraag geven. Wellicht zijn ook de collega’s geïnspireerd door een artikel in De Standaard, dat me toch even de wenkbrauwen heeft doen fronsen. De titel was ‘Dure groene landbouwsubsidies leveren milieu niets op’. Minister, dat heeft me toch getriggerd om een aantal zaken van naderbij te bekijken en ook aan u een aantal vragen te willen stellen. De auteurs van het artikel stellen eigenlijk een gedeelte van het GLB in vraag. Het nieuwe GLB is op 1 januari 2015 van kracht geworden en bevat een derde plattelandsontwikkelingsprogramma (PDPO) III, met specifiek een aantal maatregelen voor vergroening.
Dit omvat een aantal specifieke maatregelen voor de vergroening. In het nieuwe PDPO III is in subsidies voorzien voor de toepassing van de agromilieumaatregelen, een instrument dat ons bekend is. Het gaat met name om vrijwillige verbintenissen voor een periode van vijf jaar. Aangezien een aantal bijkomende milieuvriendelijke maatregelen worden getroffen, kan het bedrijf een subsidie ontvangen.
Reeds in 2014 en de jaren voordien konden bij het Agentschap voor Landbouw en Visserij en bij de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) voor verschillende agromilieumaatregelen subsidies worden aangevraagd. Een externe evaluator, bestaande uit IDEA Consult, de Universiteit Gent en de Antea Group, heeft het ontwerpprogramma geëvalueerd. Het ontwerpprogramma speelt volgens de evaluatoren in op de noden van het Vlaams platteland. Het is tevens belangrijk dat we binnen het GLB nagaan op welke wijze dit in Vlaanderen moet worden toegepast. We moeten weten wat de grootste noden zijn en hier specifiek op kunnen inspelen. De hervorming van bepaalde agromilieu- en klimaatmaatregelen, onder meer met betrekking tot de soortenbescherming en de waterkwaliteit, beoogt een groter effect. Volgens de evaluatoren vallen op het vlak van het leefmilieu positieve effecten te verwachten. Het pakket van de beheerovereenkomsten van de VLM is eveneens hervormd. Hierdoor moet het de doelstellingen effectiever bereiken. Op zich ben ik van mening dat het ons positief stemt met betrekking tot deze trend vooruitgang te boeken.
Met het PDPO III is het nieuwe GLB van start gegaan. In het artikel worden echter plots opmerkingen met betrekking tot de milieueffecten naar voren gebracht. De evaluatie ex ante toont nochtans een andere trend aan. Volgens het artikel is het een goede zaak dat er bescherming is, maar worden de middelen niet voldoende efficiënt ingezet. De maatregelen zijn te kleinschalig en te versnipperd om een effect te sorteren. Daarnaast zou het wetenschappelijk onderzoek te beperkt zijn.
We weten allemaal dat het tijd kost om maatschappelijke veranderingen in een of andere richting te laten evolueren. Ik denk in dit verband graag terug naar het afvaldossier. Vlaanderen heeft op dat vlak een hele weg afgelegd. We hebben hier gedurende jaren heel intensief op moeten inzetten. Als we zien waar we met betrekking tot het sorteren van afval vandaag staan, hebben we volgens mij toch wel een hele stap voorwaarts gezet. Dat is ook een kwestie van sensibilisering en inzet geweest. De beheerovereenkomsten in de landbouw hebben ook een hele weg afgelegd. Ik geloof hier effectief in.
De agromilieuverbintenissen en beheerovereenkomsten, termen die door elkaar worden gebruikt, bieden heel wat voordelen die een bijdrage leveren aan de evolutie naar duurzamere land- en tuinbouw. Dit is gebleken uit de cijfers uit het verleden. Dankzij een agromilieuverbintenis kunnen de landbouwers proactief op de evolutie naar een integrated pest management (IPM) inspelen. Ze krijgen ook kansen om zich inzake de biologische landbouw te ontplooien en met deze trend mee te evolueren. Verder worden landbouwers ertoe aangezet te experimenteren met duurzame technieken, zoals de mechanische onkruidbestrijding. Als we in een economische sector een trend tot verandering willen teweegbrengen, is het belangrijk dat er geen financiële verliezen zijn.
Minister, een aantal conclusies en veronderstellingen doen mij de wenkbrauwen fronsen. Ik zou u hierover dan ook graag een aantal vragen stellen.
Ten eerste, is er specifiek onderzoek gebeurd of gepland naar het effect van de agromilieumaatregelen en beheerovereenkomsten? Wat zijn de resultaten van dit onderzoek?
Ten tweede, hoe evalueert u het hele pakket aan agromilieumaatregelen en beheerovereenkomsten? Hoe en met welk doel voor ogen zijn de aanpassingen doorgevoerd?
Ten derde, hoe kunnen we de acceptatiegraad van de vrijwillige beheerovereenkomsten eventueel nog verhogen? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat nog meer landbouwers tot dit systeem toetreden?
Ten vierde, kan het pakket ook in de loop van het programma nog worden uitgebreid? Kunnen er nog bijsturingen komen? In welke zin en onder welke voorwaarden kan dit dan?
Ten vijfde, kunnen, om meer gebiedsgericht te werken, tevens agromilieumaatregelen of beheerovereenkomsten op een collectief niveau tot stand komen?
Ten zesde, welk budget hebt u vrijgemaakt om de agromilieumaatregelen en de beheerovereenkomsten te ondersteunen? Worden op die manier ten overstaan van het verleden specifieke accenten gelegd?
Ten zevende, hoe evalueert de Europese Commissie het systeem van de agromilieumaatregelen en de beheerovereenkomsten in Vlaanderen?
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Voorzitter, het is een beetje vervelend dat ik tegelijkertijd in twee commissies aanwezig moest zijn. Het is ook vervelend dat ik de vorige sprekers niet allemaal heb kunnen horen. Ik heb de andere vragen om uitleg kunnen lezen en alles loopt enigszins gelijk. Ik zal mijn eigen vraagstelling diagonaal overlopen.
We zijn allemaal een beetje geschrokken van de berichtgeving die twee weken geleden in de krant is verschenen. Volgens een Europese studie vormen de steun en de subsidies die de EU de boeren met betrekking tot milieu en biodiversiteit verleent eigenlijk een slag in het water. Volgens de studie zou het Europees beleid contraproductief zijn. Aangezien heel Europa over dezelfde kam wordt geschoren, schiet het beleid te kort voor de gebieden waar de biodiversiteit een bijkomende bescherming nodig heeft.
In het interview heeft de Europees commissaris voor Landbouw en Plattelandsontwikkeling verklaard dat het GLB een politiek compromis is dat in 2017 zou worden herzien. Naar aanleiding van die uitspraak zou ik al een eerste korte vraag willen stellen.
Minister, wat is uw reactie op dat rapport? Kloppen die beweringen? Is er een studie uitgevoerd? Welke consequenties wilt u hieraan verbinden? Hoe zullen we ervoor zorgen dat we, ook vanuit de landbouwsector, een bijdrage tot het milieu kunnen leveren?
Hierop aansluitend, zou ik ook een vraag over de beheerovereenkomsten willen stellen. Het gaat om een vrijwillig engagement van de landbouwers en van de Vlaamse overheid voor een periode van vijf jaar. In ruil voor de geleverde inspanningen krijgt de landbouwer jaarlijks een vergoeding. Dit systeem bestaat al sinds 2003 en is rond zes thema’s gebundeld. Jaarlijks krijgen de landbouwers op die manier 17 miljoen euro, bestaande uit voor de helft Europees geld en voor de helft Vlaams geld.
Er is forse kritiek geuit op het systeem van de beheerovereenkomsten. Het gaat vooral om de vraag of die beheerovereenkomsten effectief voor een verbetering van de natuur en het milieu zorgen. Een aantal natuurorganisaties trekken dit in twijfel. Volgens hen wordt er te zeer ingezet op het middel, namelijk de vergoeding die de landbouwers krijgen, in plaats van op de doelstelling. Als voorbeeld wordt dan naar de akkervogels verwezen. Ik zal dat hier allemaal niet herhalen.
Volgens de natuurverenigingen zouden de beheerovereenkomsten weinig effect hebben op datgene waarvoor ze zijn bedoeld, namelijk de verbetering van de milieukwaliteit. Volgens de natuurverenigingen is er dan ook vooral nood aan meer wetenschappelijk onderzoek naar wat werkt en wat niet werkt.
Minister, wat is uw reactie op de harde conclusies van de natuurverenigingen? Welk effect op natuur en milieu hebben we de afgelopen jaren met de beheerovereenkomsten bereikt? Is het gewenste effect van de maatregelen op het terrein onderzocht? Zo ja, wat is het resultaat? Zo neen, is dat onderzoek gepland? Op welke termijn zal het plaatsvinden en in welk budget is hiervoor voorzien?
De heer De Bruyn heeft het woord.
Voorzitter, “in der Beschränkung zeigt sich der Meister”, wordt wel eens gezegd. Ik zal mijn inleiding dan ook heel kort samenvatten. De vorige sprekers hebben al verwezen naar het krantenartikel, dat natuurlijk een weergave van het rapport in Science is. (Opmerkingen)
Als niet-wetenschapper heb ik de moeite gedaan het rapport te lezen. Ik ben maar een eenvoudig historicus. Het rapport rechtvaardigt een aantal vragen die hier worden gesteld.
In mijn vragen tracht ik een aantal inspanningen die onder de eerste en de tweede pijler van het GLB worden geleverd, met elkaar te verbinden.
Ik denk dat het verstandig en wenselijk is dat dat ook vanuit het beleid zo zou gebeuren. Ik wil mij dus toch wel aansluiten bij de wat ongeruste stemmen die we hebben gehoord.
Minister, mijn eerste drie vragen hebben expliciet betrekking op wat onder het Europese programma pijler 1 gebeurt. Leveren de vergroeningsmaatregelen daar het gewenste positieve effect op voor ons leefmilieu? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de vergroeningsmaatregelen wat betreft een positieve impact op de biodiversiteit in Vlaanderen? Zijn er onderzoeksinitiatieven lopende om de effectiviteit van de projecten die daaronder vallen te monitoren, te meten? Zijn er daarvan resultaten bekend? Indien er geen studies zouden lopen, bent u geïnteresseerd om het nodige te doen zodat we die wel zouden hebben? De sector heeft ook mogelijkheden om alternatieven voor te stellen voor de drie vergroeningsmaatregelen die kunnen worden genomen. Welke criteria neemt u daarbij in acht? Misschien had ik deze vraag beter eerst gesteld: zijn er momenteel alternatieven lopende? Welke zijn dat dan?
De twee volgende vragen hebben betrekking op de beheerovereenkomst binnen pijler 2. Het zijn gelijklopende vragen. Zijn er daar onderzoeksresultaten bekend die de positieve impact op de biodiversiteit zouden staven of tegenspreken? Op basis van welke onderzoeken of criteria komen we tot die conclusies? Er werd ook verwezen naar het onderzoeksbudget van de VLM. Ik had graag van u een appreciatie van dat budget. Kan daar effectief mee worden gewerkt om ons wat meer informatie te geven over mogelijke lacunes?
Ten slotte heb ik misschien nog de belangrijkste vraag. In welke mate vindt u het wenselijk om de inspanningen die onder pijler 1 gebeuren, te toetsen en te linken aan de inspanningen die onder pijler 2 gebeuren? Beide hebben toch hetzelfde doel voor ogen: biodiversiteit, duurzaamheid, vergroenen van onze landbouw. In dat opzicht zou het afstemmen van beide maatregelen op elkaar een evidentie moeten zijn.
De heer De Croo heeft het woord.
Voorzitter, ik heb eerst een algemene bemerking, voor de zoveelste keer. Carthago delenda est. De verdeling van de bevoegdheden tussen de commissie Milieu en Landbouw is onwerkbaar. Als je de betogen hier beluistert, zit je in het probleem van het GLB. Dat is de realiteit. Men bekijkt deze vergroeningsmaatregelen als een element van dat Europees landbouwbeleid. Het moet dus in deze commissie aan bod komen. Tegelijkertijd hebben we hoorzittingen gehad over andere punten in de milieucommissie. Ik weet het, de bevoegdheid is in vlagen overgewaaid naar Vlaanderen. Als je een taart in stukken verdeelt en die stukken verspreidt, heb je niet meer dezelfde taart. Daar moet formeel iets aan worden gedaan. Anders zal er steeds een heen-en-weergeloop zijn van collega’s die heel bedreven zijn en de twee commissies, Milieu en Landbouw, moeten dekken. Ik zal dat blijven herhalen, zolang het niet verandert. Ik ken de redenen. De commissie Milieu was er eerst, de commissie Landbouw kwam later. Ik weet welke bewegingen er zijn. Maar vandaag is het flagrant. Het valt mij echt op.
Waar zullen wij het GLB eens bespreken? Ik heb negentig minuten geluisterd naar een heel technische uitleg over het GLB van de verantwoordelijke van Oost-Vlaanderen inzake landbouw. Het was heel boeiend. Dit hier is maar een – belangrijk – deel van het GLB. Het is heel complex. Men moet dat in zijn context kunnen bekijken. Er zijn nog een aantal elementen die niet gedefinieerd zijn en waarover er nog onzekerheden blijken te bestaan. Vergroening kan afhangen van de breedte, de lengte, de ligging van een strook. Kortom, het is een soort Jozef II-benadering – ik dacht nochtans dat die al enkele eeuwen dood was – die nu stilaan heel flagrant wordt.
Voorzitter, ik wil geen hele reeks vragen toevoegen aan de excellente en pertinente vragen van mijn collega’s. Waar en wanneer gaat men eens op een diepgaande wijze met de nodige uitleg en de mogelijke reacties het GLB bespreken? Dit is daarvan maar een stuk, het is maar 30 procent van het budget. Al die problemen van erosie, mest enzovoort worden behandeld in commissies waar de landbouw niets mee te maken heeft, ofschoon die problemen rechtstreeks te maken hebben met de landbouw. Ik vraag u een moment vast te leggen om die hele problematiek van GLB op een ordentelijke wijze te bespreken, eventueel met beide commissies samen.
De heer Caron heeft het woord.
Collega’s, de dag dat het artikel verscheen in De Standaard was een memorabele dag, omdat we die dag ook het overleg hadden met de Strategische Adviesraad voor Landbouw en Visserij. Alle actoren waren in hetzelfde lokaal in dit gebouw. Het geweeklaag werd door elkaar versterkt. Zo gaat dat.
Collega’s, ik wil niet oordelen over de al dan niet vermeende of reële eenzijdigheid van het artikel. Er zou maar één geluid klinken. Dat zou kunnen. Ik ben geen journalist. Ik kan er mij wel iets bij voorstellen. Langs de andere kant is er het vakblad Science. De heer De Bruyn heeft daarnaar verwezen.
Beste collega’s, ik wil van u aannemen dat het voor landbouwers lastig is dat de vergroeningsmaatregelen toenemen in de Europese en Vlaamse regelgeving. Dat is lastig voor de landbouwactiviteit zelf. Het is misschien ook kostelijk enzovoort. Maar het is een proces dat niet van vandaag is, maar al een tijdje bezig is en wordt versterkt. Ontkenning heeft in dezen geen zin. Je moet het licht van de zon in dezen niet ontkennen.
Ik wil graag verwijzen naar het advies van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen (Minaraad) bij dit voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering bij het GLB, van juni 2014. Het advies telt 36 pagina’s over dat GLB en over de tweede pijler. Wel, daar staat alles wat in de krant heeft gestaan, ook al in. Er is dus niets nieuws onder dat licht van de zon dat we niet moeten ontkennen. Misschien zullen jullie zeggen dat de Minaraad een eenzijdige invalshoek is, enkel de raad voor milieu en natuur. Maar toch. Ik citeer uit dat advies: “De Minaraad concludeert dat het bereik op vlak van actoren én bijgevolg ook natuurwaarden van de groene maatregelen in het landbouwbeleid momenteel zeer beperkt is. Volgens de Minaraad is dit beperkt bereik een doorslaggevende factor in het niet bereiken van de collectieve natuur-, milieu- en klimaatdoelen tot op heden. Dit beperkt bereik omvat enerzijds het beperkt aantal landbouwers dat groene maatregelen uitvoert en anderzijds hieruit volgend de natuurwaarden die tot doel worden gesteld. Tot deze conclusie kwam ook de Europese Commissie bij het schrijven van de EU Biodiversiteitsstrategie 2020 (...).”
Een tweede voorbeeld, uit datzelfde advies van de Minaraad: “Naast het beperkte bereik, stelt de Minaraad ook vast de bepaalde groene maatregelen in het landbouwbeleid niet voldoende kwalitatief zijn. Vooral het aspect van ruimtelijke structuur en landschapsconnectiviteit komt volgens de Minaraad te weinig aan bod.”
Punt 15 gaat over de beheerovereenkomsten, die al vaak werden genoemd in dit verhaal: “De beheerovereenkomsten met generieke inzet voor natuur en landschap, en de beheerovereenkomsten met soort- en leefgebiedenbenadering, omvatten momenteel 7400 hectare, 1 procent van het totale landbouwareaal. Een studie van het IFAB in het kader van de hervorming van het Europees landbouwbeleid toonde aan dat 10 procent van het akkerbouwareaal, uitgezonderd het areaal blijvend grasland, onder groene maatregelen zou moeten zijn om een significant positief effect te hebben op de populaties van soorten die gebonden zijn aan agro-ecosystemen.”
Ik kan begrijpen dat het voor de landbouwers lastig kan zijn maar de conclusies uit alle rapporten zijn inderdaad dat de effecten heel beperkt zijn en dat we nog een lange weg te gaan hebben. Ik vind dan ook dat we ons niet moeten wentelen in geweeklaag maar dat Vlaanderen er vanuit zijn landbouwbeleid en samen met de EU moet naar streven dat het voor de landbouwers een haalbare kaart wordt om te vergroenen en dat het voor de natuur een verbetering is. De biodiversiteit moet toenemen. Ik pleit dan ook voor een positieve benadering van het thema en niet voor het ontkennen van het licht van de zon.
De heer Dochy heeft het woord.
Ik ben blij en opgelucht dat de collega’s het artikel uit De Standaard hebben aangegrepen om wat dieper te graven in deze problematiek eerder dan blind te geloven wat daar geschreven staat. De algemene pers heeft in dezen immers geen goede beurt gemaakt door deze zaak op een tendentieuze en ongenuanceerde manier naar voren te brengen. Dat is geen compliment voor wat men vandaag nog een kwaliteitskrant noemt.
Die problematiek van vergroening is een belangrijk aspect in het kader van de uitbetaling van de betalingsrechten aan onze land- en tuinbouwers. 30 procent van de betalingsrechten wordt daaraan gekoppeld.
Mijnheer Caron, de regio’s hebben een zekere vrijheid om een regiospecifieke invulling te geven. Dat is net de kracht van het landbouwbeleid. Vlaanderen kent een heel intensieve landbouw in een verstedelijkt gebied. Dat betekent dat die vergroening ook op een specifieke manier moet worden benaderd. Als men de generieke effecten wil bekijken, en overal dezelfde metingen en parameters gebruikt, dan zal men resultaten krijgen die vooral op de biodiversiteit eigenaardige effecten hebben. Een algemene uitrol over Vlaanderen is niet evident vanwege die intensieve zones.
En dat is precies wat de beperktheid van die studie aantoont. Men heeft zich vooral gebaseerd op het element biodiversiteit, terwijl vergroening ruimer is dan dat.
De landbouwers moeten hun perceelsregistratie tegen 21 april indienen. Ik hoor op het veld dat er nog heel wat onduidelijkheid en zelfs onwetendheid is over de vergroening. Ondanks het feit dat de landbouworganisaties zich de afgelopen jaren hard hebben ingespannen om dit wereldkundig te maken, zijn heel wat landbouwers zich nog niet bewust van de gevolgen en de impact daarvan. Dit heeft bijvoorbeeld ook een effect op de meerjarenplanning van de teeltrotatie. Wanneer men een groenbemester inzaait in het kader van de vergroening voor 1 oktober en die moet blijven staan tot 1 februari, dan kan men geen wintertarwe zaaien op die percelen. Er zijn een aantal elementen die jaaroverschrijdende effecten hebben, en dat is vandaag nog onvoldoende geweten bij heel wat landbouwers. Tegen 21 april moet de aanvraag worden ingediend, terwijl de planning van de teelten misschien al is gebeurd.
Ik heb maar één bedenking: complexe problemen vergen een genuanceerde aanpak.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Ik vind het goed dat we het debat over het GLB hier kunnen voeren. Ik ben het ook eens met de opmerking van de heer De Croo om daarover samen met de commissie Leefmilieu een ruimere gedachtewisseling te organiseren. Als de wijsheid van het parlement daarover zou oordelen, dan zou dat een goede zaak zijn.
Ik heb me die ochtend eveneens verslikt in mijn koffie toen ik dat artikel las. De voorzitter heeft het mooi samengevat: het gaat om een genuanceerd verhaal en het is jammer wanneer dit slechts vanuit één invalshoek wordt bekeken en uitvergroot zonder alle betrokken actoren aan het woord te laten. Ik hoop dat mijn antwoord op de vragen die hier zijn gesteld, de zaken enigszins in een ander perspectief kan plaatsen.
Het nieuwe GLB is nog niet uitgerold. Het is dan ook eigenaardig dat er nu al conclusies worden geformuleerd en dat een aantal zaken al worden aangekaart terwijl het GLB in de praktijk nog niet in werking is. De vergroeningsmaatregelen moeten nog worden uitgevoerd en binnenkort op de verzamelaanvraag worden ingediend. Dan pas kunnen we zien of dat nieuwe GLB effectief bijdraagt tot de doelstellingen die zijn geformuleerd. Ik stel dan ook voor om het GLB eerst in de praktijk toe te passen en pas dan conclusies te trekken.
Men laat ook uitschijnen dat er zomaar extra vergoedingen komen en dat daar niets tegenover zou staan. Dat klopt natuurlijk niet. Deze vergroening komt inderdaad boven op de bestaande premievoorwaarden en randvoorwaarden, terwijl de directe inkomenssteun van het gros van de landbouwers lager zal zijn dan voorheen. Er worden dus meer voorwaarden en kosten opgelegd voor een kleinere vergoeding.
Vaak wordt over het hoofd gezien waarom de Europese landbouwers die GLB-betalingen precies ontvangen. Door boeren in Europa inkomenssteun te geven, kunnen zij ervoor zorgen dat er aan een primaire behoefte voldaan wordt, namelijk het produceren van voedsel en het leveren van publieke diensten die niet door de markt worden vergoed zoals natuur- en milieubescherming, dierenwelzijn, goed en veilig en betaalbaar voedsel enzovoort. Binnen Europa is die steun voor de landbouwsector gegroeid. Daar zit een heel goed onderbouwde redenering achter.
De levering van deze publieke diensten is des te belangrijker omdat de EU-normen heel streng zijn. Op dat vlak behoort Vlaanderen tot de wereldtop. Het is dan ook logisch dat men daar iets tegenover stelt. Zo niet, zorgt men ervoor dat er niet meer geconcurreerd kan worden.
De vergroeningsbetaling is slechts een element in het pakket van maatregelen. De heer De Croo heeft dat ook gezegd. Het gaat over een volledig nieuw GLB dat de productie wil verduurzamen. Daarbij wordt meer nadruk gelegd op milieudoelstellingen in alle agromilieuklimaatmaatregelen, op investeringssteun en op het bedrijfsadviessysteem. Dat pakket moet in zijn geheel beoordeeld worden in plaats van louter te focussen op een geïsoleerd deelaspect van het GLB.
Binnen Europa is die procedure heel grondig gevoerd. Daar is heel veel overleg over geweest waarbij alle actoren werden betrokken. Er heeft ook een openbare consultatie plaatsgevonden om het draagvlak te verbreden. Verder zijn er op voorhand ook heel wat impactassessments gemaakt.
De bezorgdheid en de onzekerheid op het terrein tonen aan dat de productie op een andere manier moet worden aangepakt. Uit het artikel zou men kunnen afleiden dat alles mag blijven zoals het was en dat de middelen blijven komen, maar dat is dus niet het geval. Het gaat om een andere manier van bedrijfsvoeren, en dat vraagt een serieuze inspanning op het terrein. Dat wordt soms onderschat.
De eerste pijler is de vergroening van de directe steun. Er zijn drie vergroeningsmaatregelen die verplicht moeten worden uitgevoerd: het behoud van blijvend grasland en de bescherming van ecologisch kwetsbaar blijvend grasland, de gewasdiversificatie en het aanleggen van ecologisch aandachtsgebied (EAG) op akkerbouwland.
Het doel van de maatregel ‘behoud van blijvend grasland’ is koolstofvastlegging in de vorm van organisch materiaal en het vermijden van broeikasgasvrijstelling en nutriëntenverlies. Het aanduiden van ecologisch kwetsbaar blijvend grasland is bedoeld om zeer biodivers grasland, ook op veen- en natte gronden, beter te beschermen. Het behoud van blijvend grasland heeft ook voordelen voor bodem- en waterbeheer, overstromingspreventie en landschapsvoorziening. Ongeveer 70 procent van de 23.000 begunstigden van directe steun is onderhevig aan de vergroeningsmaatregel ‘behoud van blijvend grasland’.
De maatregel ‘gewasdiversificatie’ genereert voordelen op het vlak van behoud van organische stof en structuur in de bodem en reduceert bodemerosie en nutriënteninputs. Meer verschillende gewassen zorgen voor minder monocultuur en een grotere agrobiodiversiteit. Ongeveer 60 procent van de 23.000 begunstigden voor directe steun hebben meer dan 10 hectare bouwland en zullen aan de verplichting ‘gewasdiversificatie’ moeten voldoen.
De maatregel ‘ecologisch aandachtsgebied’ is gericht op het behoud van landschapselementen, met inbegrip van poelen, grachten, houtkanten en bufferstrips. Deze maatregel is specifiek gericht op het bevorderen van biodiversiteit maar heeft ook voordelen voor bodem- en waterkwaliteit, beperking van de klimaatsverandering, ziektecontrole, landschapsdiversiteit en bevruchting. Ongeveer 45 procent van de begunstigden heeft meer dan 15 hectare bouwland en moet er ecologisch aandachtsgebied op aanleggen. Dat eerder lage percentage volgt uit de structuur van de Vlaamse landbouw waar akkerbouw minder vertegenwoordigd is dan bijvoorbeeld in Wallonië of Frankrijk. Het gaat er dus niet om dat wij geen inspanningen zouden willen doen. De Commissie heeft terecht gezegd dat men specifiek voor elke regio maatregelen moet kunnen nemen.
Bij het ontwerpen van de maatregelen voor EAG is erop toegezien dat de biodiversiteit zoveel mogelijk bevorderd wordt. In het geval van de aanleg van groenbedekker moet het bijvoorbeeld gaan om een mengsel van minstens twee groenbedekkers omdat dit beter is voor de biodiversiteit. Bemesting en het gebruik van bestrijdingsmiddelen zijn verboden. De groenbedekker moet lang genoeg aangehouden worden. Inwerken is verplicht en oogsten is verboden, dit om het effect op de bodembiodiversiteit te maximaliseren.
We zullen het effect van die maatregelen ook meten. De prestaties van het GLB en van de instrumenten, ook de vergroening, worden gemeten met het nieuwe gemeenschappelijke monitoring- en evaluatiesysteem van de Europese Commissie. Daarbij zal gebruik gemaakt worden van een reeks indicatoren zoals outputindicatoren, resultaatindicatoren, impactindicatoren en contextindicatoren. In deze opvolging en evaluatie was vroeger alleen voor de tweede pijler voorzien, maar die komen er nu ook voor de eerste pijler.
Wat de equivalente vergroening betreft, mag en kan de landbouwsector altijd voorstellen indienen voor equivalente certificeringssystemen. Maar de vereisten die de diensten van de commissie stellen, zijn heel hoog. Tot nu toe zijn er in België geen equivalente systemen, maar de deur blijft open voor initiatieven van onderuit. We kijken op dat vlak ook naar ervaringen in andere lidstaten.
Wat de agromilieu- en klimaatmaatregelen binnen de tweede pijler van het GLB betreft, het plattelandsbeleid, is het agronatuurbeheer via het instrument beheerovereenkomsten in Vlaanderen vrij jong.
Naar aanleiding van tien jaar beheerovereenkomsten, heeft de VLM de belangrijkste spelers, zowel binnen als buiten de administratie, uitgenodigd om samen het instrument te evalueren. Deze oefening had de bedoeling om de evolutie, de efficiëntie en de impact te bekijken. Hierna zijn nieuwe maatregelen voor PDPO III uitgewerkt. Er is daarbij rekening gehouden met beschikbare literatuur en beleidsaanbevelingen in binnen- en buitenland. Zo werden graskruidenmengsels voor bepaalde maatregelen bijgestuurd, werden maaidata bijgestuurd en zijn bredere stroken met gefaseerde maairegimes uitgewerkt.
Het is een betrachting om de beheerovereenkomsten zo optimaal mogelijk in te zetten in functie van bepaalde aanwezige soorten en de bestaande lokale noden. Dat maakt dat een gebied inrichten met beheerovereenkomsten complex is. Door het geconcentreerd inzetten van een mix aan maatregelen zorgen we ervoor dat we bijdragen aan de biodiversiteit.
Het INBO monitort dat, en daaruit blijkt dat er resultaten zijn. We zien bijvoorbeeld een positief effect op de akker- en weidevogels. De bedrijfsplanners van de VLM, die intensief op het terrein en tussen de landbouwers aanwezig zijn, vormen een belangrijke schakel. Zij gaan op de bedrijven langs en kennen het gebied goed. Ze geven advies en kijken wat mogelijk is. Door het directe contact met onze boeren krijgen ze vertrouwen en dat vergroot de impact. Er kruipt veel tijd en mankracht in, maar het werkt wel.
Er is gevraagd naar het budget. Voor PDPO III, de periode 2014-2020, is er voor de agromilieuklimaatmaatregelen in een totaalbudget van 153,3 miljoen euro voorzien. Dat is geld van de Europese Unie en een deel cofinanciering uit Vlaanderen. Met dit pakket wordt invulling gegeven aan vier Europese prioriteiten: herstel, instandhouding en versterking van de biodiversiteit; het verbeteren van het waterbeheer; het voorkomen van bodemerosie en het verbeteren van bodembeheer en het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen en ammoniak door de landbouw. Er wordt zowel ingezet op nieuwe maatregelen als op de optimalisatie, verhoogde inzet en effectiviteit van bestaande maatregelen.
Nieuwe maatregelen zijn: teelt van vezelvlas en teelt van vezelhennep, om de intrede van twee koolstoffixerende en nutriëntarme gewassen in Vlaanderen te stimuleren. Er zijn twee beheerovereenkomsten met het oog op de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen, een van onze prioriteiten. Er is ook een beheerovereenkomst waterkwaliteit. Het concept wordt bijgestuurd ten opzichte van PDPO II en in functie van de problematiek van nitraat en erosie.
Verscheidene vragen gaan over het meten en het evalueren van de resultaten van de beheerovereenkomsten. In 2010 werd door Idea Consult een midterm review gedaan van PDPO II. Daaruit bleek dat dankzij verschillende agromilieumaatregelen als groenbedekking, vlinderbloemigen, perceelsrandenbeheer, kleine landschapselementen en erosiebestrijding, bodemverlies vermeden is, namelijk in 2007 137.000 ton, in 2008 144.000 ton en in 2009 124.000 ton. Meerdere agromilieumaatregelen en de maatregelen voor biologische landbouw droegen bij tot een vermeden stikstofinput van: in 2007 6,5 miljoen kilogram stikstof, in 2008 5,8 miljoen kilogram stikstof en in 2009 4 miljoen kilogram stikstof.
Uit de midterm evaluatie is gebleken dat maatregelen die laagdrempelig zijn het gemakkelijkst een brede verspreiding kennen. Dat spreekt voor zich. Bovendien blijkt uit een bevraging van landbouwers dat, zodra landbouwers ingestapt zijn in het systeem, er ook verdere stappen worden gezet. Als men die laagdrempelige maatregelen heeft ingevoerd en resultaat ziet, is men bereid om de andere te doen. De set van agromilieuklimaatmaatregelen in PDPO III is dan ook een combinatie van deze twee types, wat goed is.
Ook in 2010 heeft het INBO een studie uitgevoerd naar de impact van het PDPO-programma op de biodiversiteit. De resultaten toonden aan dat, na rekening te houden met verschillen in habitatkwaliteit, er meer vogels en meer vogelsoorten voorkomen in gebieden waar er veel weidevogelbeheermaatregelen zijn getroffen. Met andere woorden, de resultaten suggereren dat weidevogelbeheer werkt en een positief effect heeft. Het is ook gemeten in 2011, 2012 en 2013. Er zijn regionale verschillen, maar ook dat spreekt voor zich.
Een ander onderzoek gebeurde binnen het project Soorten en Landschappen als dragers van BIOdiversiteit (SOLABIO). Daarin werd aangetoond dat veel akkervogels een voorkeur hebben voor trioranden en dat er vooral een voldoende dichtheid aan goede randen in een gebied moet zijn om een hogere broedvogeldichtheid te garanderen. Dit principe is in de nieuwe beheerpakketten ingebouwd, dus ook daarmee is rekening gehouden. Dergelijke randen hebben positieve effecten op akkervogels en ook andere soorten zoals vlinders, sprinkhanen, bestuivende en roofinsecten.
Dat zijn voorbeelden van onderzoek die aantonen dat er positieve resultaten worden gehaald met de beheerovereenkomsten in Vlaanderen en dat de middelen goed besteed worden.
Daarnaast is het natuurlijk de bedoeling om dat in de toekomst verder te monitoren en evalueren. De VLM overlegt met het INBO hoe we een nog beter monitoringsplan kunnen maken. Daarbij is het de betrachting dat er vanaf 2016 jaarlijks metingen gebeuren in zorgvuldig gekozen gebieden, gedurende de programmaperiode. Hiervoor is onder andere in een budget van 330.000 euro voorzien. Het INBO voorziet verder in enveloppefinanciering, waardoor het budget eigenlijk nog groter is. Waarnemingen van VLM-medewerkers die het terrein ter plaatse kennen, geven ook goede indicaties over wat er gebeurt.
Er is ook gevraagd naar de synergie tussen de maatregelen van de eerste en de tweede pijler. Veel maatregelen voor vergroening en beheerovereenkomsten hebben dezelfde doelstellingen. Het verschil tussen beide groepen maatregelen is dat de eerste verplicht zijn, de tweede vrijwillig. Binnen pijler één moeten landbouwers aan de vergroeningsvereisten voldoen om de directe steun te kunnen ontvangen. Binnen pijler twee is het vrijwillig, kan men erin stappen. De synergie tussen beide groepen maatregelen bestaat erin dat een aantal beheerovereenkomsten en agromilieuklimaatmaatregelen ingezet worden als ecologisch aandachtsgebied op een bedrijf. Daar heb ik daarnet al naar verwezen.
Er was ook een vraag die misschien niet helemaal binnen de GLB-subsidies valt: kan het omgekeerde worden aangetoond, meer bepaald dat alle subsidies voor natuurbeheer of door natuurverenigingen beheerde gebieden een groene return bieden? De evaluatie van het natuurbeleid verloopt via het Natuurdecreet, onder de verantwoordelijkheid van het INBO. Nu vrijdag, overmorgen, wordt het nieuwe rapport voorgesteld. Naast de rapporten werkt die evaluatie ook met indicatoren. Het INBO brengt op een compacte wijze feiten en cijfers samen. De honderd natuurindicatoren worden jaarlijks opgelijst en worden ook vaak geactualiseerd.
Het beeld dat ik onthoud uit de vorige natuurrapporten, is dat de middelen voor het natuurbeleid goed besteed zijn, maar dat we het best focussen op het creëren van een netwerk, om voldoende resultaat te hebben. Met het beleid voor de instandhoudingsdoelstellingen is dat ook juist wat we doen. In 2013 bedroeg de oppervlakte met effectief natuurbeheer 69.897 hectare of 99 procent van de plandoelstelling. Dat is een toename met 6500 hectare ten opzichte van het begin van de planperiode.
Er is ook gevraagd of men ook op collectief niveau beheerovereenkomsten kan sluiten. Het staat gepland om dat mogelijk te maken, dat wordt momenteel verder uitgewerkt.
Collega’s, het is een complex verhaal. Het is maar een deel van waar het over gaat. Onze regio is specifiek, we hebben ook bepaalde maatregelen uitgewerkt specifiek voor onze regio en in overleg met alle actoren. We moeten er een genuanceerd verhaal van maken. We moeten vooral het nieuwe systeem de kans geven om in de praktijk uitvoering te vinden. Dan pas kunnen we conclusies trekken. Het is een beetje jammer om het kalf al te verdrinken – om in landbouwtermen te blijven – voor men die maatregelen kan uitvoeren op het terrein. Ik wil vragen om het een kans te geven.
Er is nog heel veel werk voor het geven van opleiding en uitleg, om mensen vertrouwd te maken met het systeem. Daar wordt op dit moment met man en macht aan gewerkt, door de landbouworganisaties en door onze diensten. Er kruipt heel veel tijd en energie in. Het is natuurlijk heel jammer als er een beeld wordt opgehangen dat het toch allemaal niets zal opleveren. Dan lijkt het of je er niet aan moet beginnen, dat je niet in de vrijwillige maatregelen moet stappen, want het brengt toch niets op. Dat is de slechtste boodschap die we kunnen brengen. Dat heeft een averechts effect.
Ik roep dus op om er op een positieve manier aan mee te werken en het een kans te geven op het terrein. We zullen in Vlaanderen iedereen nodig hebben, om op een nog meer duurzame manier met onze omgeving om te gaan, op een positieve, haalbare, betaalbare en aanvaardbare manier.
Minister, dank u voor het uitgebreide en goed gedocumenteerde antwoord.
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Minister, bedankt voor het uitgebreide antwoord. Het is inderdaad niet zo’n eenvoudige discussie, het is ook niet zo zwart-wit. Zo heb ik het ook niet willen voorstellen. Ik ben ervan overtuigd dat landbouw en natuurbeheer absoluut op een productieve manier kunnen samengaan. De enige bezorgdheid, die we allemaal hebben, is dat elke maatregel goed wordt opgevolgd en onderzocht.
We hebben het artikel niet geschreven. Het was misschien ongenuanceerd. Maar er is een rapport van Science. Blijkbaar gaat dat over het vorige GLB, aangezien het huidige niet is uitgevoerd, zeker niet de vergunningsmaatregelen. Minister, uit het artikel bleek dat de Europese commissaris voor Landbouw zou hebben aangegeven dat hij het GLB wil herzien in 2017. Bent u daarvan op de hoogte? Klopt dat of niet? Ik ga ervan uit dat een rapport van Science niet zomaar ongenuanceerd is en een zekere wetenschappelijke onderbouw heeft.
U haalt aan, en dat is positief, dat de beheerovereenkomsten worden gemonitord en dat er effectief resultaten zijn. Maar er zijn voorbeelden dat een aantal beheermaatregelen nog contraproductief zouden kunnen zijn. De belangrijkste bekommernis is dat we effectief vooruitgang boeken op het terrein. Ook het INBO merkt op dat de maatregelen wel efficiënt kunnen zijn, maar dat ze vandaag te versnipperd en kleinschalig zijn.
Ik vind het in die zin positief dat u op de vraag van mevrouw Rombouts antwoordt dat we misschien moeten kijken hoe we die maatregelen meer collectief en gebiedsgericht kunnen inzetten, zodat we ze daar inzetten waar ze zinvol zijn en op voldoende grote schaal, om nog meer effecten te geven op het terrein.
De suggestie van de heer De Croo moeten we misschien opnemen. We hebben in het verleden wel heel uitgebreide discussies gevoerd over het GLB, maar dat was ter voorbereiding van het nieuwe GLB.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Ik ben ook blij en positief dat we het debat ten gronde kunnen voeren in de commissie, collega’s. Toch kan een debat initialiseren in de commissie op verschillende manieren. Naar aanleiding van het krantenartikel was de noodzaak hoogdringend. Maar ik vind het spijtig dat de publieke opinie op die eenzijdige manier wordt beïnvloed, en dat op de kap van een sector die, als ik de resultaten hoor van de minister, het niet verdient.
Wij gaan allemaal verder kijken, we zijn kritisch en we moeten dat zijn. Maar het wil ook zeggen dat we de verschillende kanten moeten bekijken. Ik heb de studie bekeken waarin men kritisch-negatief is. Als wetenschapper weet ik ook dat je dan het best alle studies bekijkt. Ik heb ook de kritische studie bekeken waarin men positief was over een aantal maatregelen. Dat geeft duidelijk weer dat er een genuanceerd debat moet plaatsvinden.
We hebben een deontologische verantwoordelijkheid ten aanzien van onze burgers. Laten uitschijnen dat er gigantisch veel extra budgetten nutteloos worden besteed, vind ik dan zeer spijtig.
Bovendien verneem ik ook nog van de minister dat het budget ten opzichte van landbouwers is gedaald, en de maatregelpakketten zijn gestegen. Dat is een duidelijke trend in het gevoerde beleid.
De studie in Science gaat enkel over biodiversiteit, niet over alle andere maatregelen en doelstellingen waar Vlaanderen voor staat. Ook bodem, water en zo meer zijn belangrijke thema’s, en daar wordt met de beheerovereenkomst en de maatregelenpakketten ook op ingespeeld.
Minister, een mentaliteitswijziging vraagt inderdaad een ruime tijdsperiode. Ik was verrast over de uitspraken in het krantenartikel, maar anderzijds gaf het INBO aan dat er ook positieve resultaten zijn. Er is een heel belangrijke rol weggelegd voor de bedrijfsplanners. Met de nieuwe maatregelen zijn ze nog belangrijker op het terrein. Ik hoop dat daar ook maximaal op wordt ingezet.
We zitten met een economische sector, en dus is ook de economische haalbaarheid van maatregelenpakketten heel belangrijk. Enerzijds is er een rechtstreeks economisch effect, via de uitbetaling, en anderzijds een onrechtstreeks economisch effect. Dat moet altijd in het achterhoofd gehouden worden.
Er worden extra middelen gericht naar de IHD’s. Ook dat is een belangrijk element in de debatten die al hebben plaatsgevonden. Het gaat om een specifiek element met betrekking tot de biodiversiteit, dus dat is positief.
U hebt ook de monitoring aangehaald als een belangrijk element. Ook met het oog op toekomstige beleidsvoering is dat van belang. Ik stel me wel de vraag of de monitoring in haar geheel ook wordt meegenomen in andere beheermaatregelen. We hebben nu heel specifiek de maatregelen voor de landbouwers, maar hoe staat dat ten aanzien van natuurgebieden, natuurreservaten en dergelijke? Wordt daar ook maximaal op ingezet?
De heer De Bruyn heeft het woord.
Het artikel in Science heeft inderdaad in eerste instantie betrekking op biodiversiteit. Ik denk dan ook dat de conclusie overeind blijft dat wat betreft biodiversiteit, binnen de maatregelen die genomen worden, hetzij pijler 1, hetzij pijler 2, er terechte vragen gesteld kunnen worden. Zoals: wordt het budget dat wij uittrekken, op de meest efficiënte manier aangewend, om het doel waar we hier voor staan, te bereiken?
In dat opzicht wil ik de minister, die ik overigens zeer dank voor haar uitgebreide antwoord, met nadruk vragen om de heel concrete aanbevelingen die in het artikel worden gedaan, tegen het licht te houden, heel specifiek met betrekking tot de situatie in Vlaanderen, want die is inderdaad niet zonder meer identiek aan wat voor Europa in zijn totaliteit telt, maar dat neemt niet weg dat een aantal van die aanbevelingen absoluut relevant zijn en blijven als we naar de verdere uitrol van de maatregelen gaan.
Een uitzonderingspositie, waar de minister terecht naar verwees, ontslaat ons natuurlijk niet van de verplichting om die biodiversiteit, waar we het hier in eerste instantie over hebben, ernstig te nemen.
Even belangrijk is te onderstrepen dat de partners, de landbouwers, absoluut sterke partners zijn. We hopen met zijn allen ook dat ze dat kunnen blijven. Ik ben het met iedereen die dat aangehaald heeft, eens dat er zeer veel goede wil is. Dan is het aan ons als overheid om de middelen die we daar samen met Europa voor ter beschikking stellen, zo efficiënt en doeltreffend mogelijk aan te wenden.
Mijn laatste oproep is om maximale synergie te blijven nastreven tussen de maatregelen die verplicht zijn en de maatregelen die in het kader van de beheerovereenkomsten vrijwillig opgenomen worden. Want pas dan gaan we echt naar win-winsituaties.
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Ik dank de minister voor haar uitgebreide antwoord, en voor de nuancering bij al wat in de pers naar voren werd gebracht.
Ik wil nog even verwijzen naar een artikel dat ik gelezen heb in een Beleid.flits van Natuurpunt. Ik weet dat ze niet graag hebben dat ik hen citeer, maar zij stellen daarin expliciet dat “de oorspronkelijke ideeën van het GLB onder druk van de landbouwlobby tot op het bot zijn uitgekleed”. Verder zeggen ze: “Uitzonderingsregels werden ingevoerd en bestaande praktijken kregen voortaan een groen jasje. Er valt dan ook nauwelijks resultaat voor de natuur te verwachten van de Vlaamse vergroeningsmaatregelen op het terrein.”
Ik hoop, minister, dat ook zij gehoor vinden in de oproep die u hier vandaag lanceert, om in de toekomst weer een genuanceerder verhaal te brengen en ook te kijken naar de resultaten, wanneer er een serieuze monitoring is gebeurd.
Mijn vraag of alle maatregelen die natuurverenigingen zelf nemen in de door hen beheerde gebieden wel afdoende zijn, heb ik vooral gesteld omdat men nu zegt dat het allemaal veel te versnipperd en te kleinschalig is. We weten echter dat zij ook wel subsidies aanwenden om bijvoorbeeld aan natuurreservaatakkerbouw te doen of om andere gebieden aan te kopen, die dan vaak ook kleinschalig en versnipperd zijn. Vrijdag aanstaande zal INBO een verslaggeving doen. We kijken uit naar die resultaten.
Ik dank u voor uw omstandige uitleg, en ik hoop dat we in de toekomst een meer genuanceerd verhaal krijgen.
De heer Caron heeft het woord.
Ik wil er nog even op wijzen dat het advies van de Minaraad ook gebaseerd is op meerdere wetenschappelijke studies. Het is alsof er hier alleen maar een eenzijdig en ongenuanceerd verhaal is. Die studies gaan over een vorig beleid, en nog niet over het geïmplementeerde GLB. Wat dat betreft, krijgt u dus het voordeel van de twijfel, minister.
Het INBO heeft inderdaad een aantal positieve effecten gehad, en we moeten dat kunnen doorzetten. Alleen bleek uit de conclusies dat er weinig effecten zijn. De Europese commissaris heeft het compromiskarakter van deze regeling onderstreept. Het is altijd een compromis tussen de economische belangen van de landbouw en de belangen van de natuur. De vraag is waar je meer of minder accent op legt. Ik heb begrepen dat u een duidelijke keuze maakt.
Ik heb alle begrip voor landbouwers die inspanningen doen, of voor landbouwers die door maatregelen met betrekking tot bijvoorbeeld diversificatie op kosten dreigen te worden gejaagd. Daar is een compenserende financiering voor, en als we verder gaan, heb ik er ook geen moeite mee dat die financiering zou stijgen voor de landbouwers in kwestie. Ik vind het niet abnormaal dat economische, veeleer negatieve effecten van vergroening gecompenseerd moeten worden. Het is niet dat die landbouwer bij wijze van spreken moet bloeden voor de vergroening. Dat zou een totaal verkeerde aanpak zijn, zeker in een land waar intensieve landbouw in een verstedelijkt gebied aan de orde is. Net daardoor is het des te moeilijker om vergroening door te voeren, en daarom moet je des te meer aandacht hebben voor de economische positie van de landbouw. Volgens mij zijn die doelen te verenigen. Dat is mijn enige positieve boodschap. Ik hoop dat we met dit GLB en met de tweede pijler stapje per stapje vooruit kunnen gaan.
De heer Dochy heeft het woord.
Ik dank de minister voor het antwoord en de collega’s voor het constructieve debat. Het is positief dat we daar in een serene sfeer over van gedachten kunnen wisselen.
Wat wij hier nu hebben qua vergroening, is eigenlijk een inclusief beleid. Het zijn de bestaande middelen die voor een deel slechts gebruikt worden op het moment dat aan die vergroeningsmaatregelen voldaan is.
Zoals de minister heeft gezegd, dit zijn bijkomende voorwaarden die worden opgelegd, bovenop de randvoorwaarden die voorheen in het GLB reeds van toepassing waren. Indien de landbouwer dus niet voldoet aan die vergroeningsvoorwaarden, krijgt hij gewoon nog een stuk minder dan wat hij voordien kreeg. Dat zijn dus landbouwmiddelen die worden gebruikt om die vergroening te implementeren.
Ik vind het ook belangrijk te benadrukken dat men zich in die studie van Science vooral heeft gericht op die biodiversiteit. Ik wil nogmaals expliciet zeggen dat we in Vlaanderen met een specifieke landbouw zitten, waardoor het niet evident is om over heel Vlaanderen die biodiversiteit op die manier te implementeren. Men moet echter ook weten – en daar zal dat wetenschappelijk tijdschrift ongetwijfeld geen rekening mee hebben gehouden – dat we nu toch ook extra middelen hebben in het kader van het realiseren van de instandhoudingdoelstellingen. Men moet het Vlaamse macroniveau bekijken. Doe dat niet perceelsgewijs. Als men dat op macroniveau bekijkt, dan zal een stijging van de biodiversiteit in elk geval ook wel het gevolg daarvan zijn.
Tot slot wil ik me aansluiten bij de vraag van mevrouw Robeyns over de insinuatie van de herevaluatie in 2017 van het landbouwbeleid, of van de vergroeningsmaatregelen. Wat is daarover vandaag geweten?
De heer De Croo heeft het woord.
Het was een interessante discussie. Ook ik dank de minister en de collega’s. Enkele dingen blijven me toch bij. Er is sprake van een GLB-benadering, die ik hier koester, met alle voordelen en nadelen die daaraan zijn gekoppeld. In de kwestie van de Programmatorische Aanpak Stikstof (PAS) hebben we echter ontdekt dat de VLM structureel heel traag was in het geven van de nodige informatie aan specifieke bedrijven. Nu wordt er een nieuw systeem ingevoerd. Is de administratie voldoende uitgerust, bereikbaar, beschikbaar om in de nabije toekomst – in april moeten er een aantal besluiten worden genomen – te kunnen luisteren en advies en uitleg te kunnen geven, op een geloofwaardige en praktische wijze? Ik vermoed dat ze dat aankan, maar ik zou graag de verzekering hiervan krijgen.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega’s, het is natuurlijk heel jammer als in het buitengebied de stellingen scherper worden en men verder van elkaar af komt te staan. Ik hoop dat dit zich niet voortzet, want dat zou nefast zijn. Het lijkt me heel belangrijk om ook in dat buitengebied op een goede verstandhouding tussen de diverse actoren te kunnen rekenen. Ik herhaal nogmaals dat we iedereen nodig hebben om ervoor te zorgen dat we ook ter zake stappen vooruit kunnen zetten.
Ik ga in op een aantal bijkomende vragen. Mevrouw Rombouts, het is inderdaad zo dat alle inspanningen die gebeuren op het vlak van de instandhoudingsdoelstellingen, worden gemonitord, ook in de natuurgebieden. Er is nu ook een nieuw systeem, waardoor inderdaad ook alles goed zal worden opgevolgd. U weet ook dat we met het nieuwe Natuurdecreet ook meer werken op basis van doelstellingen die moeten worden bereikt. Die zullen dus meer worden gemonitord, en op basis daarvan zullen subsidies kunnen worden aangepast. Dat is een nieuw systeem. Dat is een andere manier van werken, maar dat lijkt me heel belangrijk.
Er waren ook vragen over de eventuele bijsturingen van de GLB-richtlijn. Het staat de commissaris vrij om voorstellen op tafel te leggen. Er zijn onder andere al voorstellen geformuleerd, denk ik, om complexe toepassingsregels te gaan vereenvoudigen. Wat vandaag al is bepaald, is dat de Commissie uiterlijk op 31 maart 2017, dus dat is nog wel even, een evaluatie zal maken, vooral dan met betrekking tot de aanleg van het ecologisch aandachtsgebied. Dat is dus een van die drie onderdelen. Die evaluatie kan worden gevolgd door een voorstel om het percentage nog te verhogen. Daarin is nu dus al voorzien.
De aandacht hier vandaag in de commissie is goed. We moeten dit inderdaad allemaal goed verder opvolgen. Het zal echter vooral ook belangrijk zijn om goede informatie en een goede begeleiding te geven, zodat het op het terrein op een goede, correcte manier kan gebeuren. Dat zal zowel de vergroening als de landbouwsector ten goede komen. Ik zie hier dus geen vijanden. Ik zie hier geen tegenstellingen tussen de ene en de andere groep. Ik vind het taalgebruik dat mevrouw Peeters hier daarnet heeft geciteerd, bijzonder jammer. Ik denk dat er hier alleen maar medestanders zijn, die allemaal hetzelfde willen. Dat is ook mijn bezorgdheid vanuit het beleid, en ik voel dat dit ook zo is wat het parlement betreft. Ik zou dus zeggen: ‘spread the word’, zorg ervoor dat iedereen op diezelfde manier verder met elkaar, in een goede verstandhouding, voor onze mooie omgeving in Vlaanderen kan zorgen.
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Is er iets geweten over die herziening van 2017? Dat stond ook in mijn oorspronkelijke vraag. Ook de heer Dochy vroeg daar daarstraks iets over. Reeds in 2017 zou men het GLB herzien.
Dat is het ecologisch aandachtsgebied waarnaar ik daarnet heb verwezen. Dat is het enige dat echt definitief vaststaat, namelijk dat men dat in maart 2017 zal herbekijken. Er is een mogelijkheid dat dit dan wordt verhoogd van 5 procent naar 7 procent. In andere evaluaties is op dit moment niet voorzien, maar natuurlijk wordt dat wel opgevolgd, ook in de diverse raden en in de Commissie. De enige echte evaluatie die nu al ingebouwd zit, is echter die van 2017, en die heeft alleen betrekking op één van die maatregelen, namelijk dat ecologisch aandachtsgebied.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.