Verslag vergadering Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid
Verslag
De heer Vanderjeugd heeft het woord.
We zullen het tijdens deze legislatuur wellicht nog vaak hebben over de Russische handelsboycot. Die zal ook duidelijk voelbaar worden in het gemiddelde landbouwinkomen van 2014. Volgens ramingen van de Boerenbond zou het Vlaamse landbouwinkomen dalen met 19 procent ten opzichte van 2013.
De cijfers zijn heel ernstig, maar ook triest omdat 2014 eigenlijk een goed boerenjaar had moeten worden. De weeromstandigheden waren goed en de energieprijzen en meststofkosten namen gestaag af. Helaas heeft de Russische handelsboycot de situatie grondig verstoord, in het bijzonder voor de prijsvorming van groenten, fruit en varkensvlees.
Gelet op het groot belang van deze subsectoren in de Vlaamse land- en tuinbouw hoeft het niet te verwonderen dat deze evoluties zich sterk laten voelen op de totale eindproductiewaarde van de sector met zowat 6 procent. De crisis laat zich voelen op zowat elk bedrijf.
Voor de gehele plantaardige productie berekende de Boerenbond een daling van de eindproductiewaarde met 12 procent ten opzichte van 2013. In de dierlijke productie, goed voor ongeveer twee derden van de omzet in de Vlaamse landbouw, noteert de Boerenbond een daling met 2 procent. Dat cijfer verbergt een daling van 10 procent in de varkenshouderij naast een stijging van 5 procent voor eieren, 6 procent voor melk en 4 procent voor braadkippen.
Volgens de ramingen van de FOD Economie daalde het gemiddeld inkomen per voltijdse arbeidskracht in de land- en tuinbouw tot meer dan 20.000 euro. Dat zal naar verwachting 54 procent lager liggen dan het gemiddelde inkomen van de loontrekkenden in Vlaanderen. Naar aanleiding van deze cijfers kreeg ik graag een antwoord op een aantal vragen.
Minister, beschikt u via de administratie over analoog cijfermateriaal dat de bevindingen van de Boerenbond bevestigt?
Welke gevolgen worden door deze negatieve inkomensontwikkeling verwacht voor de landbouwinvesteringen, de productie van landbouwmachines en het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF)?
Tekent zich een afwijkende inkomensevolutie af bij biolandbouwbedrijven en bedrijven die via de korte keten aan zelfvermarkting doen?
Zijn er ook cijfers over het inkomen in de Vlaamse visserij voorhanden?
Zult u extra maatregelen nemen om de inkomenspositie van onze land- en tuinbouwbedrijven te versterken? Welke maatregelen zult u nemen met het oog op de begeleiding en ondersteuning van de individuele boeren voor de prijszetting en vermarkting van hun producten?
De heer Van Esbroeck heeft het woord.
Minister, ik heb die cijfers van de Boerenbond ook gezien en ik vraag me af of u daar dezelfde conclusies uit zult trekken. Zonder twijfel zal de Russische boycot een belangrijke impact hebben op die gegevens.
In plaats van onmiddellijk extra steun te vragen, is mijn vraag aan u of de Vlaamse Regering naar aanleiding van die boycot initiatieven heeft genomen om contacten te leggen met andere landen of werelddelen om eventueel een verschuiving van de markt teweeg te brengen.
De heer Sintobin heeft het woord.
Het dalende landbouwinkomen is niet nieuw, minister. Dat daalt jaar na jaar. Ik wijs op de inspanningen die landbouwers moeten doen om veilig en kwaliteitsvol voedingsproducten op de markt te brengen. Het heeft ook te maken met het onderwerp van de volgende vraag: de prijzen die de landbouwers krijgen voor het eindproduct. Het is pijnlijk, gelet op de inspanningen en de investeringen die een landbouwer moet doen om te kunnen blijven functioneren, dat men geen deftig inkomen krijgt. Het is zowat de enige economische sector in Vlaanderen waarin het inkomen continu daalt.
De overheid kan moeilijk ingrijpen, dat begrijp ik wel. We hebben ooit iets opgericht als het Prijzenobservatorium, ik weet wel dat het ook een federale poot heeft. We hebben zoiets als het ketenoverleg, waarop we straks wellicht terugkomen. De Russische importboycot heeft natuurlijk ook een weerslag. Er zijn nog andere factoren. De heer Vanderjeugd heeft het aangegeven. Het werd ook vermeld op die nieuwjaarsbijeenkomst, waarnaar ik daarstraks heb verwezen. 2013 was eigenlijk een goed boerenjaar, alleen heeft de boer er niet de vruchten van geplukt.
Wat kunnen we daaraan doen als overheid? Ik heb het indertijd gevraagd aan Yves Leterme, aan Kris Peeters, en wie was er nog allemaal minister van Landbouw? Er werd altijd verwezen naar de federale overheid, Vande Lanotte, Van Quickenborne. Maar er is nooit een echt overleg gekomen voor dat Prijzenobservatorium.
De heer De Croo heeft het woord.
Ik dank de heer Vanderjeugd voor zijn uitstekende vraag, maar er valt me toch een bedenking te binnen. De Russische boycot was een revelatie, in de technische betekenis van het woord, omdat hij onvoorspelbaar was en brutaal is aangekomen. Veel andere zaken heeft men kunnen voorzien, kunnen afbouwen, geleidelijk kunnen opvangen. Gelukkig heeft de landbouwsector een zeer hoge productie. Tienduizend kilogram graan per hectare was ooit een droom en nu bijna een gewoonte. Men gaat bijna naar tienduizend liter per jaar van een melkkoe. Dat is geen uitzondering meer. Ik ben verrast dat de aan te kopen landbouwgrond per hectare duurder wordt. In deze commissie zouden we eens een debat moeten voeren over de tegenstrijdigheden die men ontdekt in het landbouwgebeuren, waar zich misschien een evolutie of een revolutie voltrekt. We bezitten of bewaken niet altijd de parameters.
Minister, ik wil een bemerking maken bij de cijfers van België en Vlaanderen in vergelijking met de andere Europese landen. Ik was verrast dat we het zo slecht deden in het peloton van de Europese landen. We hebben de voorbije decennia prijsstijgingen en prijsdalingen, goede en slechte jaren gekend. Meestal deden we het beter dan het gemiddelde, nu plots zitten we achteraan in het peloton. Nochtans hebben we technisch goed opgeleide bedrijfsleiders, en de productievoorwaarden van de grond en het klimaat kunnen zeker de vergelijking aan met alle andere Europese lidstaten doorstaan. Hoe komt het dat we het minder goed doen?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega’s, ik ben blij dat de landbouwpers op de voet wordt gevolgd en aanleiding geeft tot vragen. Wij kunnen die cijfers bevestigen. Het Departement Landbouw en Visserij maakt telkens in december een prognose van het inkomen in de landbouw van het voorbije jaar. De resultaten worden gepubliceerd op de website van het departement, in het rapport Productierekening van de Vlaamse land- en tuinbouw 2014.
De Boerenbond gebruikt voor de cijfers waarnaar u verwijst, mijnheer Vanderjeugd, wel een andere inkomensindicator dan het departement. De resultaten zijn vergelijkbaar, maar niet voor 100 procent. Het departement gebruikt de gegevens van Eurostat en volgt dezelfde systematiek, dat lijkt me logisch. Zij gebruiken als indicator de netto toegevoegde waarde tegen factorkosten per arbeidseenheid. Dat vertegenwoordigt het globale inkomen gegenereerd door de land- en tuinbouwsector. Dat inkomen moet dan nog worden verdeeld over de diverse productiefactoren: grond, kapitaal en arbeid. De Boerenbond werkt met het landbouwarbeidsinkomen, wat de vergoeding voor arbeid weergeeft in de land- en tuinbouw.
Verder moet ik het voorlopige karakter van de cijfers onderstrepen. In december wordt een prognose gemaakt, maar dat is nog niet exact. Het is wel een belangrijke indicatie. Het is moeilijk in te schatten wat het effect zal zijn op het vlak van bijvoorbeeld investeringen. Een globaal gemiddeld inkomen maskeert immers een grote variatie tussen de sectoren en tussen de bedrijven onderling. Het gemiddelde inkomen is het resultaat van soms tegengestelde evoluties bij de samenstellende sectoren. Zo noteerden de sectoren rundvlees, pluimveevlees, melk en eieren gemiddeld nog een lichte omzetstijging. Afhankelijk van welke takken voorkomen op het bedrijf is de inkomensevolutie dus anders. Deze gemiddelde waarden verbergen een grote variabiliteit tussen de bedrijven binnen de sectoren. Het verschil tussen de beste en minst goede resultaten is soms heel groot. Goede toekomstperspectieven zijn ook een reden om de investeringsbereidheid in de landbouwsector te verhogen.
Door de slechte inkomensvorming in diverse subsectoren van de land- en tuinbouw en ook door de aanhoudende crisis in de varkenshouderij mag dus ook een daling van het investeringsvolume worden verwacht.
Ook zullen enkele factoren die in het verleden hebben aangezet tot investeren, wel veranderen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de verplichte omschakeling naar diervriendelijke huisvesting in de zeugen- en legkippensector, maar ook aan de steunmaatregelen die er waren qua hernieuwbare energie, aan de nakende afschaffing van het melkquotum waarover we het daarnet hebben gehad en aan het gebruik van wkk-installaties in de glastuinbouw. Als dat toe- of afneemt, dan draagt dat natuurlijk ook allemaal bij tot het al dan niet meer investeren. Zo kan het voldoen aan nieuwe eisen qua toegelaten emissies een nieuwe ‘driver’ zijn voor de toekomst.
Bij gebrek aan aparte cijfers voor biobedrijven en bedrijven die aan korteketenverkoop doen, heb ik er geen zicht op hoe een en ander zich precies verhoudt. Ik kan daar dus niet op ingaan.
Er werden ook cijfers gevraagd over het inkomen in de visserij. Cijfers in verband met de gemiddelde inkomenssituatie in 2014 zijn niet beschikbaar. De meest recente cijfers zijn die van 2013. De analyse van de bedrijfsgegevens van 2013 laat een gevoelige verbetering zien van de economische resultaten van de kustvissers en de Eurokotters. Voor de derde hoofdcategorie, de grote boomkorren, geldt nog altijd een neerwaartse trend.
Er werd me ook gevraagd of ik extra maatregelen zal nemen. Ik heb ook gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de Europese Commissie ons geeft om een vervroegde uitbetaling te doen van de Europese steun. Alle land- en tuinbouwers die in 2014 een geldige of conforme verzamelaanvraag indienden en die ook beschikten over toeslagrechten, hebben een voorschot van 50 procent voor die bedrijfstoeslag gekregen. Ook aan de zoogkoeienhouders werd een vervroegd voorschot van 80 procent uitbetaald op de zoogkoeienpremie van 2014.
Er is nu natuurlijk de start van PDPOIII (Programmeringsdocument voor Plattelandsontwikkeling). Ook daarbij zullen we een aantal maatregelen opstarten die het inkomen in de land- en tuinbouw zullen versterken, waaronder de steun aan investeringen op het landbouwbedrijf en de starterssteun. Daarnaast blijf ik er bij Europa op aandringen om voor die getroffen sectoren de nodige en gepaste marktmaatregelen te treffen. Dat gebeurt het best op Europese schaal. Dat blijven we verdedigen.
Wat de vraag naar het faciliteren van producenten- en brancheorganisaties betreft, we hebben daar dus een juridisch kader voor geschapen, zodat daar ook op kan worden ingezet. Het initiatief tot het opstarten van een productenorganisatie of brancheorganisatie moet wel uit de sector zelf komen. We kunnen dat zelf niet opstarten. We moeten die vraag krijgen. Het juridisch kader is er echter en het erkenningsdossier kan dus worden ingediend. In 2015 blijven we dus ook verder inzetten op overleg met die actoren en bekijken we ook hoe we nog bijkomende maatregelen zouden kunnen nemen.
Mijnheer Van Esbroeck, u vroeg naar nieuwe initiatieven op de markt. Die zijn er. Het Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing (VLAM), Flanders Investment & Trade (F.I.T.) en het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV) zetten volop in op die nieuwe markten. Dat is hier al een aantal keren aan bod gekomen. Er zijn ook wel een aantal perspectieven. Zo zal er binnenkort een grote missie naar Canada worden georganiseerd vanuit de groente- en fruitsector, om ook daarop volop in te zetten. Dat gebeurt dus op het terrein, door het VLAM, door F.I.T., door het FAVV en ook door de sectoren zelf. Het is ook zo dat er soms verschuivingen zijn, omdat landen die nog wel mogen exporteren naar Rusland, natuurlijk meer exporteren, en wij naar die landen kunnen exporteren die minder aanbod hebben. Dat verlegt zich dus wel een beetje. Turkije is zo’n voorbeeld. Wij kunnen daar wat meer afzetten, omdat Turkije volop levert aan Rusland. Dat zijn dus mogelijkheden die wel rijzen op het terrein.
Mijnheer Sintobin, het Prijzenobservatorium is inderdaad federaal, maar ik weet dat u daar weinig boodschap aan hebt. Ik beloof u dat we op korte termijn met minister Borsus zullen bekijken wat we kunnen doen ter zake. Het is een terechte vraag dat daar werk van wordt gemaakt. We vragen op Europees niveau in de varkenshouderij, zoals ik daarnet zei, dat men dat veel beter in het oog zou houden, dat men die marktsituatie goed zou volgen. Dan is dat zeker iets dat men ook op Belgisch niveau moet doen.
Mijnheer De Croo, mijnheer De Meyer, ik heb uw terechte bezorgdheden genoteerd. We moeten dat goed opvolgen. Mijnheer De Meyer, u vraagt hoe het komt dat we het gemiddeld slechter doen in Europa. Ik kan daar niet meteen een antwoord op geven, eerlijk gezegd. Ik zal ook eens navragen bij de diensten of zij daar een verklaring voor hebben. Het is een vaststelling en we moeten zeker goed bekijken hoe dat komt. We hebben een aantal grote troeven, waarnaar u verwijst, maar we hebben ook een aantal handicaps. Een nadeel is dat we natuurlijk een beperkte oppervlakte hebben en dat er ook sprake is van heel veel externe factoren die op ons afkomen en die het soms ook moeilijk maken. We beschikken niet over de ruimte die we zouden moeten hebben om een aantal zaken misschien wat meer te clusteren, om wat meer toegevoegde waarde te kunnen creëren door verplaatsingen. Dat moeten we vaststellen op het terrein. Dat speelt soms in ons nadeel. We hebben echter inderdaad goede grond en een goed klimaat. We hebben historisch gezien echter ook onze beperkingen als het gaat over mogelijkheden voor verdere en grotere ontwikkelingen en dergelijke. Dat weet u. Wat dat betreft, zitten we toch iets meer vast dan andere lidstaten. Dat kan er dus ook mee te maken hebben, maar nogmaals, ik zal ook nog eens aan onze diensten vragen om eens te bekijken of ze daar een verklaring aan kunnen geven.
Minister, het lijkt me inderdaad goed om dat eens verder te laten bekijken door uw diensten. Collega’s die de landbouwsector al jaren volgen, weten immers dat we het meestal beter deden dan het gemiddelde. Er zullen inderdaad omstandigheden zijn die dat hebben beïnvloed. De vraag is alleen: zijn dat omstandigheden waarop we geen invloed hebben? Er is bijvoorbeeld de grondoppervlakte. Er zijn de ruime percelen. Als we dat vergelijken met het buitenland – Nederland, zeker Frankrijk, Duitsland, Groot-Brittannië –, dan hebben we daar niet onmiddellijk een invloed op. Er zijn echter misschien omstandigheden waarop we beleidsmatig wél een invloed hebben. Daarom is het heel interessant om te weten wat de oorzaak is geweest van het feit dat we nu zo veel sterker dalen dan andere Europese landen, om te weten of we daar beleidsmatig iets aan kunnen doen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.