Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
De heer Verstreken heeft het woord.
Op 11 november 2008, bij de negentigste herdenking van de Wapenstilstand, kondigde de toenmalige minister-president Kris Peeters tijdens een toespraak de opmaak van een ‘Verklaring van de Menenpoort’ aan.
Deze verklaring, die later de werktitel ‘Flanders Fields Declaration’ kreeg, moest de herdenking van de ‘Groote Oorlog’ structureel verankeren, met aandacht voor duurzame herinnering, sensibilisering, herinneringseducatie en wetenschappelijk onderzoek. Het concept en de inhoud van de tekst werden in november 2011 afgetoetst bij een aantal ambassades van landen die in Vlaanderen betrokken waren bij de Eerste Wereldoorlog. In totaal heeft men vijftig landen en naties op het oog die meegestreden hebben tijdens de Eerste Wereldoorlog. Op 6 november 2012 werd de tekst van de ontwerpverklaring in Groot-Bijgaarden officieel voorgesteld aan de diplomatieke vertegenwoordigers van 22 landen. De groep van 50 landen werd na deze voorstelling schriftelijk uitgenodigd om te reageren. Hongarije heeft dat kort daarna gedaan.
De minister-president antwoordde mij in de commissievergadering van 21 mei 2013 dat het Departement internationaal Vlaanderen (DiV) in samenwerking met de federale overheidsdienst (FOD) Buitenlandse Zaken het overleg in 2013 zou voortzetten, met het oog op het vinden van een mogelijke consensus over de definitieve tekst in de eerste helft van 2014.
Minister-president, wat is de stand van zaken van de ‘Flanders Fields Declaration’? In welke mate ligt de tekst al dan niet vast? Wordt dit voortgezet, zoals voorzien? Hebben al meerdere landen de tekst ondertekend of hebben zij toegezegd dit te zullen doen? Zijn er al dan niet gevoeligheden? Klopt het dat de onderhandelingen over de tekst en de ondertekening moeizaam verlopen? Is er een nieuwe datum vooropgesteld voor de ondertekening? Indien niet, waarom niet?
Ik hoop dat we geen kleine diplomatieke oorlog moeten voeren in het kader van de ‘Groote Oorlog’.
De heer Van Overmeire heeft het woord.
Voorzitter, dit onderwerp is hier al ettelijke keren aan bod gekomen. Wij willen natuurlijk graag weten wat de stand van zaken is omdat wij het initiatief zeer genegen zijn.
Maar het ziet er inderdaad naar uit dat het iets langer duurt dan oorspronkelijk vooropgesteld. Ik verwijs hier naar het antwoord van toenmalig minister-president Kris Peeters op mijn schriftelijke vraag van 13 februari 2013. Daarin staat dat het vervolgtraject inhoudt dat er internationaal overleg zou worden gepleegd door zijn diensten, in samenwerking met de FOD Buitenlandse Zaken. En verder: “Het is de bedoeling om in het voorjaar van 2014 tot een consensus te komen.” We zijn ondertussen bijna voorjaar 2015. We zitten dus al een jaar achter. De minister-president zegt nog dat het proces lopende is: “Een aantal ambassades, zoals de Duitse en de Nieuw-Zeelandse, hebben wel al principieel positief gereageerd op de tekst van de verklaring.” Daarmee moeten we het op dit moment doen: een positieve reactie vanuit Hongarije en dan nog principieel positieve reacties vanuit Duitsland en Nieuw-Zeeland. De timing zit al een jaar achter de deadline.
Ik sluit mij dus graag bij de vraagsteller. Ik wil ook de stand van zaken kennen. Ik wil ook weten wat de problemen, obstakels of pijnpunten zijn omdat wij moeten weten welke stappen daar nog moeten worden genomen.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Collega’s, u weet dat de verklaring een zeer mooie en idealistische gedachte is. U weet ook dat Elsschot dichtte: “Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad / staan wetten in de weg en praktische bezwaren, / en ook weemoedigheid”. Hier staan geen wetten of weemoedigheid in de weg, maar wel praktische bezwaren.
Ondanks heel veel inspanningen van mijn voorganger, minister-president Kris Peeters, kwam het niet tot een internationaal gedragen tekst. De reacties waren beperkt. Verdere onderhandelingen zijn in een impasse beland, ook al hebben de secretaris-generaal van het Departement internationaal Vlaanderen en de federale adjunct-commissaris-generaal daarvoor geijverd en per brief en mondeling ongeveer vijftig landen aangesproken.
Er waren een aantal praktische bezwaren die de onderhandelingen in die impasse hebben doen belanden.
De vredesboodschap ‘Nooit meer oorlog’ gaat te ver voor een aantal landen, die benadrukken dat in sommige gevallen militair geweld noodzakelijk is om de vrede af te dwingen.
Een poging van andere landen op dat vlak is ook niet gelukt. Een poging van de Franse regering om in oktober 2013 te komen tot een soort van ministeriële verklaring over de herdenking is gestrand op de complexe Franse aanpak om beide wereldoorlogen te combineren en op de eerder omschreven gevoeligheden met betrekking tot de vredesboodschap.
In april 2014 is een poging van het Oostenrijks voorzitterschap van de Raad van Europa om een gemeenschappelijke verklaring aan te nemen tijdens de ministeriële vergadering van de Raad op 5 en 6 mei 2014 eveneens mislukt wegens fundamentele uiteenlopende visies over de herdenking en wegens een totaal gebrek aan Europees perspectief.
Voormalig Europees president Herman Van Rompuy gaf op 6 mei 2014 aan dat hij een door alle staats- en regeringsleiders te onderschrijven verklaring moeilijk realiseerbaar achtte wegens de zeer uiteenlopende interpretaties over wat honderd jaar geleden is gebeurd, en vooral door de wijze waarop de gebeurtenissen worden gebruikt voor een actuele politieke agenda. Als voorbeeld werd hierbij gedacht aan Servië.
Gezien het zeer beperkt aantal overigens voorwaardelijke reacties en gezien de bezwaren die langs diverse kanten zijn geuit, lijkt het me niet meer realistisch voor internationale validering van de Flanders Fields Verklaring te blijven ijveren.
Wat ik een belangrijk positief effect vind, is dat dit jaar 750.000 mensen enkel al de Westhoek zullen bezoeken om de oorlog te herdenken en om deel te nemen aan al die herdenkingen met als centraal thema ‘Nooit meer oorlog’. Bovendien slagen we er op geregelde tijdstippen in onder de Menenpoort en op onze begraafplaatsen in Mesen en elders regeringsleiders bij elkaar te brengen. Gezamenlijk belichamen zij de verzoenings- en herdenkingsgedachte. Door hun aanwezigheid geven ze die verklaring impliciet vorm.
Deze gedachte laat me toe te stellen dat het initiatief geen goed einde zal kennen, maar dat we op het terrein met de herdenkingen een aantal realisaties met een grote symbolische en actuele waarde teweegbrengen.
De heer Verstreken heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Het Vlaams Parlement heeft dit aan de hand van een resolutie twee legislaturen geleden gestart. Dit is niet enkel partijgrensoverschrijdend, maar ook bevoegdheidsoverschrijdend gebeurd. Verschillende ministers hebben initiatieven genomen. U hebt dit, destijds als minister van Toerisme en nu als minister-president, gecoördineerd en u blijft dit verder opvolgen.
In het Vlaams regeerakkoord staat dat we ‘100 jaar Groote Oorlog’ tot in 2018 blijven herdenken. Er zijn al mooie zaken tot stand gekomen waarover internationaal wordt gesproken. Het blijft me echter verbazen dat we er niet in slagen Westerse regeringen een heel eenvoudige verklaring over ‘Nooit meer oorlog’ te laten ondertekenen. We weten dat er allerlei broeihaarden van oorlog in de wereld zijn. Het is jammer dat we hier niet in slagen.
De heer Van Overmeire heeft het woord.
Ik sluit me hier graag bij aan. Dit geeft natuurlijk te denken. De gebeurtenissen in de Westhoek, maar ook elders, zoals aan de Somme of in Verdun, zijn voor al die Europese landen een bijzonder traumatiserende ervaring geweest. Die landen zijn destijds elk met een eigen verhaal naar het front getrokken. Ze zijn echter ook met een ander verhaal van dat front teruggekomen. De gebeurtenissen worden gedeeltelijk anders geïnterpreteerd.
Ik wil even een voorbeeld vermelden dat ik hier al eerder heb aangehaald. Voor ons zijn de ‘poppies’ haast een vredessymbool, maar in Groot-Brittannië is dat niet het geval. Het is een herdenking van de slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog, maar toen het gedicht werd geschreven, was het zelfs antipacifistisch bedoeld. Dit geldt ook op andere terreinen. We moeten er steeds op letten dat symbolen door verschillende mensen verschillend worden geïnterpreteerd.
Minister, het is op zich natuurlijk een leerzame ervaring. Indien u echter, misschien met een andere formule, nog de kans zou zien een aantal landen op een of andere manier rond de tafel te krijgen, zou dit toch een goede zaak zijn. We hebben, bij wijze van spreken, nog tot 11 november 2018 tijd om een initiatief tot stand te brengen.
De heer Caron heeft het woord.
Voorzitter, eerlijk gezegd, heb ik hier een dubbel gevoel bij. Ik sluit me aan bij de vorige sprekers. Ik vind het echter niet enkel jammer, maar ook bedroevend dat Vlaanderen er niet in slaagt deze in 2008 met de nodige bombarie aangekondigde tekst tot een goed einde te brengen.
Minister, ik wil voorzichtig zijn. Ligt het aan de tekst, aan de lezing van de tekst of aan een interpretatie? Ik ben overigens een zeer interessant boek aan het lezen. In ‘Post voor mevrouw Bromley’ neemt auteur Stefan Brijs het perspectief van het modale Britse gezin als uitgangspunt. Hij beschrijft op een fantastische wijze hoe de Londenaars naar de oorlog kijken en hoe zij en de Londense media met het patriottisme omgaan. De bevolking wordt opgehitst om als vrijwilliger in het Brits leger dienst te nemen en met veel passie het Kanaal over te steken om de Duitsers de les te lezen. Zijn beschrijving is mooi en typerend, maar verschilt van onze lezing.
Ik vind het jammer dat de verklaring er niet komt. Ik vraag me af of het aan de intentie, aan de tekst of aan het principe ligt. Wat is naar uw aanvoelen de grootste hinderpaal? Uiteindelijk zou iedereen, zoals de heer Verstreken al heeft gesteld, een basisboodschap als ‘Nooit meer oorlog’ moeten kunnen accepteren.
Tijdens de voorbije periode zijn de voetbalwedstrijden tijdens de kerstperiode van 1914 herdacht. Dit is in het nieuws geweest. Er zijn interviews afgenomen en gesprekken gevoerd. Het vredesgebaar dat legers toen, vijf maanden na de start van de oorlog, konden maken, kunnen regeringen nu niet maken. Ik vind dat heel droevig.
Minister, ik wil geen stenen in uw richting werpen of oorlogsgebaren stellen. Dat zou niet passend zijn. Ik vraag u enkel of u dit wat meer kunt duiden. Ik vind het in elk geval zeer jammer.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Ik heb gezegd – misschien iets te snel – wat er allemaal gebeurd is. Voormalig minister-president Peeters heeft in november 2012 voor het eerst de declaratie voorgesteld in het Kasteel van Groot-Bijgaarden. Toen waren er diplomatieke vertegenwoordigers van 22 landen aanwezig. Op het eerste gezicht werd de declaratie goed onthaald. In de feiten is gebleken, ondanks de sterke inspanningen van mezelf, van onze administratie en van onze coördinator voor de Eerste Wereldoorlog, dat slechts enkele landen bereid waren om erin mee te gaan, onder de voorwaarde, maar die werd nooit geëxpliciteerd, dat er aanpassingen aan de tekst zouden gebeuren. De grondreden is inderdaad dat de herdenking, de commemoratie, in al die landen op een andere manier wordt beleefd.
Mijnheer Caron, u zegt dat u het mij niet kwalijk neemt, maar ik erfde het dossier. Ik steek geen paraplu op. Heel Vlaanderen heeft alle mogelijke inspanningen geleverd. We moeten natuurlijk partners vinden die het ook willen doen.
Mijnheer Caron, mijnheer Van Overmeire, u wijst er terecht op dat de invalshoeken nog steeds verschillend zijn. Op een herdenking waaraan de Britten deelnemen, worden tegelijk ook de gevallenen in Afghanistan en zo meer herdacht. Zo’n herdenking zit helemaal in een patriottische en militaristische sfeer. Het is een andere invalshoek. In dat opzicht is het indicatief dat het eerste land dat zich bereid verklaarde om te tekenen, op voorwaarde dat er een aantal aanpassingen kwamen, Duitsland was. En het is bij enkele landen gebleven.
We moeten realistisch zijn. Als we zien welke inspanningen al allemaal werden geleverd door mijn voorganger en door de administratie, als we zien dat in het begin toch 22 landen interesse hebben getoond op die bijeenkomst en we na al die tijd slechts tot dit resultaat komen, dan moeten we besluiten dat het niet zal lukken. Het is niet Vlaanderen dat daarin mislukt is, het is een vaststelling dat de benadering anders is. Ik heb Herman Van Rompuy geciteerd. Ook hij verwijst naar de onmogelijkheid om ertoe te komen dat de staats- en regeringsleiders één gezamenlijk initiatief nemen. Als de voorzitter van de Europese Raad zegt dat het niet lukt, dat het niet kan anno 2014, dan zou het bijna een wonder zijn indien wij er wel in slagen. Het was natuurlijk mooi geweest, maar dit is de enige realistische conclusie.
Mocht natuurlijk in de loop van de jaren blijken dat er nieuwe opportuniteiten zijn, dat er een andere situatie ontstaat, dan kunnen we die natuurlijk aangrijpen. We moeten realistisch zijn, het lijkt me niet zinvol om er nu energie in te blijven steken. Het was een mooie poging. Ik heb Elsschot daarnet geciteerd, weemoedigheid past bij het feit dat het niet gelukt is.
De vraag om uitleg is afgehandeld.