Verslag vergadering Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering en Stedenbeleid
Verslag
De heer Van Eyken heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, het is nu een paar maanden geleden dat er een arrest is geveld door de algemene vergadering van de Raad van State. Het was eerst de bedoeling om een uitspraak te doen over de benoeming van de burgemeesters in de Rand, met name die van Linkebeek en Kraainem. In dat arrest werd gesteld dat de burgemeester van Kraainem kon worden benoemd en dat de burgemeester van Linkebeek niet kon worden benoemd.
In de rand daarvan, maar ook opgenomen in dat arrest, is er een uitspraak gekomen over de beruchte omzendbrieven Peeters en compagnie. Om het geheugen een beetje op te frissen: het zijn omzendbrieven van 1997, die veel strubbelingen en gehakketak hebben veroorzaakt. Niet ik, maar een van mijn vroegere collega’s die een carrière op Europees vlak heeft gehad, de heer Karel De Gucht, bestempelde die omzendbrieven als pesterijen. Ik kan u zeggen, collega’s, dat ik daar volledig mee akkoord ging.
In die arresten werd er een oordeel geveld over de rechtmatigheid van deze omzendbrieven. Ik wil u twee zaken citeren. Er wordt gezegd: “Teneinde rekening te houden zowel met de voorrangsstatus van het Nederlands in het eentalig Nederlands taalgebied als met de rechten die in de artikelen 25, 26 en 28 van de bestuurstaalwet aan de particulieren van de randgemeenten worden gewaarborgd, moet ervan worden uitgegaan dat, bij afwezigheid van een specifiek verzoek van de particulier aan de gemeentelijke overheid, hetwelk altijd mogelijk is bij een welbepaald mondeling contact of met betrekking tot een welbepaald document, die overheid moet terugvallen op hetgeen zij weet over de taal van de particulier. Die particulier is evenwel ertoe gehouden om op redelijk geregelde tijdstippen het bestuur ervan op de hoogte te brengen dat hij in het Frans wenst te worden bediend. De overheid dient te refereren aan die keuze, waarvan zij alleen kennis kan nemen aan de hand van een brief die de particulier met dat doel naar het gemeentebestuur zendt of aldaar neerlegt. Die keuze geldt gedurende een redelijke termijn, namelijk gedurende een termijn van vier jaar, te rekenen vanaf de ontvangst of de neerlegging van de bedoelde brief bij het gemeentebestuur. Ná het verstrijken van die termijn van vier jaar kan de particulier met een nieuwe brief aan het gemeentebestuur zijn keuze hernieuwen, telkens voor een nieuwe termijn van vier jaar. Een bewijs van ontvangst of neerlegging van de brief wordt telkens door het gemeentebestuur onverwijld naar de betrokken particulier gezonden.”
Verder stelt het arrest het volgende: “In dat verband is het enerzijds zo dat een ruime interpretatie van die rechten, voorgestaan door verzoekster,” – dat was in dit geval mevrouw Caprasse – “volgens welke het zou volstaan dat particulieren die één keer de wens te kennen hebben gegeven om in het Frans te worden bediend, vervolgens ook automatisch en voor altijd opnieuw de documenten in het Frans zouden ontvangen, niet verenigbaar is met die voorrangsstatus; de interpretatie van de Vlaamse Regering die erin bestaat dat de belanghebbende welbepaalde stappen moet ondernemen telkens hij in het Frans wenst te worden bediend, houdt anderzijds een onevenredige inperking in van de rechten die gewaarborgd worden door de aangehaalde artikelen 25, 26 en 28 van de bestuurstaalwet.”
De Franstalige interpretatie ten opzichte van de taalwetgeving en de faciliteitenregeling, is dat als je het vraagt, je eens en voor altijd je documenten in het Frans kunt krijgen. Aan de andere kant was er de interpretatie van de Vlaamse Regering nadien, zeggende dat je het telkens moet vragen. Hier heeft men een oordeel geveld, zeggende dat het volstaat om het één keer om de vier jaar te vragen. Dat betekent dat Franstaligen niet elke keer moeten vragen hun documenten in het Frans te krijgen, zoals identiteitskaarten, aanslagbiljetten enzovoort.
Minister, ik heb drie concrete vragen. Welke onderrichtingen werden er aan de besturen van de faciliteitengemeenten gegeven om deze arresten na te leven in de praktijk? Zullen dan ook de andere overheden van het Vlaamse Gewest of van de Vlaamse Gemeenschap navraag doen bij de gemeenten over de taalaanhorigheid van de inwoners van deze gemeenten voor hun betrekkingen met hen, zoals voor het versturen van het aanslagbiljet voor de onroerende voorheffing? Aangezien het arrest spreekt over de faciliteitengemeenten en de zes rondom Brussel, en de omzendbrieven ook van toepassing zijn op de andere gemeenten met faciliteiten, zoals Voeren of Komen-Waasten, is de vraag: zullen diezelfde regels daar van toepassing zijn?
De heer Doomst heeft het woord.
Mijnheer Van Eyken, ik vind dat u wat laat komt. U geeft mij de indruk dat de 90 minuten van de voetbalmatch voorbij zijn en u nu pas op het terrein komt, terwijl de match al gespeeld is. Door de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde en door de arresten van de Raad van State, ook van juni 2014, ligt het taalkundig statuut van de faciliteitengemeenten nu eenmaal definitief vast en behoren zij tot het Nederlandstalig taalgebied zoals artikel 4 van de Grondwet dat voorschrijft. Dat was voordien al zo, maar nu ligt dat nog meer vast dan ooit tevoren. Het is eigenlijk spijtig dat er nu nog achterhoedegevechten worden gevoerd, want faciliteiten zijn en blijven een uitzondering op de principiële eentaligheid van het Nederlandse taalgebied en moeten zo ook worden geïnterpreteerd.
Minister, ik wou u vragen om nog eens de duidelijkheid van het Vlaams regeerakkoord te bevestigen, dat zegt dat de principes van de omzendbrieven van toepassing blijven bij de communicatie van de overheden met de inwoners van de faciliteitengemeenten. Die gemeenten blijven dus onverkort behoren tot het Nederlands taalgebied. Franstaligen moeten er dus de taalfaciliteiten waar zij recht op hebben, uitdrukkelijk aanvragen. U beschouwt dat als pesterijen, wij beschouwen het als een pest dat dit ons blijft achtervolgen. Ik wil er nog eens op wijzen: een faciliteit is in feite een integratiebevorderend element en een faciliteit – het woord zegt het zelf – maakt het u gemakkelijker. U maakt er altijd een ‘difficiliteit’ van door het telkens weer in vraag te stellen en moeilijk te maken.
De heer Segers heeft het woord.
Het verwondert ons ook dat de heer Van Eyken het belang van de omzendbrieven Peeters en Martens heeft begrepen. Het is inderdaad een beetje een laattijdige bedenking die hij maakt.
Ik wou een bijkomende vraag stellen over de vraag die de heer Van Eyken heeft gesteld over hoe dit zal worden overgemaakt aan de faciliteitengemeenten. Als ik het goed begrepen heb, zal er nu ook een bepaalde vorm van registratie moeten zijn. Minister, hoe strookt dat met de algemene bedenking van administratieve vereenvoudiging, planlastverlaging voor lokale besturen en vooral ook met de standpunten van de vorige Vlaamse regeringen, waarbij het bijhouden van taalregisters als een apart item werd beschouwd en eigenlijk als een onmogelijke zaak werd beschouwd?
Minister Homans heeft het woord.
Mijnheer Van Eyken, zoals u weet, heeft de algemene vergadering van de Raad van State met zijn arresten van 20 juni 2014 een uitspraak gedaan over de beroepen die de aangewezen burgemeesters van Kraainem, Linkebeek en Wezembeek-Oppem hadden ingesteld tegen de beslissing van de Vlaamse Regering houdende hun niet-benoeming. Het ging om de beslissing tot niet-benoeming van mevrouw Caprasse, die teniet werd gedaan; het beroep van de heer Thiéry inzake zijn niet-benoeming, dat werd verworpen; het beroep van de heer van Hoobrouck, dat werd verworpen bij gebrek aan belang. Met deze arresten heeft de Raad van State een einde gemaakt aan deze drie concrete betwistingen inzake de benoeming van de kandidaat-burgemeesters van de gemeenten.
Op het vlak van de toepassing van de taalwetgeving zijn deze arresten voldoende duidelijk. De drie gemeenten waarop deze arresten betrekking hebben, behoren tot het eentalig Nederlands taalgebied. Er moet voorrang worden gegeven aan de status van het Nederlands in deze gemeenten. Aan de particulieren, inwoners van deze gemeenten, moeten hun rechten inzake faciliteiten worden gewaarborgd; zij kunnen aan het gemeentebestuur de toepassing van die rechten vragen. Zoals het in een rechtsstaat betaamt, zal de Vlaamse Regering zich aan de arresten houden.
Uw vraag naar een omzendbrief van de Vlaamse Regering aan de faciliteitengemeenten om toelichting te geven bij de toepassing van de taalwetgeving, verwondert mij enigszins, gelet op de houding die sommige bestuurders in het verleden hebben aangenomen ten aanzien van de omzendbrieven van de Vlaamse Regering. Ik acht het uitvaardigen van een bijkomende algemene richtlijn dan ook niet aangewezen. De arresten van de Raad van State zijn voldoende duidelijk. Ik zal naar aanleiding van concrete situaties desgevallend de nodige maatregelen nemen.
De heer Van Eyken heeft het woord.
Minister, ik blijf een beetje op mijn honger. Vroeger was de regel van de omzendbrieven dat men het iedere keer moest vragen, maar het arrest zegt duidelijk dat men het maar één keer om de vier jaar moet vragen. Dat is duidelijk. Ik zeg niet dat de Franstaligen daarmee tevreden zijn, maar het is een stap in de goede richting.
Minister, u zegt dat u geen richtlijnen zult geven. Ik hoop dan dat elke gemeente het zal toepassen naar eer en geweten en dat ze daarin niet zullen worden belemmerd. Er zal dan een bijzonder register moeten worden bijgehouden waarin de taalaanhorigheid wordt bijgehouden.
U hebt niet geantwoord op mijn vraag wat er zal gebeuren met de onroerende voorheffing. Dat gebeurt door de Vlaamse Gemeenschap. Zullen de Franstaligen ook moeten aangeven dat ze hun aanslagbiljet onroerende voorheffing in het Frans willen? Als dat dan na vier jaar weer herhaald moet worden, tot daaraan toe, maar zo blijf je wel in de geest van het arrest.
Er wordt hier gesproken over de zes, maar wat gebeurt er bijvoorbeeld met Voeren? Die gemeenten vallen onder dezelfde regel. Het arrest velt een oordeel over de omzendbrieven. Die zijn daar ook van toepassing. Zullen in Voeren dan dezelfde regels worden toegepast? Volgens mij is dat volstrekt normaal, en dat kun je ook afleiden uit de arresten.
De heer Doomst heeft het woord.
Ter informatie, mijnheer Van Eyken: 95 procent van de mensen die een aanslagbiljet krijgen, maakt daar geen gebruik van. Jaar na jaar neemt het aantal Franstaligen dat dat vraagt, af. Dat is het bewijs dat de geest van de omzendbrief duidelijk wordt aan de bevolking. Mensen beseffen dat faciliteiten echte faciliteiten zijn.
De heer Segers heeft het woord.
Ik verwijs naar een vraag van collega Mark Demesmaeker uit de vorige legislatuur. Hij heeft toen die cijfers opgevraagd, zowel van de fiscale documenten als van oproepingsbrieven voor verkiezingen. Er is weliswaar een gevoelig verschil tussen beide, maar het gaat inderdaad om zeer belachelijke cijfers. Dus waar maken we ons eigenlijk nog zorgen over?
Minister Homans heeft het woord.
Ik wens niets toe te voegen aan mijn antwoord van daarnet. Ik denk dat ik voldoende en gepast geantwoord heb.
De heer Van Eyken heeft het woord.
Minister, u laat alles in het midden. Al waren het maar honderd of vijfhonderd inwoners die hun rechten willen uitoefenen, het arrest is voor hen van toepassing. Laat ons dan toch duidelijk zijn dat die mensen het automatisch zullen krijgen gedurende de vier jaar nadat ze een verklaring hebben afgelegd dat ze hun documenten in het Frans willen.
Het probleem zal zich vooral voordoen bij de oproepingsbrieven voor de verkiezingen. Als er een register zou zijn, zou het duidelijk zijn wie zijn oproepingsbrief in het Frans wil en wie hem in het Nederlands wil.
De vraag om uitleg is afgehandeld.