Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Caron heeft het woord.
Voorzitter, het nieuwe Kunstendecreet, dat door een aantal aanwezigen, waaronder ikzelf, is ingediend, bepaalt dat de beoordelingscommissies uit een brede pool van mensen worden samengesteld. Op de website van het Agentschap Kunsten en Erfgoed staat hierover het een en het ander te lezen.
De specifieke beoordelingscommissies zullen op basis van disciplines en in functies van de aanvragende organisaties uit die pool worden samengesteld. Dit wordt verder bepaald in een uitvoeringsbesluit en eventueel ook in een ministerieel besluit.
Alvorens ik hier verder op inga, wil ik opmerken dat beoordelingscommissies in een decreet als het Kunstendecreet een cruciale positie innemen. Het gaat om de kwalitatieve beoordeling van kunsten. De politiek doet dat liever niet zelf. Dit wordt op een armlengte geplaatst. Het is steeds moeilijk te oordelen wat goed of minder goed is. Er moet worden geoordeeld wat in een hogere divisie speelt, wat in een lagere divisie speelt en wat helemaal niet moet worden gesubsidieerd. Om die reden is voor een beoordeling op afstand gekozen. Dit is noodzakelijk om hier secuur mee om te gaan. Het is duidelijk dat de randvoorwaarden moeten worden bepaald op een manier die ons vanuit een beleidsdenken de beste oplossing biedt. Het moet een oplossing zijn waarmee wij en het kunstenveld het verst komen.
Ik ben ongerust. De mensen die het decreet kennen, zijn niet altijd op de hoogte van wat in uitvoeringsbesluiten of in ministeriële besluiten staat. Ik volg de stukken van de Vlaamse Regering op, maar de preciseringen in het uitvoeringsbesluit volstaan niet om me op weg te helpen.
Daarnaast word ik door een aantal actoren op het veld, zowel leden van de bestaande beoordelingscommissies als organisaties, aan de mouw getrokken. Die mensen zijn enigszins ongerust. Ik wil hier dan ook niet enkel om verduidelijking vragen, ik wil tevens mijn mening geven over de kwaliteit van de beoordelingen zelf. Die beoordelingen moeten immers op een heel hoog niveau staan.
Het is mogelijk dat ik me vergis, maar ik heb vernomen dat het voor de beoordelingscommissies niet langer noodzakelijk zou zijn samen te komen om de dossiers te beoordelen. De leden van een beoordelingscommissie zouden langs digitale weg een advies over de aanvragen kunnen geven. Als een commissie uit zes leden bestaat en die leden voeren in een computersysteem zesmaal een positieve beoordeling in, zou de commissie niet meer moeten samenkomen. Ik weet niet of het om unanieme beslissingen of om meerderheidsbeslissingen gaat. Hoe dan ook baren dergelijke situaties me ernstige zorgen.
Onze ervaringen met de eerste jaren van de werking van het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF) leren ons dat dit geen zorgeloze zaak is. De mensen die wetenschappelijke onderzoeksdossiers moeten beoordelen, kennen de realiteit ongetwijfeld. Deze aanpak is heel delicaat. In tegenstelling tot het wetenschappelijk onderzoek geldt hier net het intersubjectieve aspect. Dat is het moeilijke bij de beoordeling van kunsten. Het gaat niet om kilometers asfalt of om de verzameling van statistische informatie. Het gaat om de kwaliteitsbeoordeling van kunst. Het is maar de vraag of er iets in het leven moeilijker is.
Ik pleit dan ook voor een grote mate van fysieke aanwezigheid. Volgens mij moeten de commissies zo veel mogelijk fysiek samenkomen om ervaringen en meningen uit te wisselen. Vaak leidt de uitwisseling van meningen tot een gedragen consensus. Het kan ook dat iemand vanwege een gesprek over een dossier van mening verandert. Ik heb dat als lid van een commissie zelf ervaren. De commissieleden kunnen op deze manier andere inzichten verwerven. Het lijkt me logisch dat de dialoog en de uitwisseling van informatie tussen experts belangrijk is. Dit is niet enkel nuttig om inzicht te krijgen in de zeer goede dossiers.
Een beoordeling is vaak ook gebaseerd op prospectieverslagen en op de ervaring en de kennis van de commissieleden. Continuïteit en prospectie zijn nuttig om tot een goed oordeel te komen. Een toekomstgericht dossier van een theatergezelschap kan niet worden beoordeeld door mensen die in het verleden nooit een theaterstuk van dat gezelschap hebben gezien, zelfs al hebben ze de beste prospectieverslagen en alle recensies in de kranten gelezen.
Dit is in zekere zin een nefralgisch punt. Om goed te kunnen oordelen, is het nuttig het werk van de betrokken organisaties over een langere periode te beoordelen. Het spectrum van de commissieleden moet een aantal jaren in het verleden bestrijken. Ze moeten, bij wijze van spreken, niet enkel het dossier in verband met morgen bekijken, maar ook naar gisteren en eergisteren kijken.
Dat vind ik een fundamentele bouwsteen voor die beoordeling. Minister, hoe ver staat het met de concrete organisatie van de beoordeling? Hoe zullen de beoordelingscommissies worden samengesteld? Welke functies worden met welke disciplines gecombineerd? Hoe zit het met de samenstelling van de pool? Mag ik ervan uitgaan dat elke beoordelingscommissie alle haar toegewezen dossiers ‘bespreekt’ en niet enkel digitaal met een positief of negatief advies markeert, tijdens een reguliere vergadering van de beoordelingscommissie? Worden deze aspecten geregeld in een ministerieel besluit? Is dat reeds opgemaakt? Kan ik een stand van zaken krijgen? Belangrijk daarbij is de rol van de adviescommissie Kunsten, die u een tiental dagen geleden hebt samengesteld. Welke is die rol?
Mevrouw Segers heeft het woord.
Ik had nog niet vernomen dat het de bedoeling zou zijn dat de pool van beoordelaars in het kader van de beoordeling van dossiers effectief niet meer zou samenkomen indien er alleen maar positieve beoordelingen zijn. Als dat zo is, dan deel ik wel de bezorgdheid van collega Caron.
De idee van de pool is ontstaan toen ik zelf voorzitter was van de adviescommissie. Het is een hele goede zaak dat we daar naartoe gaan, want de interne dynamieken binnen de beoordelingscommissies is een heel curieus ding. Iedereen die in vergaderingen zit, weet dat bepaalde richtingen worden genomen op basis van de stem van de ene of de andere. De onafhankelijke beoordeling eerst door die pool, is een heel goede zaak. Maar ik vind het ook absoluut nodig dat de beoordelaars bij elkaar komen, niet alleen vanwege de reden die de heer Caron aangeeft, maar ook vanwege het feit dat de beoordeling van de dossiers niet alleen gebeurt op basis van de intrinsieke kwaliteiten van de dossiers die de organisaties indienen, maar ook op basis van de landschapstekeningen die worden gemaakt. Je moet er bij de beoordeling eigenlijk ook rekening mee houden dat de diversiteit in de landschapstekening voldoende is afgedekt. Dat is een tweede keuze die moet worden gemaakt, na de beoordeling van de intrinsieke kwaliteiten van de dossiers. Alleen al daarom moet er op een gegeven moment worden samengekomen.
Ik beoordeel vaak wetenschappelijke dossiers voor Nederland en Frankrijk. Daar worden dossiers die door iedereen als A geklasseerd worden, niet meer besproken, maar dat is een heel ander gegeven, want in wetenschap en fundamenteel onderzoek moet je die landschapstekening niet maken en moet je niet voor die spreiding op het veld zorgen. Ik ga er absoluut mee akkoord dat het belangrijk is dat er over alle dossiers wordt samengekomen nadat de intrinsieke kwaliteitsbeoordeling is gebeurd.
De heer Meremans heeft het woord.
We hebben vorige legislatuur het voorstel van het Kunstendecreet samen ingediend. Ik kan me aansluiten bij de vraag naar de stand van zaken van de heer Caron. De prospectie, landschap en het veldwerk kennen, staat ook in het Kunstendecreet ingeschreven. Het criterium wordt daarin vermeld. Het staat ook apart vermeld in de memorie van toelichting. Het is er dus wel ingebakken. Wij hebben een aantal zaken zien passeren, ook bij het Agentschap Kunsten en Erfgoed. Hoe gaan we daarmee verder? Wat is de stand van zaken?
Wat betreft de pool van beoordelaars kan ik de bekommernis begrijpen over het feit dat men van op afstand of digitaal gaat beoordelen. Als die visie en die landschapstekening er is en als we die hebben besproken, kan ik me inbeelden dat men in het begin zich daarover zal moeten zetten, maar zodra die zaken lopen, heb ik er niet echt een probleem mee dat die mensen dat vanop afstand bekijken als er zich geen problemen voordoen, zeker in het kader van de planlast of wat dan ook. Ik ga ervan uit dat die beoordelaars genoeg expertise en veldwerkkennis hebben om daar verstandig mee aan de slag te gaan. Ik ben dus niet zo bezorgd als de collega hier net zei.
Langs de andere kant willen we ook wel de stand van zaken kennen in verband met de oprichting van die beoordelingscommissies en die pool.
Minister, ik kan me aansluiten bij een aantal vragen en bedenkingen die hier worden geformuleerd. Tijdens de bespreking van de beleidsnota ben ik er ook kort op ingegaan. We zien een aantal dingen verschijnen. Hoever staan we? Ik denk dat de beoordelingscommissies zeer cruciaal zijn in de realisatie van het Kunstendecreet zoals we het hebben geschreven. Ik deel wel de bekommernissen die er op dit moment leven. Ik kijk uit naar uw antwoord.
Minister Gatz heeft het woord.
De administratie is momenteel volop bezig met het uitwerken van de concrete organisatie en doet dit, zoals voorzien in de regelgeving, in samenwerking met de nieuw aangestelde adviescommissie. Bij deze operationalisering zal men zich de komende maanden over volgende kwesties buigen. Men zal het hebben over de profielen van en de vereisten voor de pool van beoordelaars. Men zal het hebben over de profielen van en de vereisten voor de voorzitters. Men zal bekijken hoe groot het aantal voorzitters moet zijn, hoe ze toegewezen worden, gelinkt aan disciplines of niet. Men zal de wijze van samenstellen van tijdelijke commissies en bijhorende clustering van aanvraagdossiers bekijken. Men zal de organisatie van werkbezoeken en prospectie in goede banen leiden. Daarnaast zal men de toepassing van Online Indienen van Adviezen (OLIAD), waarmee de huidige beoordelingscommissies vanaf de beoordelingsronde van december al aan de slag gaan, regelen. Ik kom daar zo dadelijk op terug, want dat was een belangrijk politiek element in de vraag.
De oproep tot kandidaatstelling voor de pool van beoordelaars wordt in de eerste helft van december gelanceerd. Geïnteresseerden kunnen zich kandidaat stellen tot 28 februari 2015. In de loop van de maand maart zal de administratie de kandidaten screenen. Ze gebruikt daar een format voor, opgemaakt op basis van de vereisten die het decreet stelt. Op 1 april overhandigt de administratie mij een voorstel dat een indicatieve lijst bevat met geschikte kandidaten. Ik zal het voorstel tot ministerieel besluit als mededeling voorleggen op de ministerraad en ten laatste op de eerste vrijdag na 1 mei 2015, dus op 8 mei, ondertekenen. Het mandaat van de beoordelaars start op 1 juni 2015.
Het ontwerp van oproep tot kandidaatstelling is bijna klaar. Daar zal onder meer in aangegeven worden voor welke functies men zich kandidaat kan stellen en voor welke disciplines. Er zal de nodige aandacht zijn om de raakpunten met sectoren die niet onmiddellijk in het Kunstendecreet zitten, voldoende af te dekken. Er zal ook nog een infosessie zijn op 18 januari. Herinnert u dat de kandidaatstelling uiterlijk moet gebeuren op 28 februari. Daar zal men mensen die zich kandidaat willen stellen, nog bijkomend kunnen inlichten en mogelijk nog een beetje vormen. Er zal duidelijkheid gebracht worden over wat de verantwoordelijkheden en de taken zijn van de leden en welk profiel men verwacht. Het aanbod dat vanuit de Vlaamse Gemeenschap ten aanzien van vergoedingen kan worden gedaan, zal ook precies meegedeeld worden, alsook wat de timing en de werkdruk van een en ander is, want die is op sommige momenten niet min. Er wordt ook heel concreet gezegd hoe men zich kandidaat kan stellen. Dat zal gebeuren op www.iedereenkanzetelen.be. Daarnaast zal er ook een vraagbaak zijn, namelijk een persoon die alle vragen hierover kan beantwoorden zodat alles in goede banen kan worden geleid.
U weet dat het goede parlementaire werk dat daarover op het einde van vorige legislatuur is gedaan, nu tot een zeer strakke timing leidt. 1 januari 2017 lijkt eindeloos ver van hier, maar we hebben nu samen met de administratie de microtiming uitgewerkt. Het is zeker haalbaar, maar elk radertje zet een ander radertje in werking. Dat zal de druk op zowel de commissies als de administratie, en uiteindelijk ook op het kabinet, voldoende opvoeren.
De geruchten die u hebben bereikt – mensen leven nu eenmaal van geruchten, ik ontkom daar ook niet aan, wij leven van misverstanden – over het al dan niet samenkomen van de beoordelingscommissie zijn wellicht gebaseerd op een misverstand. In de toekomst zal er immers gebruik worden gemaakt van OLIAD, een online applicatie waarmee de verschillende commissieleden hun insteek per beoordelingscriterium voor alle dossiers kunnen ingeven. Het is precies dankzij deze tool dat we de intersubjectiviteit optimaler kunnen organiseren.
Op dit ogenblik leveren de commissieleden ook dergelijke zogenaamde insteken voor de bespreking aan, maar dat gebeurt per e-mail, meer verspreid en verbrokkeld. Dit staat echter volledig los van het al dan niet in dialoog gaan over de subsidieaanvragen. Een bespreking van de dossiers vormt nog steeds een belangrijk, of eventueel het belangrijkste, onderdeel van het beoordelingsproces. Alleen zal men op het ogenblik van de bespreking beschikken over uniforme insteken van alle commissieleden. Na de bespreking wordt een advies opgesteld op basis van de insteken en de input uit de commissievergadering.
Ik deel volledig de mening van mevrouw Segers dat niet enkel de intrinsieke kwaliteit moet worden beoordeeld en dat het een slecht idee zou zijn dat men dat alleen digitaal zou kunnen doen, quod non. De complexiteit van de oefening voor de toekomstige commissies zal nog worden verhoogd door de landschapstekening. Dat zal alleen maar door een fysieke samenkomst beantwoord kunnen worden.
Een en ander zal worden geregeld per ministerieel besluit. Dit wordt momenteel voorbereid door de administratie. De methode en de procedure die door de administratie zullen worden gehanteerd voor de aanduiding van commissies, zullen hierin bepaald worden. Zoals hierboven reeds gesteld, is dit een van de vele elementen in de kwaliteitsbeoordeling waarvoor ik advies zal inwinnen bij de adviescommissie Kunsten.
De heer Caron heeft het woord.
Minister, dank u wel. Ik ben blij dat u de aanvullende informatie geeft. Het stelt me in grote mate gerust. Laat het duidelijk zijn: ik heb niets tegen online toepassingen of tegen efficiëntieverhogingen. Als het materiaal er is en je gaat dan vergaderen, ben je meestal efficiënter bezig. In die zin kan ik daar goed mee leven. Mijn enige bekommernis is dat het proces van voortschrijdend inzicht dat aan de grond ligt van een eindadvies van een commissie, op die manier gevoed wordt. Wat dat betreft, hebt u mij gerustgesteld.
Verder kijk ik uit naar de werkwijze. Wij weten ook dat de timing zeer krap is en dat er, gelet op de complexiteit, niet veel tijd te verliezen is.
Het enige wat ik nog wil inbrengen, is het volgende. Ik kan er ook niet aan doen dat er geruchten zijn. Hugo Claus heeft er voor een deel zijn boterham aan verdiend, en het weze hem en zijn nazaten gegund. Maar het is ook onze rol als volksvertegenwoordigers om die geruchten op te pikken en te toetsen aan het politieke beleidsniveau.
De relatie tot de landschapstekening zal worden meegegeven. Nog belangrijker is de wijze waarop u, minister, die elementen in uw visienota zult verwerken. De procedure hebt u uitgelegd. Het is een raster, of platform zo u wil, waarop de adviezen worden gebouwd. Dat was vroeger een moeilijk punt. Dat ontbrak in het systeem. Nu verdichten we: decreet, uitvoeringsbesluit, maar ook een visienota bij een ronde. Dan krijg je een individuele dossierbehandeling en een beoordeling die gebouwd is op de voorgaande bouwstenen. Ik denk dat we daar een goed traject mee volgen. Ik ben in elk geval dankbaar voor het antwoord en voor de keuze van de weg die men volgt.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Ook ik ben blij met dit antwoord, maar ik wil een problematiek opwerpen die mij nu te binnen schiet en waarvan ik denk dat u uw kandidaten zult moeten verwittigen. Zelf werd ik wegens mijn lidmaatschap van de adviescommissie Kunsten, wat mij een onkostenvergoeding opleverde van ongeveer 60 euro per zitting, vaak voor een hele dag, door het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ) verplicht om zelfstandige in bijberoep te worden. Dat was absoluut niet mijn bedoeling.
Ik heb toen al het mogelijke gedaan om te bewijzen dat ik geen zelfstandige ben en dat het deel is van mijn opdracht als professor om aan maatschappelijke dienstverlening te doen. Dat heeft echter niet gebaat. Ik heb dat toen laten weten aan minister Schauvliege, maar zij heeft daar niets aan kunnen doen. De leden moeten dat weten, of er moet een oplossing voor worden gevonden. Als mensen dat weten, zullen ze niet bereid zijn om dat te doen.
Minister Gatz heeft het woord.
Mevrouw Segers, ik dank u voor uw bijkomende informatie. Het minste dat we inderdaad moeten doen, is dit vooraf aan de kandidaat-leden melden. We moeten ook proberen daar een oplossing voor te vinden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.