Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Minister-president, op 3 juli 2013 hebben we in dit parlement het nieuwe decreet Onroerend Erfgoed goedgekeurd. Tijdens de voorafgaande besprekingen, ook bij de hoorzittingen en naar aanleiding van de resolutie die voordien was goedgekeurd in het parlement, was een van de discussiepunten de verhouding met particuliere eigenaars en of en wanneer die in de procedure van inventarisatie of van bescherming formeel moesten worden betrokken.
Het is essentieel dat het draagvlak voor onroerend erfgoed bij eigenaars en potentiële investeerders in Vlaanderen gevrijwaard blijft. We moeten er natuurlijk ook voor zorgen dat formele proceduremomenten een eventuele noodbescherming niet onmogelijk maken. Dat is niet altijd een gemakkelijk evenwicht.
In het verleden werden topmonumenten gered van de sloophamer dankzij het snelle optreden van de administratie en de bevoegde minister. Tegelijkertijd kunnen noodbeschermingen of ad-hocbeschermingen wel degelijk een grote impact hebben op de plannen van particuliere investeerders. Wie een beschermd monument koopt, weet waar hij of zij aan toe is en kan al dan niet wachten op mogelijke subsidies. Wie een niet-beschermd gebouw koopt, ook al staat het op de inventarisatie, veronderstelt niet in aanmerking te komen voor subsidies en dus geen zware voorwaarden opgelegd te krijgen. Toch zien we in sommige dossiers dat uw administratie nogal eens de neiging heeft om beschermingsdossiers op te stellen op het moment dat een pand van eigenaar wisselt. Eigenlijk is dat niet helemaal correct. We hebben in het decreet bewust ruimte gelaten voor noodbeschermingen, maar dan moet het wel gaan over absolute topmonumenten die zwaar bedreigd zijn.
Idealiter zouden op termijn ad-hocbeschermingen moeten stoppen en zou wat echt waardevol en belangrijk is, vanzelfsprekend beschermd moeten worden. We horen nu verhalen van nieuwe eigenaars die na een aankoop geconfronteerd worden met allerlei opmerkingen van uw administratie met een grote vaak financiële impact. Terecht, want zowel voor niet-beschermde monumenten als voor gebouwen en objecten die op de inventaris staan, kan uw administratie zeker adviezen geven.
Dankzij haar grote inventarisatie-inspanningen kent uw administratie intussen bijna elk waardevol object van Vlaanderen van binnen en van buiten. Uw ambtenaren moeten die waardevolle adviezen kunnen geven aan eigenaars die deze erfgoedexpertise niet hebben. Maar investeerders schrikken wel als ze maanden na hun aankoop plots geconfronteerd worden met beschermingsplannen, zeker als die investeerders bewust voor een mooi en indrukwekkend pand hebben gekozen.
Minister, op welke manier houdt u bij ad-hocbeschermingen rekening met de gevoeligheden en standpunten van eigenaars en gebruikers van onroerend erfgoed?
Als een pand verkocht wordt waarbij een bescherming voorbereid wordt, hoe kunnen we potentiële kopers dan goed informeren zonder nieuwe formalistische informatieplichten in te voeren?
Bent u het eens met de stelling dat een gezond en vertrouwenwekkend investeringsklimaat in Vlaanderen gevrijwaard moet blijven en dat alle Vlaamse administraties, inclusief de uwe, daaraan moeten meewerken?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Bij de opmaak van een beschermingsdossier wordt voor woningen of gebouwen, behalve in uitzonderlijke gevallen, altijd contact opgenomen met de eigenaar en/of gebruiker van het gebouw. Uitzonderlijke gevallen zijn gevallen waarin het risico bestaat op sloop, schade of vernietiging. Dat contact gebeurt altijd vooraf. De bedoeling is om de eigenaar en/of gebruiker alle nuttige informatie te geven en om de erfgoedmensen zicht te geven op de erfgoedwaarde van het volledige gebouw. Het gaat dan over binnen- en buitenkant van het gebouw.
U kent het nieuwe decreet op het onroerend erfgoed. De eigenaar maar ook elke andere burger krijgt formeel inspraak, op drie mogelijke manieren. De burger kan een bezwaarschrift indienen of opmerkingen formuleren bij de bescherming. Dat kan tussen de bescherming en de definitieve bescherming tijdens het openbaar onderzoek dat de gemeente organiseert. De eigenaar kan gehoord worden als zij of hij daarom verzoekt. Het is de bedoeling een procedure uit te werken waarbij de betrokkenen erop worden gewezen dat zij recht hebben om een bezwaarschrift in te dienen en om gehoord te worden indien zij dat wensen.
Tijdens het openbaar onderzoek kan de gemeente een hoorzitting organiseren. Tijdens die hoorzitting zal het agentschap het dossier toelichten en antwoord geven op alle vragen en opmerkingen.
Ongeveer een kwart van de aanvragen voor een ad-hocbescherming zijn vragen die uitgaan van de eigenaars zelf. Een eigenaar die bescherming vraagt, dient zelf geen bezwaar in. Ongeveer de helft van de aanvragen voor een ad-hocbescherming is het gevolg van vragen van lokale besturen of van verenigingen. Een kwart wordt gesignaleerd door het agentschap. Van de ongeveer 250 aanvragen voor een ad-hocbescherming per jaar wordt er een 30-tal uitgewerkt tot een beschermingsdossier.
Ik begrijp dat het voor een potentiële koper niet aangenaam is dat hij of zij na de aankoop of tijdens het maken van plannen geconfronteerd wordt met een bescherming en dat hij of zij daar dus geen rekening mee kon houden bij het maken van plannen.
Maar ik wil er ook op wijzen – u weet dat ik de verdediger ben van erfgoed, net als u – dat een bescherming ook veel positieve effecten heeft. Een bescherming kan afwijkingen van sommige stedenbouwkundige voorschriften toelaten. Het bouwvolume mag afwijken van de norm. Er zijn afwijkingen op de EPB-regelgeving (energy performance of buildings) mogelijk en er zijn bestemmingswijzigingen mogelijk. En dan heb ik het nog niet over de premies, 40 procent voor privé-eigenaars, 60 procent voor ZEN-erfgoed (zonder economisch nut) en onderwijs, 80 procent voor open erfgoed en monumenten voor de erkende eredienst.
Na de aankoop te weten komen – dat ben ik met u eens – dat een bescherming wordt voorbereid, is niet aangenaam, als er contacten zijn geweest tussen de verkoper en mijn administratie en de koper deze informatie niet heeft gekregen. Ik ga ervan uit dat zeker een stad of gemeente, als die op de hoogte is van dergelijke plannen of a fortiori zelf het initiatief heeft genomen om een onderzoek te laten instellen, wanneer iemand inlichtingen vraagt over een pand, dat meedeelt. Ik vind dat normaal. Ik vind het zelfs foutief als een overheidsbestuur dat niet zou doen.
Ik heb ook vragen bij een particuliere verkoper die op de hoogte is van een potentiële bescherming of er eventueel zelf het initiatief voor heeft genomen en de kandidaat-koper daarvan niet op de hoogte brengt. U kent begrippen als precontractuele en contractuele aansprakelijkheid. Notarissen hebben een aansprakelijkheid, immobiliënverkopers hebben ook verplichtingen om bepaalde zaken mee te delen. Nu, dat speelt zich af in de individuele privésfeer, daar hebben wij geen oordeel over te vellen, wanneer het tot een conflict komt.
Nu is het altijd zo, behalve in noodsituaties als dreigende sloop of als er dringend moet worden opgetreden, dat het agentschap contact opneemt. Je kunt er dus van uitgaan dat de eigenaar en/of zijn architect op de hoogte is. Als je in dat stadium overgaat tot een verkoop, vind ik het normaal dat je de koper daarvan op de hoogte brengt. Dat lijkt me te behoren tot de informatieplicht die je hebt als verkoper. Het is ook zo dat veel kopers naar de gemeente gaan en informatie inwinnen over de stedenbouwkundige voorschriften voor ze een compromis sluiten. Zo komen ze op de bevoegde diensten terecht. Als de gemeente daarvan op de hoogte is, lijkt het mij een verplichting voor de gemeente om de informatie die ze daaromtrent heeft, ook ter beschikking te stellen.
Ik ben het uiteraard eens met uw stelling dat administraties moeten meewerken aan een vertrouwenwekkend investeringsklimaat. Dat is een van de hoofdlijnen van het regeerakkoord: een vertrouwensrelatie met het leven in Vlaanderen, op alle vlakken. Daar zien we allemaal de noodzaak van in. We maken er ook hard werk van met de nieuwe regering.
Zeer specifiek hebben we met betrekking tot Onroerend Erfgoed de bepaling opgenomen in het regeerakkoord dat er “een cultuurveranderingstraject voor het agentschap Onroerend Erfgoed” moet komen. Ik heb al eerder gezegd dat niet alles zwart of wit is. Er zijn buitendiensten waarover ik heel goede commentaar hoor, met een heel hoge tevredenheidsgraad. Maar er zijn ook buitendiensten, jammer genoeg vaak dezelfde, waarover opmerkingen worden geformuleerd.
De administrateur-generaal is hier. Ik kan zeggen dat zij zelf heel hard werk maakt van die cultuuromslag naar een administratie Onroerend Erfgoed die mee oplossingen zoekt, die mee aan tafel zit, zeker in het licht van het beleid van herbestemming dat ik al jaren voer. Daar moet je heel consequent in zijn. Je kunt niet zeggen dat het zeer goed is dat beschermde panden worden herbestemd als hotel, kantoor, handelspand, woonhuis of eender welke publieke functie, maar op de rem gaan staan als het gaat over de aanpassingen die nodig zijn voor die herbestemming. Dat kan gaan om toegankelijkheid, een lift, isolerende maatregelen.
Ik steek het niet weg. Er was een harde kern van buitendiensten die vond dat elke centimeter van het gebouw er na de restauratie opnieuw identiek hetzelfde moest uitzien als tweehonderd jaar geleden. Maar dan kun je niet een dergelijk beleid voeren. Dan kun je niet zeggen dat we trots zijn op ons patrimonium en de beste manier om het te bewaren is het een nieuwe bestemming geven. Je moet er op een bepaalde manier coulant in zijn, maar binnen de regels natuurlijk. Ik pleit er niet voor dat alles moet kunnen. Het karakter van het monument moet natuurlijk blijven. Het mag niet worden vernietigd of gesloopt.
Er moet een oplossingsgerichte cultuur zijn. Ik herhaal altijd dat er twee verschillende manieren zijn. Je kunt het dossier teruggooien met een negatief advies, of je kunt met alle betrokkenen aan tafel gaan zitten en kijken wat mogelijk is. Dat is de cultuuromslag die we willen bereiken. Die moeten we uiteraard bereiken met heel de Vlaamse administratie, maar we vonden het nodig om in het regeerakkoord een aparte bepaling in te schrijven met betrekking tot deze piste.
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Ik wil u uitdrukkelijk danken voor het antwoord, minister-president. U hebt gelijk. Een harmonieuze verstandhouding tussen eigenaars van al dan niet beschermd erfgoed, uw administratie en ook de gemeentelijke administraties is belangrijk voor het behoud van ons onroerend erfgoed. Dat men daarbij ook voor een deel rekening moet houden met moderne noden, lijkt me een heel goede piste, om het “cultuurveranderingstraject” – zoals u het noemt en het in het regeerakkoord staat – stilaan ingang te doen vinden.
Het blijft een probleem dat je nooit volledig kunt oplossen. Als een pand van eigenaar verandert en er blijkt na een bouwaanvraag dat er zaken te bespreken zijn, komt dat onvermijdelijk als een slag in het gezicht van die nieuwe eigenaar, die maanden vertraging oploopt en hogere kosten riskeert.
Toch is het goed om met de gemeentebesturen de komende jaren nog wat harder te werken aan de inventaris. Uw diensten maken de inventaris op Vlaams niveau voor verschillende gebieden en steden. Eigenlijk zouden steden en gemeenten daarmee nog meer aan de slag kunnen gaan. Daar is niet echt een cultuuromslag nodig, wel wat meer werk. Uit uw lange lijst van objecten die op de inventaris staan, kunnen ze de beschermenswaardige objecten vanuit stedelijk oogpunt er meer en meer uit filteren, zodat uw administratie van de gemeente de lijst krijgt waarop voort kan worden gewerkt. U kunt dat dan nog aanvullen. Het is misschien wat kritisch, maar er zou meer proactief kunnen worden gewerkt door de gemeentebesturen. De kritiek gaat niet enkel uit naar uw administratie: er is zowel op gemeentelijk als Vlaams vlak nog werk aan de winkel.
Mevrouw Brouwers, ik zal geen misbruik maken van uw uitspraken in de gemeenteraad van Leuven. (Gelach)
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Ik ga voorstellen dat alle steden en gemeenten erop worden gewezen dat zij nu al over informatie kunnen beschikken. Er zal natuurlijk een decreet tot stand komen, waarbij zij echt op de hoogte zullen zijn. Wij gaan er dan van uit dat zij, wanneer mensen komen informeren op het stadhuis, ervoor zorgen dat die informatie er ook is en wordt meegedeeld. Dat lijkt mij vanzelfsprekend, maar blijkbaar is dat niet altijd zo. Dus kunnen we misschien nu al zorgen voor een ‘wenk’ – ik vind niet dat we een omzendbrief moeten maken – via BinnenBand. We kunnen er ook op wijzen dat de komende regelgeving bepalingen bevat die geen enkel excuus meer laten om potentiële kopers die aan het loket komen nietsvermoedend weer te laten vertrekken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.