Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
Mevrouw Fournier heeft het woord.
Minister-president, mijn vraag gaat over een van de kerntaken van de Vlaamse overheid, namelijk het actief voeren van een gerichte Vlaamse economische diplomatie. Dagelijks wordt er ter ondersteuning van de Vlaamse economie actief aan economische diplomatie gedaan door het uitgebreide buitenlandse netwerk van Flanders Investment & Trade (F.I.T.). Alle contacten die worden gelegd in functie van het actief opsporen van opportuniteiten voor Vlaamse bedrijven, sectoren, clusters en strategische onderzoekscentra en in functie van het aantrekken van potentiële investeerders, zijn gericht op het versterken van het Vlaamse economisch weefsel en het creëren van tewerkstelling en welvaart in Vlaanderen.
In dat kader neemt de Vlaamse Regering onder meer deel aan prinselijke missies georganiseerd door het federale Agentschap voor Buitenlandse Handel (ABH). Ondernemers en ondernemersorganisaties als UNIZO en het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) benadrukken herhaaldelijk dat het belang van dergelijke missies, zij het van F.I.T., zij het van het ABH, niet mag worden onderschat.
Op de handelsmissies naar het buitenland sluiten Belgische bedrijven vaak nieuwe contracten af met buitenlandse partners. Voor een bepaalde groep kmo’s vormen die handelsmissies een belangrijk onderdeel van hun exportstrategie. Het zorgt ervoor dat men meer kan exporteren en zeker naar markten die anders gesloten blijven. Ondernemingen vinden het ook belangrijk dat er een lid van de koninklijke familie aanwezig is bij die handelsmissies. Het is gewoon een feit dat de koninklijke familie deuren opent die anders gesloten blijven, dat er gemakkelijker en ook op een hoger niveau contacten mogelijk zijn.
In het regeerakkoord lezen we dat de prinselijke zendingen aanvullend dienen te zijn aan de economische zendingen van F.I.T. en dat ze een meerwaarde moeten betekenen voor onze bedrijven. Het aantal zendingen met het ABH wordt, in deze optiek, gehalveerd tot twee per jaar.
Minister-president, kunt u uw reisschema voor het komende jaar weergeven? Welke economische zendingen van F.I.T. worden gepland en welke zendingen met het ABH? Deelt u de mening van de zelfstandigenorganisaties dat een prinselijke aanwezigheid een bewezen meerwaarde biedt aan een economische missie?
De heer Van Overmeire heeft het woord.
Collega’s, over het ABH heb ik in het verleden al veel opmerkingen gemaakt, en ik ben niet van plan om dat deze legislatuur anders te doen. Over dat agentschap valt natuurlijk wel wat te zeggen.
Het spreekt voor zich dat buitenlandse economische missies als dusdanig een belangrijk instrument zijn en zeer nuttig zijn. Daar gaat het dus niet over. Waar het wel over gaat, collega’s, is dat sinds het Lambermontakkoord de bevoegdheid is overgeheveld naar de gewesten. Daarom is in 1990 het Agence wallonne à l'Exportation et aux Investissements étrangers (AWEX) opgericht en het jaar daarop F.I.T. en Brussels Invest & Export.
Ongelukkigerwijze, collega’s, heeft men geen schoon schip gemaakt door de Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel (BDBH) op te doeken. Nee, men vond het nodig om een nieuwe structuur in het leven te roepen, het ABH, met drie opdrachten: gezamenlijke handelsmissies, documentatie verzamelen en – heel vaag – taken van gezamenlijk belang. Collega’s die hier al wat langer zijn, weten dat er minstens in deze commissie wat smalend is gedaan over die structuur. Er werd in termen over gesproken als “veredelde bezigheidstherapie voor de troonsopvolger” of “het reisbureau van de prins”, trouwens door collega’s van verschillende partijen.
Het is wel een bezigheidstherapie, collega’s, waarvoor een veertigtal mensen nodig zijn. Men heeft een maximumbezetting van vijftig. Momenteel zijn veertig mensen geëngageerd om de activiteiten te doen, waarover ook vandaag in de media wordt bericht.
Er is nog meer kritiek te geven. Het ABH is een structuur waaraan Vlaanderen proportioneel financieel veel meer bijdraagt dan de andere gewesten, maar Vlaanderen wordt helemaal niet vertegenwoordigd a rato van zijn financiële bijdrage, noch a rato van het aandeel van Vlaanderen in het geheel van de Belgische export.
Mevrouw Fournier, u hebt de charme van uw jeugdige leeftijd. U was er niet bij toen het hier in 2002 ter sprake kwam. Maar ook uw fractie heeft daar toen tegen gestemd. Niemand minder dan Luc Van den Brande zei op 8 mei 2007 in deze commissie, en ik citeer: “Het Agentschap voor Buitenlandse handel is in wezen een reliek van de voormalige BDBH. Bij het nut van de instelling kunnen inderdaad vraagtekens worden geplaatst. Ik zag meer heil in een centrale statistische gegevensbank ten dienste van de gewesten. Er zal uiteindelijk schoon schip moeten gemaakt worden.”
In deze commissie werd er bovendien ook van uitgegaan dat er soort uitdoofscenario was, dat de prins ooit wel eens koning zou worden en dat men dat agentschap zou laten uitdoven en opdoeken. Zo gebeurde het niet: de prins werd koning en de koning drong erop aan om erevoorzitter van het agentschap te blijven en de koning stuurde telkens, nu al voor de vierde keer, zijn zus mee op buitenlandse missie.
Laten we toch een beetje de koekjesdozenromantiek verlaten en onze eigen intelligentie niet onderschatten. Ik heb daarnet op tv de beelden gezien van de missie van 240 mensen die ergens voor een paar dagen neerstreken. Denkt u nu, in alle ernst, dat het feit dat 240 mensen ergens een paar dagen zijn, meteen als effect heeft dat er tientallen contracten uit de lucht vallen? Dat gelooft toch niemand. Wat er wel gebeurt, is dat men voor een aantal zaken die voorliggen of die bijna afgerond zijn, wacht tot de missie om de contracten te finaliseren. Wat er wel gebeurt, is dat er een aantal interessante contacten worden gelegd.
Opent de aanwezigheid van een lid van de koninklijke familie, deuren? Mocht dat zo zijn, dan zouden we een gigantisch concurrentievoordeel hebben op Duitsland, Frankrijk, Italië die helaas niet het voordeel van een vorstenhuis hebben dat blijkbaar extra deuren kan openen.
Als zou blijken dat de mensen van het huis van Saksen-Coburg de pincode hebben om extra deuren te openen, dan mogen ze die ook ten dienste stellen van de instellingen – en dat is de kern voor mij – die daarvoor bevoegd zijn. In januari 2004 werd in het Vlaams Parlement met een brede meerderheid een met redenen omklede motie goedgekeurd waarin de Vlaamse Regering werd gevraagd om de aanwezigheid van een lid van de koninklijke familie bij gewestelijke acties en zendingen die los staan van het agentschap te bevorderen, indien die aanwezigheid nuttig wordt geacht om Vlaanderen beter te positioneren.
Dat is de essentie van de zaak. Nu is er een versnippering, zijn er wrijvingen. Ik mag toch het standpunt van mijn fractie geven. We zullen meteen horen wat de minister-president erover denkt. (Opmerkingen van de heer Johan Verstreken)
Collega, u bent verbaasd. (Opmerkingen van de heer Johan Verstreken)
U bent niet verbaasd. Als de versnippering, de wrijvingen, de conflicten die zo vaak aan bod zijn geweest in het Vlaams Parlement en die contraproductief zijn en complete tijdverspilling zijn, mochten stoppen, dan zouden we een ongelooflijke stap vooruitzetten.
Minister-president, er is ook nog de rol die de federale overheid op dit terrein tracht te spelen. Ik heb daarover een vraag klaar die ik vandaag of morgen zal indienen en wellicht op een volgende commissievergadering aan bod zal komen.
Collega’s, laat ons proberen om het betoog beknopt te houden, en dit is geen opmerking specifiek aan de heer Van Overmeire.
Mevrouw Turan heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik vind het een zeer terechte vraag van mevrouw Fournier. Ik stel tot mijn grote verbazing al een eerste barst in de meerderheid vast. Ik ben benieuwd naar wat de minister-president zal antwoorden.
Ik heb vooral de Vlaamse kmo’s voor ogen, de draaiende motor van onze economie. We moeten alles doen om ze te ondersteunen. Het economisch beleid, intussen een bevoegdheid van minister Muyters, heeft daar heel veel maatregelen voor. Deze regering heeft in het regeerakkoord al verschillende zaken aangekondigd, evenals in het federale akkoord waar u ook tot de meerderheid behoort. We willen bedrijven ondersteunen en ik ben het daarmee eens tot op zekere hoogte, want het is heel belangrijk voor de kmo’s.
Vorige week voerden we een debat over de problematiek van de kredietverlening aan kmo’s. Het beleid, vooral de huidige meerderheid, luistert heel veel naar wat van UNIZO en het Vlaams netwerk van ondernemingen (Voka) komt. Ik stel tot mijn grote verbazing vast dat UNIZO en Voka niet alleen wat vraagtekens hebben. Als je de persartikels even leest: ‘UNIZO pikt halvering prinselijke handelsmissies niet’, die pikt dat niet en die pikt dat niet. Ik vraag me af waarom we nu niet naar UNIZO luisteren, want de huidige meerderheid doet dat altijd.
Wat ik nu vooral belangrijk vind, is dat UNIZO nu aankaart dat de bedrijven, vooral de kmo’s, dit onmiddellijk zullen voelen en zullen merken in hun cijfers. Minister-president, hoe denkt u dat te kunnen ondervangen met andere maatregelen? Hoe gaat u de halvering compenseren?
Er worden missies georganiseerd door de federale overheid, door de Vlaamse overheid en samenwerking is nodig, maar er zijn ook nog andere instanties die handelsmissies ondernemen. Ik denk bijvoorbeeld aan de laatste missie van de burgemeester van Antwerpen, de heer De Wever, die samen met de havenschepenen een handelsmissie naar Shanghai heeft gedaan. In hoever is er samenwerking mogelijk om te clusteren en samen te werken om voor onze eigen Vlaamse kmo’s het maximum uit de handelsmissie te halen?
Wat doen we met de decreten die we krijgen vanuit UNIZO en Voka? Hoe zult u proberen meer output te verkrijgen door samen te werken met de federale overheid, maar ook met de grote steden en de havens?
De heer Vanbesien heeft het woord.
Minister-president, ik heb een feitelijk juridische vraag voor u over het Agentschap voor Buitenlandse Handel. Heb ik het goed voor dat het een interfederaal agentschap is en dat het geen Belgisch federaal agentschap is? Als ik de tirade van mijn collega hoor, werkt het federaal niet en moet het door Vlaanderen gedaan worden. Maar als het om een interfederaal agentschap gaat, gaat het om de uitvoering door Vlaanderen van iets wat in dit parlement is beslist. Het is dan een kritiek op Vlaanderen en geen kritiek op België.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, ik begin met een antwoord te geven op de vraag van mevrouw Fournier met betrekking tot mijn reisschema voor het komende jaar. Het is een voorlopig reisschema voor economische zendingen en missies. Het ziet er als volgt uit. Op 22 oktober 2014, morgen, ga ik naar het salon international d’alimentations in Parijs. Van 26 tot 28 oktober is er een economische handelsmissie naar Singapore, georganiseerd door het Agentschap voor Buitenlandse Handel. Van 21 tot 24 januari 2015 is er de jaarvergadering van het Wereld Economisch Forum in Davos. Van 2 tot 5 maart 2015 is er het Mobile World Congres in Barcelona. Van 3 tot 10 oktober zijn er de Vlaamse dagen op de Wereldtentoonstelling in Milaan. In het tweede semester van 2015 – straks komt daar een vraag over – heb ik een principiële afspraak met collega Rutten om opnieuw een Vlaams-Nederlandse economische missie te doen. Het is een voorlopig schema dat nog moet worden aangevuld.
Mevrouw Fournier, u focust op de prinselijke aanwezigheid, terwijl het regeerakkoord met geen woord rept over de prinselijke aanwezigheid. Er is inderdaad een resolutie van het Vlaams Parlement die zegt dat prinsen mee kunnen gaan met Vlaamse missies. Het regeerakkoord heeft het over de halvering van de missies van het Agentschap voor Buitenlandse Handel waar we aan deelnemen. Dat is iets anders dan de prinselijke missies. Wat mij betreft, staat het de prinses vrij om, daar waar het meerwaarde biedt, mee te gaan met de zendingen die wij organiseren of die worden georganiseerd in samenwerking met bijvoorbeeld de stad Antwerpen. Dat mag heel duidelijk zijn.
Zoals de heer Van Overmeire zei, gaat het over een bevoegdheidsverdeling. De bevoegdheid voor buitenlandse handel is een bevoegdheid van de deelstaten en dat is al heel lang zo. Er is een steeds terugkerend proces van discussies geweest met inderdaad, mijnheer Vanbesien, het ontstaan van een sui generis-instelling op basis van een akkoord. Wij hebben nu gezegd om dat af te bouwen en te beperken tot twee buitenlandse missies.
UNIZO zegt – want ik weet waarop UNIZO zich baseert, namelijk op een studie van mevrouw Desmet – dat er een bewezen meerwaarde is, maar ik heb die bewezen meerwaarde eigenlijk nog niet gezien. Ik weet niet of u bewijzen aanbrengt. Ik weet niet of u de thesis van mevrouw Desmet hebt gelezen. Ze is heel voorzichtig in het formuleren van haar eindconclusies. Het zijn ook maar voorlopige conclusies. Ze heeft trouwens ook maar een onderzoek gedaan over vier missies, alleen naar BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India, China) en met een zeer lage graad van respons (18,78 procent van de deelnemers). Zij is inderdaad voorzichtig positief. Ze zegt: “Uit het onderzoek van deze masterproef volgen indicaties waaruit met de nodige voorzichtigheid kan worden geconcludeerd dat de prinselijke handelsmissies inderdaad aan de verwachtingen voldoen en zowel een positieve impact hebben op de Belgische export als een meerwaarde betekenen voor de deelnemende ondernemingen in het streven naar hun beoogde resultaten.”
U zult me niet horen zeggen dat de prinselijke aanwezigheid in een aantal landen geen meerwaarde kan zijn. Ik heb ook gezegd dat onze missies daar ook voor open staan. Ik denk dat dit bij uitstek – maar ik ben geen ervaringsdeskundige – het geval is, zeker in landen waar monarchieën of emiraten zijn die ook macht hebben en dat dit een bijdrage kan zijn. Ik wil toch ook meteen zeggen dat het succes van onze buitenlandse handel afhankelijk is van veel meer factoren dan enkel de missies die vaak de consecratie zijn – als ik die term mag gebruiken – van heel lang intens voorbereidend werk. Het is niet zo dat plots het manna uit de hemel neerdaalt en dat er volop contracten worden getekend. U weet allemaal welk voorbereidend werk er aan te pas komt en hoeveel individuele bezoeken er zijn van bedrijven, samen met onze VLEV’ers (Vlaamse economische vertegenwoordiger), om prospectie te doen en om de markt te verkennen. Het is allemaal heel belangrijk. Ik kan u zeggen dat het actieprogramma van Flanders Investment & Trade voor het jaar 2015 in zijn totaliteit tachtig van die buitenlandse missies omvat. Het gaat over beursdeelnames, over uitnodigingsacties en over 26 groepszakenreizen waarvan er in het verleden 4 deel uitmaakten van missies met het Agentschap voor Buitenlandse Handel. Het is duidelijk dat de klemtoon van die handelsmissies niet ligt op de missies van het Agentschap voor Buitenlandse Handel, maar dat er veel meer zijn.
Ik heb nog geen ervaring met die buitenlandse missies, maar ik heb wel al heel veel contacten gehad met bedrijven en bedrijfsorganisaties die deelnemen en zij drukken hun grote tevredenheid uit over het werk van F.I.T. en van de VLEV’ers. Er is een tevredenheidsgraad van 85 procent of meer. Ik wil toch beklemtonen dat hieraan natuurlijk heel veel individuele contacten voorafgaan. Het is zo dat die bedrijven heel vaak ter plekke gaan, dat ze begeleid worden door de VLEV’ers en dat dit ertoe leidt dat er contacten worden gelegd. Er kan nog veel meer gebeuren door een exportstrategie in te bouwen, ook bij jonge bedrijven en starters. Bij de beleidsnota zullen we dit kunnen bespreken. Met F.I.T. is afgesproken om een aantal focussen te ontwikkelen op dat vlak om – we doen het al goed, maar we mogen niet zelfgenoegzaam zijn – het nog beter te doen.
Het regeerakkoord heeft het dus niet over koninklijke of prinselijke missies, maar heeft het over de missies van het Agentschap voor Buitenlandse Handel die een bevoegdheid van de deelstaten zijn.
Ik wil nog beklemtonen dat het slagen van de acties veel afhangt van het werk dat F.I.T. doet en dat onze VLEV’ers doen, maar dat het ook rechtstreeks afhankelijk is van de kwaliteit van de producten en diensten die wij exporteren en van de verhouding prijs/kwaliteit. Het is in de eerste plaats een pluim voor onze bedrijven. Ik zie vaak prachtige voorbeelden, ook van jonge mensen die buitengaats gaan met een branie, met een zelfverzekerdheid die schitterend is. Ze slagen ook in hun opzet en dat kan natuurlijk maar omdat ze met goede producten komen, omdat ze iets aanbieden dat het verschil kan maken of waarmee een betere dienstverlening kan worden bereikt.
Mevrouw Fournier heeft het woord.
Minister-president, ik dank u voor uw antwoord, maar ik zou me eerst willen richten tot de heer Van Overmeire.
Mijnheer Van Overmeire, ik vraag me af wat ik verkeerd heb gevraagd. Net zoals mevrouw Turan heb ik naar aanleiding van een persbericht van UNIZO en het VBO een open vraag gesteld aan de minister-president. Ik vroeg naar zijn visie en naar zijn buitenlands programma. Ik ben ervan overtuigd dat ik noch het ABH noch de prinselijke missies verdedigd heb, tenzij ik mij totaal verkeerd heb uitgedrukt.
Mijn vraag was gewoon de volgende. Als wij bericht of opmerkingen krijgen vanuit UNIZO of bepaalde werkgevers- of werknemersorganisaties is het onze taak om tekst en uitleg te vragen en om eventueel ook te vragen naar alternatieven. Misschien zijn er andere initiatieven die de minister-president kan nemen om de kleinere kmo’s – want het is over de kleinere dat UNIZO spreekt – de mogelijkheid te bieden om met de buitenlandse investeerders in aanraking te komen. Dat is het enige dat ik met de vraag bedoelde.
Ik dank de minister-president bij dezen voor zijn open antwoord dat in mijn ogen positief was en niet agressief, zoals ik bij u ondervond.
De heer Van Overmeire heeft het woord.
Goede collega Fournier, het was absoluut niet mijn bedoeling om ook maar de allerlaagste graad van agressiviteit tot u te richten. Alleen kan ik het niet laten om er een zekere emotionaliteit in te steken – gelukkig zijn we niet allemaal robots.
Ik begrijp immers iets niet, ook niet van de verdedigers van de Belgische federatie. Er is een bevoegdheidsverdeling. Degenen die de Belgische federatie verdedigen, zouden net degenen moeten zijn die zeggen dat we ons aan die bevoegdheidsverdeling moeten houden. (Opmerkingen van de heer Wouter Vanbesien)
Mijnheer Vanbesien, een volgende keer zullen we het hebben over de economische raadgevers, dan is dat wel federaal.
Ik heb nog een belangrijke overweging die ik aan de collega’s wil meegeven. Wanneer Vlaanderen samen met Nederland een gemeenschappelijke economische missie organiseert, dan doen we dat gewoon. Er zijn twee structuren en die beslissen om het gewoon te doen. Wanneer Vlaanderen, Wallonië en Brussel iets samen organiseren is er blijkbaar een structuur nodig met permanent veertig personeelsleden om hetzelfde type missies te organiseren. En dan moeten we ons toch eens afvragen of dat efficiënt en nuttig is en of we dezelfde middelen niet beter op een andere manier meer ten dienste van de kmo’s kunnen besteden, zoals UNIZO en het VBO vragen.
Ik ben blij, mevrouw Fournier, dat we uiteindelijk op hetzelfde uitkomen: de behartiging van de belangen van de Vlaamse kmo’s.
Dat heb ik nu ook weer niet gezegd. Ik heb gezegd dat ik noch het agentschap noch de missies verdedigd heb.
Mevrouw Turan heeft het woord.
Voorzitter, ik ben blij dat de meerderheid elkaar terug kan vinden.
Ik ben vooral benieuwd, minister-president, naar het multiplicatoreffect door samenwerking met andere initiatiefnemers zoals de haven en grootsteden. We hebben uw agenda nu gezien, maar daar valt ook meerwaarde te creëren. In buitenlandse missies kan adellijk bloed of een andere politieke vorm beter deuren openen, maar ook samenwerking kan een meerwaarde creëren.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Ik was vergeten om op die vraag te antwoorden, mijn excuses. Missies zoals die van de stad en de haven van Antwerpen of van de havens gezamenlijk verlopen in samenwerking met F.I.T. en krijgen dus ook de volle ondersteuning. Het is evident dat er synergieën zijn, dat er wordt samengewerkt.
Ik wil ook iets meedelen ten behoeve van de commissie opdat u dit niet als verkeerd zou ervaren. Ik ben ook nog senator en men heeft ons gevraagd om voorstellen van informatieverslagen te doen. Ik heb daar in tempore non suspecto, dus voor uw vraag, een voorstel gedaan tot informatieverslag over buitenlandse handel in relatie tussen regio’s en de federale overheid, maar ook omgekeerd tussen het provinciale en het stedelijke niveau. Ik geef u dit maar mee zodat u achteraf niet denkt dat u deze vraag daarover eerst hebt ingediend. Het voorstel werd al ingediend in tempore non suspecto.
Ik zal mijn mening ter zake ook heel duidelijk ventileren wanneer de begroting ter sprake komt, mijnheer Van Overmeire, want ik heb ter zake wel enige ervaring. En mijn mening zou soms verrassend in andere richtingen kunnen gaan dan u allen vermoedt. (Rumoer)
De vraag om uitleg is afgehandeld.